ECLI:NL:RBLIM:2017:8964

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
C/03/239542 / JE RK 17-1890
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 september 2017 een machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend voor een minderjarige, geboren in 1999, die te maken heeft met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Het verzoek is ingediend door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade, die zich zorgen maken over de ontwikkeling van de minderjarige, die in een gesloten jeugdhulp accommodatie verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van forse systeemproblematiek, zelfbepalend gedrag en agressieproblematiek bij de minderjarige, die zich niet aan het gezag van de ouders houdt en herhaaldelijk is weggelopen. De ouders hebben hun zorgen geuit over de relatie van de minderjarige met een persoon genaamd [X], die als een negatieve invloed wordt gezien. Ondanks de zorgen van de ouders en de hulpverlening, blijft de minderjarige vasthouden aan deze relatie, wat leidt tot escalaties in het gezinsleven. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om de minderjarige te beschermen en haar ontwikkeling te waarborgen. De beschikking is bij voorraad uitvoerbaar en geldt tot aan de meerderjarigheid van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/239542 / JE RK 17-1890
datum uitspraak: 4 september 2017
beschikking machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
het College van Burgemeester en Wethouders van de GEMEENTE KERKRADE,
hierna te noemen het college,
zetelend te Kerkrade,
betreffende
[minderjarige],
hierna te noemen: [minderjarige],
geboren op [1999] te [geboorteplaats],
advocaat: mr. H.C. Ingelse, gevestigd te Maastricht.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen: de moeder, en
[belanghebbende 2],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonend te [woonplaats],
samen te noemen: de ouders.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van het college van 2 augustus 2017, ingekomen bij de griffie op 15 augustus 2017
- de bepaling van het college dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder van 9 augustus 2017
- de instemmende verklaring van de gekwalificeerde gedragswetenschapper van 9 augustus 2017
- de brief van het college van 15 augustus 2017
- de e-mail met bijlage van de advocaat van [minderjarige] van 22 augustus 2017
- de brief van de advocaat van [minderjarige] van 22 augustus 2017
- de e-mail van de advocaat van [minderjarige] van 23 augustus 2017
- de e-mail van de ouders van 23 augustus 2017
- de brief met bijlage van het college van 24 augustus 2017
- de e-mail met bijlage van de advocaat van [minderjarige] van 28 augustus 2017
- de brief met bijlagen van het college van 29 augustus 2017
- de e-mail met bijlage van de advocaat van [minderjarige] van 31 augustus 2017
- de brief met bijlage van de advocaat van [minderjarige] van 31 augustus 2017
- de e-mail van de ouders van 1 september 2017
- de e-mail met bijlagen van de advocaat van [minderjarige] van 3 september 2017
- de brief met bijlagen van de advocaat van [minderjarige] van 3 september 2017
- de pleitnota van de advocaat van [minderjarige].
1.2.
Op 4 september 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige], bijgestaan door haar advocaat
- de moeder
- de vader
- een vertegenwoordiger namens het college.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
2.2.
Bij beschikking van 10 mei 2017 heeft de kinderrechter op verzoek van het college ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging tot gesloten jeugdhulp voor de duur van twee weken verleend, zulks onder aanhouding van het verzoek voor de resterende duur. Vervolgens is bij beschikking van 24 mei 2017 het verzoek voor de restende termijn, tot 7 juni 2017, toegewezen. Bij beschikking van 2 juni 2017 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, met ingang van 7 juni 2017 tot 7 september 2017.
2.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.12 lid 5 Jeugdwet (Jw) heeft de jeugdhulpaanbieder bij beslissing van 6 juli 2017 de tenuitvoerlegging van de machtiging met ingang van 11 juli 2017 geschorst. Op 20 juli 2017 is de schorsing ingetrokken.

3.Het verzoek

3.1.
Het college heeft een machtiging verzocht om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven tot [2017], de datum van haar meerderjarigheid. Bij het verzoek is onder meer overgelegd een verklaring van de ouders dat zij instemmen met de opneming en het verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie.

4.Het standpunt van verzoeker

4.1.
[minderjarige] is gezien de complexe, dreigende en zeer onveilige situatie aangewezen op een plaatsing binnen jeugdzorg plus tot aan haar meerderjarigheid. [minderjarige] beschouwt haar relatie met [X] niet als zorgelijk en onveilig. [minderjarige] is niet gemotiveerd voor hulpverlening en ze grijpt elke mogelijkheid aan om in contact te komen met [X]. [X] blijft ook nog steeds contact zoeken en staat elke week aan de poort van de accommodatie en zoekt contact met [minderjarige] via andere daar verblijvende jeugdigen. Op grond van de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper stelt het college verder onder meer dat [minderjarige] van huis en instelling wegloopt, het gezag niet accepteert en zelfbepalend gedrag vertoont.
Gezien de positieve ontwikkeling van [minderjarige] en haar wens en die van de ouders dat zij weer naar huis zou komen heeft de jeugdhulpaanbieder met ingang van 11 juli 2017 de tenuitvoerlegging van de machtiging geschorst. Aangezien [minderjarige] zich echter niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden is de schorsing ingetrokken. Ook hiermee geeft [minderjarige] te kennen dat zij zich niet wenst te houden aan de voorwaarden van de hulpverlening, autoriteit en gezag. De behoefte van [minderjarige] aan een manipulatieve ongelijkheidsrelatie is kennelijk sterker dan het besef dat deze relatie slecht voor haar is. [minderjarige] is door [X] deskundig losgeweekt uit de relatie met ouders, broer, vriendinnen, schoolloopbaan en vrije tijd. De gedragswetenschapper concludeert dat bij [minderjarige] sprake is van ernstige onthechting van haar familie en vriendengroep. Door de escalaties tussen de vader en [X] is [minderjarige] extra teruggeworpen in haar overtuiging dat ze bij [X] hoort en alleen bij hem terecht kan. Ze neemt een identiteit aan die hij wil en is volledig afhankelijk van hem. Met een fanatieke vasthoudendheid blijft [minderjarige] oogkleppen ophouden. Ze dient tegen zichzelf en anderen beschermd te worden.
4.2.
Ter zitting heeft het college nog aangevoerd dat [minderjarige] in de tussentijd is overgeplaatst naar een andere jeugdzorgplusinstelling. Er zal een afstemmingsgesprek plaatsvinden met de ouders om het plan voor de komende maanden uit te zetten. [minderjarige] kan zich redelijk aanpassen in de groep, maar ze is het niet eens met haar opneming en verblijf.
Naar aanleiding van het door de advocaat van [minderjarige] gevoerde, eerste formele verweer heeft het college nog gesteld dat ambtenaar ‘Som’ de burgemeester van Kerkrade is, en derhalve lid is van het college. De mandateringsregeling is daarom rechtsgeldig en het verzoek is overigens rechtsgeldig ondertekend door mevrouw Engels, hoofd afdeling Welzijn.

5.Het standpunt van belanghebbenden ter zitting

5.1.
Desgevraagd bevestigen de ouders hun instemming met het verzoek. De zorgen van de ouders ten aanzien van [minderjarige] zijn nog onverminderd aanwezig. De moeder heeft gesteld dat [minderjarige] nog steeds agressieproblemen heeft. [minderjarige] is recent, tijdens het laatste bezoek van de ouders aan haar, naar aanleiding van een gesprek aangaande [X], opgesprongen en heeft een beker water tegen de moeder en haar broertje aangegooid. [minderjarige] heeft nog steeds agressietherapie nodig. De noodzaak van het volgen van school staat nu niet voorop omdat dit gezien haar problematiek thans niet relevant is. De ouders zijn bang dat [minderjarige] dan weer meteen in handen van [X] komt. Er zijn verschillende mishandelingen geweest. [X] daagt de ouders constant uit.
