ECLI:NL:RBLIM:2017:9277

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
5914973 \ CV EXPL 17-3611
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling aan de faillissementsboedel wegens benadeling door betalingen tijdens faillissementsaanvraag

In deze zaak vorderde de curator van het faillissement van Agro Air Concepts B.V. betaling van de Belastingdienst, omdat deze betalingen zouden zijn gedaan terwijl de Belastingdienst op de hoogte was van de faillissementsaanvraag. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft op 20 september 2017 uitspraak gedaan. De curator stelde dat de betalingen aan de Belastingdienst de faillissementsboedel benadeelden, omdat de Belastingdienst wetenschap had van de faillissementsaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij, de Belastingdienst, ten tijde van de ontvangst van de betalingen, daadwerkelijk op de hoogte was van de faillissementsaanvraag. De rechtbank wees de vordering tot betaling van € 24.571,61, vermeerderd met rente en kosten, gedeeltelijk toe. De rechtbank concludeerde dat de betalingen van € 3.102,- en € 17.500,- aan de Belastingdienst vernietigbaar waren op grond van artikel 47 van de Faillissementswet, omdat de Belastingdienst wetenschap had van de faillissementsaanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de betalingen van € 2.914,- niet vernietigbaar waren, omdat de Belastingdienst op dat moment geen wetenschap had van de faillissementsaanvraag. De rechtbank veroordeelde de Belastingdienst tot betaling van in totaal € 20.602,- aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente, en wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af. De Belastingdienst werd ook veroordeeld in de proceskosten van de curator.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5914973 \ CV EXPL 17-3611
Vonnis van de kantonrechter van 20 september 2017
in de zaak van:
MR. J. HELLENDOORN IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN CURATOR IN HET FAILLISSEMENT VAN DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP AGRO AIR CONCEPTS B.V.,
kantoorhoudende te Horst,
eisende partij,
gemachtigde mr. E.H.J. Plass,
tegen:
de overheidinstelling DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST LIMBURG/KANTOOR VENLO,
gevestigd te Venlo,
gedaagde partij,
gemachtigde A.M. Koppen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 7 juni 2016 is het faillissement van Agro Air Concepts BV aangevraagd. Op 14 juli 2016 is de gedaagde partij door de advocaat van de aanvrager van het faillissement op de hoogte gesteld van de faillissementsaanvraag. Bij beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 19 juli 2016 is die aanvraag afgewezen.
In de periode 15 juli 2016 tot en met 18 juli 2017 is door Agro Air Concepts BV € 3.102,- aan de gedaagde partij betaald. Tussen 26 juli 2016 en 11 oktober 2016 heeft Agro Air Concepts BV nog eens € 2.914,- aan de gedaagde partij betaald.
De aanvrager van het faillissement heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Op 11 oktober 2016 verneemt de gedaagde partij hiervan. Op 18 oktober 2016 wordt door Holding [X] BV een bedrag ad € 17.500,- zijnde de koopsom van de debiteurenportefeuille van Agro Air Concepts BV, in overleg met laatstgenoemde rechtstreeks betaald aan de gedaagde partij.
Naar aanleiding van een ingesteld hoger beroep heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 3 november 2016 alsnog het faillissement van Agro Air Concepts BV uitgesproken met benoeming van de eisende partij tot curator.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 24.571,61, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De hiervoor genoemde betalingen betreffen opeisbare verplichtingen. Eisende partij stelt zich echter op het standpunt dat gedaagde partij, toen zij de hiervoor genoemde betalingen ontving, wist van de faillissementsaanvraag. Daarom heeft eisende partij ex artikel 47 van de Faillissementswet de vernietiging van deze betalingen ingeroepen. Gedaagde partij moet het totaal bedrag ad € 24.571,61 alsnog afdragen aan eisende partij.
4.2.
Om de voldoening van een opeisbare schuld te kunnen vernietigen ex artikel 47 Faillissementswet moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. In dit geval gaat het met name om de vraag of de gedaagde partij heeft geweten van de faillissementsaanvraag toen zij de betaling ontving. Daarnaast gaat het om de vraag of de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde door die betaling zijn benadeeld. Ten aanzien van deze voorwaarden overweegt de kantonrechter als volgt.
