In deze zaak vordert de eisende partij, [eisende partij], een bedrag van € 16.236,30 terug van de gedaagde partij, [gedaagde partij], dat onterecht is overgemaakt. De achtergrond van de zaak betreft een echtscheiding tussen [eisende partij] en [X], waarbij [gedaagde partij] de dochter is van beide partijen. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 22 maart 2017 de echtscheiding uitgesproken. Tijdens de echtscheiding heeft [gedaagde partij] een bedrag van € 16.236,30 van de rekening van [X] naar haar eigen rekening overgemaakt, met de vermelding 'schenking'. De eisende partij stelt dat deze betaling onverschuldigd is, omdat [gedaagde partij] niet beschikkingsbevoegd was en er geen rechtsgrond voor de schenking was. De gedaagde partij voert aan dat zij het geld enkel heeft willen veiligstellen voor [X].
De kantonrechter oordeelt dat de betaling aan de advocaat van [X] door [gedaagde partij] onbevoegd is gedaan, omdat [eisende partij] als provisioneel bewindvoerder de enige was die over de gelden van [X] kon beschikken. De rechter stelt vast dat de vordering van [eisende partij] moet worden afgewezen, omdat het bedrag dat is betaald aan de advocaat van [X] ten goede is gekomen aan de echtscheidingsprocedure en dus ten laste van de boedel zou zijn gekomen. De rechter concludeert dat er geen reden is om de gedaagde partij te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag, en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.