De relatie tussen [minderjarige] en de ouders verloopt niet goed, tenzij de ouders doen wat [minderjarige] van hen verlangt. [minderjarige] kan nu niet thuis wonen. De moeder is bang voor haar. [minderjarige] heeft verlangd dat de ouders zich zouden uitspreken tegen de verzochte machtiging. Als de machtiging wordt verleend, staat de ouders volgens [minderjarige] ‘wat te wachten’, evenals bij naam genoemde medewerkers van de jeugdhulpaanbieder. Haar verliefdheid zal op den duur wel overgaan maar het heeft tijd nodig.
[minderjarige] heeft in de schorsingsperiode contact met [X] gehad. De ouders hebben ingestemd met plaatsing van [minderjarige] in een andere accommodatie, omdat [X] [minderjarige] constant opzoekt. Of [X] nu een loverboy is of niet, de ouders hopen dat ze therapie krijgt om uit deze afhankelijkheidsrelatie te komen. De ouders denken dat [minderjarige] weet dat dit niet de juiste weg is en dat ze wel de goede weg wil kiezen.
5.2.
[minderjarige], bijgestaan door haar advocaat, is ter zitting gehoord buiten aanwezigheid van de overige aanwezigen. [minderjarige] is het niet eens met het verzoek. Zij is niet op haar plek in de huidige accommodatie omdat ze niet past in de doelgroep. Ze verveelt zich omdat ze niet aan haar opleiding kan beginnen. Ze zou graag een kans willen krijgen om aan haar ouders te laten zien dat ze naar school en werk kan gaan terwijl ze samen is met [X]. Het contact dat ze heeft met de ouders bestaat uit bellen en de ouders komen ook bij haar op bezoek. Tijdens de schorsing van de machtiging ging het goed totdat ze hoorde dat de verhalen over [X] en (een) ander(e) meisje(s), die de ouders haar hadden verteld, niet klopten. [minderjarige] is toen voor een time-out naar een park bij haar ouderlijk huis gegaan en ze heeft toen besloten [X] te bellen. Een vriend van [X] is haar vervolgens daar komen halen en daarna is zij naar [X] gegaan en is zij twee dagen bij hem gebleven totdat ze werd opgepakt. Het gevoel dat zij daarbij had was anders dan de andere keren toen ze is weggelopen. Toen was ze namelijk boos, maar nu had ze erover nagedacht. [minderjarige] wist dat ze door haar contact met [X] het veiligheidsplan schond. Volgens [minderjarige] klopt van het verslag van de gedragswetenschapper niets, omdat er bijvoorbeeld citaten van uitspraken van haar in zijn opgenomen die ze niet heeft gedaan. Desgevraagd benoemt zij dat ’thuis’ voor haar niet bij de ouders is, maar dat ze daarmee haar woonplaats bedoelt. Het liefst zou ze bij [X] wonen of desnoods in een open groep. [X] en zij zijn verliefd op elkaar. Van de ouders mag zij niet met hem omgaan, omdat hij een buitenlander is. [minderjarige] wil echter bij [X] zijn en daarom gaat ze tegen de ouders in. Op een gegeven moment was de situatie thuis erg slecht. Dat kwam niet alleen door haar, maar ook door de houding van de vader. [minderjarige] heeft geleerd, mede door gesprekken met de groepsleiding, om niet meer boos te zijn en zichzelf op de eerste plek te stellen. Achteraf bezien is de door haar in de accommodatie doorgebrachte tijd niet helemaal weggegooid, aldus [minderjarige]. Ze heeft nu echter niets meer te leren en er is geen reden meer om gesloten geplaatst te moeten blijven. Ter zitting heeft de kinderrechter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de belanghebbenden, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
5.3.
De advocaat van [minderjarige] heeft aan de hand van de door hem ter zitting overgelegde pleitnota verweer gevoerd tegen het verzoek. Kort en zakelijk weergegeven stelt hij primair dat het mandateringsbesluit niet geldig is, geen rechtsgeldig verzoek door mevrouw Engels ‘namens het College’ kan zijn gedaan en dat een rechtsgeldig besluit dat jeugdhulp nodig is, ontbreekt alsmede dat in verband met de termijn van artikel 6.1.8 lid 4 Jw niet meer op het verzoek kan worden beslist omdat het verzoek op de dag van de mondelinge behandeling al langer dan drie weken geleden is ingediend.
Subsidiair voert de advocaat verweer op inhoudelijke gronden. Daartoe stelt hij, kort en zakelijk weergegeven, dat het college zijn verzoek mede aan de hand van de uitlatingen van de gedragswetenschapper, de accommodatie en de ouders enkel baseert op vermoedens en weerlegbare beweringen over ‘mogelijke’ loverboyproblematiek en een ‘sterk vermoeden daarvan’, de ‘gevaarlijke relatie’ van [minderjarige] met [X], politiecontacten en drugsgebruik. Overigens kunnen de stellingen van het college ook geen grond voor de verzochte machtiging bieden en zijn zij niet actueel waar het gaat over ‘agressie’ van [minderjarige] en school- en stageverzuim. Daar komt nog bij dat de verklaring van de gedragswetenschapper suggestief, subjectief en vooringenomen is. Daarnaast is verlening van een machtiging in strijd met de eisen van proportionaliteit, doelmatigheid en subsidiariteit. [minderjarige] heeft begrijpelijkerwijze gehandeld zoals verliefde mensen dat doen. De advocaat concludeert dat voortgezette vrijheidsberoving alleen kan als laatste redmiddel, maar dat er onvoldoende is gebleken van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. In overweging kan worden genomen [minderjarige] op een open groep te plaatsen zodat [minderjarige] naar school kan gaan en [X] kan zien, zo nodig onder begeleiding. [minderjarige] is bereid jeugdhulp te aanvaarden, maar zij aanvaardt niet haar vrijheidsbeneming en het verbod om [X] te zien. Zij onttrekt zich derhalve niet aan jeugdhulp dan wel wordt daaraan niet onttrokken. De advocaat concludeert tot afwijzing van het verzochte.

6.De beoordeling

6.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 2 Jw kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder (b), de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt. Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
6.2.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of er, zoals de advocaat van [minderjarige] heeft betoogd, sprake is van formele gebreken aan het verzoek, die tot de conclusie dienen te leiden dat – kort gezegd – geen machtiging kan worden verleend. De kinderrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt in dit verband als volgt.
Anders dan de advocaat namens [minderjarige] heeft aangevoerd, is het mandateringsbesluit (de Mandaatlijst jeugdwet van 3 februari 2015) geldig. Bovenaan op pagina 1 van deze lijst wordt het college genoemd en voorts is deze lijst ondertekend door het college onder vermelding van de naam J.J.M. Som alsmede door de secretaris. Het college heeft ter mondelinge behandeling toegelicht dat Som de burgemeester van de gemeente Kerkrade is en dat de handtekening bij zijn naam is geplaatst door de locoburgemeester. (De advocaat van) [minderjarige] heeft deze toelichting onweersproken gelaten, zodat daarmee en met inachtneming van het bepaalde in artikel 59a Gemeentewet, waarin is bepaald dat stukken die van het college uitgaan door de burgemeester worden ondertekend en door de secretaris worden medeondertekend, voldoende is komen vast te staan dat het besluit rechtsgeldig tot stand is gekomen. Gelet hierop wordt eveneens het verweer, dat het onderhavige verzoek en de bepaling jeugdhulp niet rechtsgeldig zijn, eveneens gepasseerd.
Tevens verwerpt de kinderrechter het verweer, dat niet is voldaan aan artikel 6.1.8 lid 4 Jw omdat niet binnen drie weken na indiening op het verzoek is beslist. Daartoe wordt overwogen dat het verzoek weliswaar is gedateerd op 2 augustus 2017, maar dat het blijkens de daarop geplaatste griffiestempel pas is ingediend op 15 augustus 2017. Daarmee valt de onderstaande beslissing binnen de termijn van drie weken na indiening van het verzoekschrift, nog daargelaten dat op overschrijding van de termijn van artikel 6.1.8 lid 4 Jw geen sanctie is gesteld, laat staan dat de kinderrechter gehouden zou zijn na ommekomst van de termijn niet meer op het verzoek te beslissen.
6.3.
De kinderrechter is voorts van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c en de leden 5 en 6 Jw.
6.4.
Gelet op het voorgaande staat de weg open voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Daarmee staat de vraag centraal of jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren, en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De kinderrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt ter zake als volgt.
In de eerste plaats wordt verwezen naar de beschikkingen van de kinderrechter van 19 mei 2017 en 2 juni 2017.
Vaststaat dat [minderjarige] is gediagnosticeerd met een angststoornis en ouder-kindrelatieproblematiek.
De ouders en [minderjarige] staan al geruime tijd lijnrecht tegenover elkaar ter zake de relatie van [minderjarige] met [X]. De ouders zijn in dit verband zeer bezorgd over het fysieke en psychische welzijn van [minderjarige] en eisen van [minderjarige] dat ze de contacten met [X] verbreekt. [minderjarige] heeft dit geweigerd, wil de relatie met [X] voortzetten en ervaart door de houding van de ouders gevoelens van afwijzing en verlies. Hieruit zijn in ieder geval vanaf december 2016 zeer ernstige ruzies ontstaan tussen [minderjarige] en de ouders, die steeds verder zijn verergerd. Deze escalaties hebben uiteindelijk geleid tot een ontwricht gezinsleven en zodanige forse systeemproblematiek dat [minderjarige] niet meer langer thuis bij de ouders kon wonen. Bij [minderjarige] was sprake van agressiedoorbraken met hysterisch gedrag. Vervolgens is zij in het vrijwillig kader op 5 maart 2017 in de crisisopvang is geplaatst. Nadat [minderjarige] weer thuis kon gaan wonen, is de situatie opnieuw geëscaleerd door het zelfbepalende gedrag van [minderjarige], waarna andermaal, op 13 april 2017, een crisisplaatsing volgde. [minderjarige] is in die periode herhaaldelijk weggelopen, waarmee zij blijk heeft gegeven van fors zelfbepalend gedrag en zich onttrokken heeft aan het gezag van de ouders. Vanwege haar wegloopgedrag zijn meer dan tien oat’s moeten uitgaan. Vervolgens zijn spoedmachtiging en reguliere machtigingen tot gesloten jeugdhulp verleend.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat geen wijziging is gekomen in deze (opvoedings)situatie van [minderjarige]. De ouders en [minderjarige] staan nog steeds lijnrecht tegenover elkaar. De ouders, gesteund door de hulpverlening, maken hun zorgen over haar relatie met [X] duidelijk kenbaar en [minderjarige] laat duidelijk weten dat zij haar relatie met [X] wenst voort te zetten en dat haar wil daarin bepalend is. Volgens [minderjarige] doen de ouders alleen maar aardig tegen haar ‘als zij naar hun pijpen danst’. Van enige constructieve communicatie en onderling vertrouwen is geen sprake. De forse systeemproblematiek is daarmee onverminderd aanwezig. Tekenend in dit verband is niet alleen de uitlating van de ouders ter zitting dat zij bang zijn voor [minderjarige], maar met name dat [minderjarige] kenbaar maakt dat zij verblijf bij de ouders niet meer als haar thuis ziet (een open groep is in voorkomend geval een beter alternatief, aldus [minderjarige]) en ook de ouders [minderjarige] niet meer thuis willen hebben. Daarmee is de noodzaak van een voortzetting van de uithuisplaatsing van [minderjarige] een gegeven.
De ouders keuren de relatie van [minderjarige] met [X] af. [minderjarige] is er alles aan gelegen om die relatie voort te zetten. De ouders en de hulpverlening uiten ernstige zorgen over die relatie, de persoon van [X], de afhankelijke opstelling van [minderjarige] in die relatie en de fysieke en psychische gevaren voor [minderjarige] vanwege die relatie.
Wat daarvan verder ook zij, feit is dat de ouders het gezag over [minderjarige] uitoefenen. Gesteld noch gebleken is dat het schort aan de pedagogische kwaliteiten van de ouders of dat de ouders op enige wijze jegens [minderjarige] tekortschieten bij de uitoefening van dit gezag. Doordat [minderjarige] aangaande haar relatie met [X] zeer vergaand zelfbepalend gedrag laat zien, het gezag van de ouders niet aanvaardt en vergaand oppositioneel gedrag vertoont, is de forse gezinsproblematiek ontstaan, die ertoe heeft geleid dat [minderjarige] niet meer bij de ouders kan verblijven. In het recente verleden is vastgesteld dat [minderjarige] met agressieregulatieproblemen en forse woedeaanvallen kampte. Hoewel [minderjarige] van mening is dat zij daar geen last meer van heeft, heeft de moeder onweersproken ter zitting gesteld dat [minderjarige] zeer recentelijk plotseling zo boos op de moeder is geworden dat zij een bekertje water tegen haar heeft aangegooid. Dit gedrag is zeer zorgelijk. Hoewel [minderjarige] dit voorval ter zitting bagatelliseert, volgt daaruit, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet dat [minderjarige] in haar stelling kan volharden dat zij geen last meer heeft van woedeaanvallen. Behandeling, in de vorm van agressieregulatietraining, is daarmee nog geïndiceerd.
Tijdens de schorsing van de machtiging in juli 2017 is [minderjarige] wederom weggelopen en is zij twee nachten spoorloos geweest. Zij heeft toen ervoor gekozen om bij de ouders weg te gaan en naar [X] te gaan. Daarmee heeft zij recent andermaal laten dat zij het gezag van de ouders niet aanvaardt en zelfbepalend is, ook in die zin dat zij de voorwaarden die in het kader van het veiligheidsplan zijn gesteld naar eigen inzicht overtreedt. Op grond hiervan staat vast dat zij zich nog steeds onttrekt aan het gezag van de ouders en aan de hulpverlening. [minderjarige] laat daarmee weinig intrinsieke motivatie zien om daadwerkelijk haar opstelling te veranderen. Gezien de forse systeemproblematiek in combinatie met het zelfbepalende gedrag, alsmede de agressieproblematiek is behandeling nodig. [minderjarige] kan zich niet achter een verweer over verliefdheid verschuilen.
[minderjarige] lijkt onvoldoende tot zelfreflectie te kunnen komen en neemt weinig tot geen verantwoordelijkheid voor haar eigen gedrag. Zij legt de schuld van haar gedrag bij de ouders en hulpverleners. Daardoor blijkt eens te meer dat zij behandeling nodig heeft om in de nabije toekomst een evenwichtige volwassene te kunnen worden.
Dat [minderjarige], zoals zij aanvoert, haar opleiding nu niet kan volgen, is de consequentie van haar houding en gedrag, waarbij komt dat in verband met de ontwikkeling van [minderjarige] opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp nu voorrang dient te hebben op het volgen van de gewenste schoolopleiding.
Met [minderjarige] is de kinderrechter van oordeel dat gesloten jeugdhulp een uiterst middel is, maar niet is gebleken dat nu een minder vergaande maatregel toereikend is. Noch de ouders noch de hulpverlening lukt het om [minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft voor een veilige ontwikkeling.
De kinderrechter komt tot het oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp die zij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
6.5.
[minderjarige] heeft verzocht [X] als informant of als getuige te horen. Het college heeft verzocht medewerkers van de jeugdhulpaanbieders als informant te horen, maar ter zitting kenbaar gemaakt dat deze medewerkers uit vrees voor bedreigingen niet meer als informant gehoord wensten te worden. Aangezien de kinderrechter hun verklaringen in verband met de beoordeling van het verzoek en de te nemen beslissing niet van betekenis achtte, is hij niet tot het horen van de informanten overgegaan. Evenmin is grond gezien om [X] als getuige te horen.
6.6.
De kinderrechter zal machtiging tot gesloten jeugdhulp verlenen, en wel voor de periode van 7 september 2017 tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige], zijnde [2017].
6.7.
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar.
7. De beslissing
De kinderrechter:
verleent met ingang van 7 september 2017 machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [1999] te Heerlen, tot [2017].
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H. Brandts, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen-Witvliet als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch