In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam 2]. De vordering betreft de staking van executiemaatregelen die voortvloeien uit een eerder vonnis van de kantonrechter van 5 oktober 2016, waarin eiser werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.249,03 aan gedaagde. Eiser is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis en vordert nu dat de voorzieningenrechter gedaagde gebiedt de executie te staken totdat het gerechtshof een beslissing heeft genomen over het hoger beroep. Eiser stelt dat er een restitutierisico bestaat, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit risico onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De voorzieningenrechter benadrukt dat in een executiegeschil als dit, inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter niet aan de orde zijn. De enkele mogelijkheid dat het hoger beroep kans van slagen heeft, is niet voldoende om de executie te staken. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagde.