In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Invorderingsbedrijf B.V. (hierna: IVB) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon procedeert. De gedaagde heeft IVB ingeschakeld voor de incasso van een vordering van € 400,00 op mevrouw [X], die onbetaald is gebleven. IVB heeft een dagvaarding uitgebracht, waarvoor de gedaagde partij de nota onbetaald heeft gelaten, waarna IVB de overeenkomst heeft ontbonden. De Algemene Voorwaarden van IVB zijn van toepassing op deze overeenkomst.
IVB vordert in deze procedure betaling van een bedrag van € 99,07, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd, maar beroept zich aanvankelijk op een no cure no pay afspraak, die IVB betwist. In de repliek verwijst IVB naar artikel 20.1 van haar Algemene Voorwaarden, waarin wordt gesteld dat het gerechtelijke executietraject voor rekening en risico van de cliënt is en dat de no cure no pay regeling niet tijdens dit traject geldt. Uiteindelijk trekt de gedaagde partij zijn beroep op de no cure no pay afspraak in.
De kantonrechter oordeelt dat de vordering van IVB niet is betwist en dat deze moet worden toegewezen. De gevorderde handelsrente wordt niet toegewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een handelsovereenkomst. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente toegewezen. De gedaagde partij wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van IVB zijn begroot op € 275,91. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.