Wetenschap van de faillissementsaanvraag
4.3 “
Wetenschap van de faillissementsaanvraag” is een begrip dat door de Hoge Raad restrictief wordt toegepast. Zo is wetenschap van een slechte financiële positie “als gevolg waarvan men wel failliet moet gaan” onvoldoende (HR 16 juni 2000) evenals wetenschap “dat het faillissement onontkoombaar is” (HR 29 juni 2001). De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de eisende partij enkel op grond van artikel 47 Faillissementswet de vernietiging van betalingen aan de Belastingdienst kan inroepen indien de gedaagde partij ten tijde van de ontvangst van die betaling echte wetenschap had van een lopende faillissementsaanvraag. Onder “echte” wetenschap verstaat de kantonrechter een daadwerkelijk weten. Een geconstrueerde wetenschap is onvoldoende.
4.4.
Echte wetenschap van de faillissementsaanvraag bestond bij de gedaagde partij in ieder geval ten aanzien van de betalingen die plaatsvonden na 14 juli, het moment waarop zij van de faillissementsaanvraag op de hoogte werd gesteld, tot 19 juli, het moment waarop de faillissementsaanvraag werd afgewezen. In deze periode is door Agro Air Concepts BV
€ 3.102,- aan de gedaagde partij betaald.
4.5
Ten aanzien van de betalingen die hebben plaatsgevonden na 19 juli 2017 is de kantonrechter van oordeel dat met de afwijzing van het faillissementsrekest op 19 juli 2016 niet kan worden gesteld dat er nog sprake was van een daadwerkelijk lopende faillissementsaanvraag. De opvatting van de eisende partij – dat nu de gedaagde partij op enig moment kennis droeg van een faillissementsaanvraag die wetenschap blijft bestaan tot het moment dat op de aanvraag onherroepelijk is beslist en dus ook geldt voor de betalingen die na de afwijzing maar hangende dat hoger beroep worden gedaan – deelt de kantonrechter niet. Dat is immers een juridisch geconstrueerde wetenschap. De strekking van artikel 47 Faillissementswet is – zoals gezegd - echter dat verschuldigde betalingen geldig zijn gedaan, tenzij men echt wist dat er een faillissementsaanvraag liep. Daarvan is na 19 juli 2016 geen sprake, zeker niet tot het moment waarop de gedaagde partij kennis droeg van een ingesteld hoger beroep. Tussen 19 juli 2016 en 11 oktober 2016, het moment waarop de gedaagde partij kennis kreeg van het ingestelde hoger beroep is door Agro Air Concepts BV € 2.914,- aan de gedaagde partij betaald. Te aanzien van deze betalingen kan dus geen vernietiging worden ingeroepen zodat de vordering van de eisende partij ten aanzien van dit bedrag zal worden afgewezen.
4.7
Zoals de gedaagde partij zelf heeft gesteld had zij vanaf 11 oktober 2016 wetenschap van het ingestelde hoger beroep tegen de afwijzing van de faillissementsaanvraag. In het kader van een juiste toepassing van artikel 47 Faillissementswet is de kantonrechter van oordeel dat deze wetenschap gelijk te stellen is met de wetenschap van het aanhangig zijn van een faillissementsaanvraag. De gedaagde partij beschikt dan immers over de wetenschap dat de faillissementsaanvraag nog steeds in behandeling is bij de rechter.
De betaling door Holding [X] BV ad € 17.500,- aan de gedaagde partij vindt plaats op 18 oktober 2016, toen de gedaagde partij van het ingestelde hoger beroep op de hoogte was. Ten aanzien van deze betaling heeft dus te gelden dat de gedaagde partij beschikte over de voor toepassing van artikel 47 Faillissementswet vereiste wetenschap.
Benadeling
4.8
Alvorens echter geoordeeld kan worden dat de bedragen ad € 3.102,- en € 17.500,- aan de eisende partij betaald moeten worden moet nog stil gestaan worden bij de stelling van de gedaagde partij dat de eisende partij niet is benadeeld.
Als de kantonrechter het goed begrijpt, dan grondt de gedaagde partij die stelling op twee omstandigheden. Ten eerste staat gedaagde in het faillissement vooraan in de rij van schuldeisers zodat zij beide bedragen toch zou hebben ontvangen. Andere schuldeisers zijn daarom niet benadeeld. Daarnaast zou de eisende partij alsnog Holding [X] BV kunnen aanspreken tot betaling.
4.9
De kantonrechter ziet dat anders. Wat betreft de stelling van gedaagde partij dat zij toch vooraan zou hebben gestaan deelt de kantonrechter de opvatting van eisende partij dat ook anderen vooraan staan, in de eerste plaats de curator maar bijvoorbeeld ook het UWV. Van benadeling is dus wel sprake.
Daarnaast is het door partijen al besproken arrest Slijm/Brouwer (HR 18 januari 2008) ook in dit verband van belang. Ook daar ging het namelijk over een schuldeiser die over een voorrang beschikt (pand) en was het maar de vraag of er per saldo van benadeling sprake zou zijn geweest. Zowel Hof als Hoge Raad achten enkel relevant dat de betaling niet via de boedel was gegaan en de vraag of er wel van daadwerkelijk nadeel sprake was werd niet relevant geacht (zie ook noot Van Schilfgaarde onder voornoemd arrest).
4.1
De stelling dat benadeling niet aan de orde is omdat de eisende partij nog naar Holding [X] BV zou kunnen stappen treft ook geen doel. Het feit dat men zich ook tot een ander zou kunnen wenden om te krijgen waar men recht op heeft maakt immers nog niet dat er van benadeling geen sprake is.
Voldoening door de schuldenaar
4.11
Ten aanzien van de betaling door Holding [X] BV voert de gedaagde partij tenslotte aan dat deze betaling niet door de schuldenaar is verricht, en daarom niet op grond van artikel 47 Faillissementswet door de eisende partij vernietigd kan worden.
4.12
Vast staat dat de betaling door Holding [X] BV aan de gedaagde partij is verricht onder vermelding van betalingskenmerken die horen bij specifieke belastingaanslagen van Agro Air Concepts BV. De kantonrechter leidt uit het feit, dat Holding [X] BV beschikte over deze specifieke informatie, af dat deze betaling het gevolg was van een afspraak tussen Holding [X] BV en Agro Air Concepts BV. Dat moet ook voor de gedaagde partij duidelijk zijn geweest. Nu Holding [X] BV en Agro Air Concepts BV kennelijk hebben afgesproken dat Holding [X] BV een schuld van Agro Air Concepts BV zal voldoen heeft die betaling naar het oordeel van de kantonrechter te gelden als een betaling door Agro Air Concepts BV zelf. Artikel 47 Faillissementswet is daarop van toepassing.
Resumé
4.13
Ten aanzien van betalingen door Agro Air Concepts BV aan de gedaagde partij ad € 2.914,- is de kantonrechter van oordeel dat van wetenschap van een faillissementsaanvraag bij de gedaagde partij geen sprake was toen deze betalingen plaatsvonden. Vernietiging van deze betalingen is daarom niet aan de orde.
4.14
De betalingen ad € 3.102,- en € 17.500,- vonden plaats toen de faillissementsaanvraag aanhangig was. De gedaagde partij was van die aanvraag op de hoogte. Door deze betalingen is de boedel benadeeld, het feit dat het bedrag ad € 17.500,- wellicht ook bij Holding [X] BV gevorderd zou kunnen worden maakt dat niet anders. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden heeft deze betaling te gelden als een betaling door Agro Air Concepts BV zelf en valt zij dus onder de werking van artikel 47 Faillissementswet. Beide bedragen, gezamenlijk € 20.602,- dienen door de gedaagde partij aan de eisende partij te worden betaald.
4.15
Bij de beoordeling van de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke (incasso-) kosten voor vergoeding in aanmerking komen, hanteert de kantonrechter het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
4.16
Gedaagde partij zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij
worden begroot op:
  • dagvaarding € 80,42
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.350,42
4.17
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 20.602,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2017 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.350,42,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: HM/RL
coll: