ECLI:NL:RBLIM:2017:932

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
C/03/228783 / KG ZA 16-611
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot doorhaling tweede hypothecaire inschrijving wegens onduidelijkheid over betalingsverplichtingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, bestaande uit twee personen, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die in het verleden als advocaat voor hen heeft gewerkt. De eisers vorderden de doorhaling van een tweede hypothecaire inschrijving op hun onroerend goed, omdat zij van mening waren dat zij aan gedaagde niets meer verschuldigd waren. Gedaagde daarentegen stelde dat er nog een bedrag van € 1.584,89 openstond, vermeerderd met wettelijke rente, en weigerde mee te werken aan de doorhaling van de inschrijving zonder dat er een andere vorm van zekerheid werd gesteld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de spoedeisendheid van de zaak voldoende was aangetoond, aangezien eisers belemmerd werden in hun voornemen om het pand te verkopen. Echter, na beoordeling van de feiten en de overgelegde stukken, concludeerde de rechter dat niet kon worden vastgesteld dat eisers niets meer aan gedaagde verschuldigd waren. De notariële akte waarin de hypothecaire zekerheid was gevestigd, verwees enkel naar honoraria en verschotten, maar er was onduidelijkheid over eventuele renteverplichtingen. De rechter kon niet vaststellen of er een afspraak was gemaakt over de betaling van rente, en aangezien eisers niet hadden betwist dat zij mogelijk nog een bedrag aan gedaagde verschuldigd waren, werden hun vorderingen afgewezen.

De proceskosten werden aan eisers opgelegd, omdat zij in het ongelijk waren gesteld. De rechter heeft de kosten aan de zijde van gedaagde begroot op € 337,00. Het vonnis is uitgesproken op 2 februari 2017 door mr. I.M. Etman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/228783 / KG ZA 16-611
Vonnis in kort geding van 2 februari 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • het schrijven van mr. Kreutzkamp, ontvangen 11 januari 2017, met 6 producties,
  • het e-mailbericht van mr. Kreutzkamp van 12 januari 2017 met productie 7,
  • de mondelinge behandeling op 16 januari 2017,
  • de pleitnota van [eisers] c.s.,
  • de pleitnota van [gedaagde] ,
  • het e-mailbericht van mr. Kreuzkamp van 17 januari 2017 met productie (brief Deken der Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht van 15 januari 1998).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in het verleden als advocaat en procureur voor [eisers] c.s. werkzaamheden verricht.
2.2.
Tussen partijen zijn declaratiegeschillen gerezen. In verband daarmee hebben partijen een overeenkomst gesloten en is bij notariële akte van 20 februari 1998 ten overstaan van notaris Pas te Beek door [eisers] c.s. ten gunste van [gedaagde] zekerheid gesteld in de vorm van het recht van tweede hypotheek op het pand van [eisers] c.s. aan de [adres] te [woonplaats 1] voor een bedrag van ƒ 123.000,00 (€ 55.814,97).

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om terstond na betekening van dit vonnis over te gaan tot doorhaling van de tweede hypothecaire inschrijving, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag en voor iedere dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling geen gevolg geeft, kosten rechtens.
3.2.
[eisers] c.s. zijn van mening dat al hetgeen aan [gedaagde] betaald moest worden uit hoofde van honorarium is betaald; zelfs meer dan dat. Zij hebben [gedaagde] verzocht en gesommeerd om de tweede hypothecaire inschrijving door te halen. [gedaagde] weigert dit. Volgens [eisers] c.s. handelt [gedaagde] hierdoor onrechtmatig jegens hen.
3.3.
[gedaagde] is van mening dat door [eisers] c.s. niet alles is voldaan. Hij stelt nog recht te hebben op € 1.584,89 vermeerderd met de wettelijke rente sinds 26 maart 2013. [gedaagde] wil alleen meewerken aan doorhaling als een andere vorm van zekerheid wordt gesteld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
De spoedeisendheid is voldoende aangetoond omdat [eisers] c.s., indien inderdaad alles is voldaan, niet langer behoeven te accepteren dat het recht van tweede hypotheek blijft rusten op de hen in eigendom toebehorende onroerende zaak, zeker nu zij hierdoor belemmerd worden in de uitvoering van hun voornemen om het betreffende pand te verkopen.
De gevorderde doorhaling
4.2.
In de notariële akte van 20 februari 1998 staat vermeld dat tussen [eisers] c.s. en [gedaagde] is overeengekomen dat “de betaling van hetgeen terzake nog voldaan moet worden zal geschieden na definitieve afloop van de betreffende procedures, conform de brief van de Deken der Orde van Advocaten in het Arrondissement Maastricht,
Mr. A.L.W.G. Houtakkers, de dato 15 januari 1998, van welke brief een kopie aan deze akte zal worden gehecht”.
4.3.
Na de mondelinge behandeling hebben [eisers] c.s. met instemming van [gedaagde] de betreffende brief van de Deken van 15 januari 1998 in het geding gebracht. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat hij geen behoefte heeft om zich nog uit te laten over de inhoud van die brief. De brief bevat onder meer de volgende tekst: “In opgemelde kwestie stem ik in met het vestigen van een hypothecaire zekerheid door Mr. [gedaagde] op het onroerend goed gelegen te [woonplaats 1] aan de [adres] voor het door mij reeds in eerdere correspondentie genoemde bedrag.”
4.4.
De notariële akte bepaalt dat het recht van tweede hypotheek strekt tot meerdere zekerheid voor de betaling van “de honoraria en verschotten” door [eisers] c.s. verschuldigd aan [gedaagde] terzake van de bedoelde procedures tot een bedrag van ƒ 123.000,00.
4.5.
Uit het debat van partijen blijkt dat zij van mening verschillen wat [eisers] c.s. aan [gedaagde] moeten betalen.
4.6.
Volgens [eisers] c.s. hebben zij inmiddels meer dan ƒ 123.000,00 betaald en zijn zij daarom niets meer aan [gedaagde] verschuldigd. Ter onderbouwing van die stelling hebben zij productie 7 in het geding gebracht.
4.7.
[gedaagde] stelt dat hij niet alleen recht heeft op honorarium en verschotten, maar ook op 8% rente en kosten. Volgens [gedaagde] hebben partijen namelijk, voordat de notariële akte is opgesteld, bij de Deken een afspraak gemaakt over betaling van 8% rente. [eisers] c.s. hebben in het verleden betalingen aan hem gedaan die mede zagen op rente, zo ook de betaling van [eisers] c.s. van € 37.757,47, aldus [gedaagde] .
4.8.
Volgens [eisers] c.s. is blijkens de tekst van de notariële akte voor rente en kosten geen zekerheid gesteld.
4.9.
[gedaagde] betoogt dat de betalingen die in het verleden gedaan zijn door [eisers] c.s. op grond van artikel 6:44 BW eerst in mindering strekken van de kosten, dan in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. Gelet op de kosten en de rente die [eisers] c.s. (ook) aan hem verschuldigd zijn, resteert na toepassing van artikel 6:44 BW thans nog een door [eisers] c.s. te betalen bedrag van
€ 1.584,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2013.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de notariële akte alleen gesproken wordt over een zekerheidsrecht dat verstrekt wordt vanwege honorarium en verschotten.
4.11.
De brief van de Deken van 15 januari 1998 meldt niets over een rente-afspraak. Nu andere correspondentie van de Deken niet is overgelegd, kan de voorzieningenrechter niet vast stellen of partijen in het verleden bij de Deken een afspraak gemaakt hebben over betaling van 8% rente door [eisers] c.s. Dat een dergelijke afspraak bestaat, kan niet uitgesloten worden, omdat [eisers] c.s. ter zitting de stelling van [gedaagde] dat zij in het verleden betalingen gedaan hebben die mede strekten ter betaling van verschuldigde rente niet weersproken hebben. Productie 7 van [eisers] c.s. biedt op dit punt geen helderheid. Het overzicht vermeldt niet ten titel waarvan de vermelde betalingen in het verleden gedaan zijn. De voorzieningenrechter kan op basis van de inhoud van het procesdossier evenmin vaststellen of partijen in het verleden zijn overeengekomen dat [gedaagde] geen buitengerechtelijke incassokosten in rekening mag brengen bij [eisers] c.s.
4.12.
[eisers] c.s. hebben niet betwist dat als zij rente en kosten verschuldigd zouden zijn, zijn na toepassing van artikel 6:44 BW aan honorarium (waarvoor zekerheid is verstrekt) nog € 1.584,89 moeten betalen.
4.13.
Gelet op hetgeen onder 4.11. en 4.12. is overwogen kan in deze procedure niet vastgesteld worden dat [eisers] c.s. niets meer verschuldigd zijn aan [gedaagde] . Dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen handelt door niet mee te werken aan doorhaling van de tweede hypothecaire inschrijving is daardoor niet komen vast te staan. De vorderingen van [eisers] c.s. zullen worden afgewezen.
4.14.
De proceskosten komen ten laste van [eisers] c.s. omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 287,00
- reis- en verletkosten
50,00
totaal € 337,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 337,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH