ECLI:NL:RBLIM:2017:895

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1106u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie met terugwerkende kracht wegens faillissement van de subsidie-ontvanger

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 februari 2017 uitspraak gedaan over de intrekking van een subsidie met terugwerkende kracht, verleend aan een besloten vennootschap die in faillissement was geraakt. De intrekking was gebaseerd op artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat een bestuursorgaan de subsidieverlening kan intrekken indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Roermond, als verweerder, terecht de subsidie had ingetrokken, omdat de besloten vennootschap niet in staat was om de projectdoelstellingen te behalen. De rechtbank overwoog dat de subsidiebeschikking aan strikte voorwaarden was verbonden, waaronder de uitvoering van de projecten zoals beschreven in de bijlage van de beschikking. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de subsidie met terugwerkende kracht gerechtvaardigd was, omdat de besloten vennootschap niet had voldaan aan de voorwaarden van de subsidiebeschikking. Eiser, de curator van de failliete vennootschap, had in beroep aangevoerd dat de intrekking onzorgvuldig was voorbereid, maar de rechtbank oordeelde dat de hoorplicht in de bezwaarfase voldoende was nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om de subsidie in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15 / 1106

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2017 in de zaak tussen

[eiser], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV] , de curator kantoor houdende te [vestigingsplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. K.T.E. Huisman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.G.G. van Nisselroij ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan [de besloten vennootschap] (hierna: [de besloten vennootschap] ) bij subsidiebeschikking van 3 september 2012 verleende subsidie ingetrokken.
Bij besluit van 10 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (de curator in het faillissement van [de besloten vennootschap] ) tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard voor wat betreft het deelproject [B.] en is de subsidiebeschikking van 3 september 2012 voor dit deelproject in stand gelaten. Voor het overige is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en door [naam 1] , oud-aandeelhouder van [de besloten vennootschap]. Laatstgenoemde is ter zitting aangemerkt als medegemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 2] .

Overwegingen

1. In oktober 2010 heeft de gemeente Roermond met de provincie Limburg en [de besloten vennootschap] een samenwerkingsovereenkomst gesloten ten behoeve van gebiedsontwikkeling in [plaats] . [de besloten vennootschap] was betrokken bij deze ontwikkeling in drie deelprojecten, te weten [S.] , [H.] en [B.] . In verband daarmee heeft verweerder bij beschikking van 3 september 2012 aan [de besloten vennootschap] een bijdrage ter beschikking gesteld in de vorm van een eenmalige subsidie voor ten hoogste € 1.674.325,00 (na verrekening per saldo € 1.119.325,00). In deze subsidiebeschikking is per deelproject de bijdrage in de onrendabele top van de deelprojecten bepaald. Het totale project kent een looptijd van 1 augustus 2011 tot en met 31 december 2013. Met goedkeuring van Gedeputeerde Staten is de looptijd eenmalig verlengd tot en met 31 december 2015.
Onder de voorwaarden die zijn verbonden aan deze beschikking is als eerste voorwaarde gesteld dat het project moet worden uitgevoerd, zoals omschreven in de bijlage “Locaties gebiedsontwikkeling [plaats] ” bij de beschikking. De in deze bijlage omschreven resultaten moeten worden gehaald.
2. Bij brief van 7 mei 2014 heeft [de besloten vennootschap] de gemeente Roermond op de hoogte gebracht van haar financiële situatie (de te verwachten inkomsten zouden niet genoeg zijn om de onderneming voort te zetten). Uit de gegevens van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is gebleken dat [de besloten vennootschap] met ingang van 17 april 2014 is ontbonden. Bij vonnis van 29 juli 2014 van de rechtbank Oost-Brabant is [de besloten vennootschap] in staat van faillissement verklaard.
Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van 7 mei 2014 en na kennisneming van de ontbinding van [de besloten vennootschap] de samenwerkingsovereenkomst met [de besloten vennootschap] opgezegd en bij de primaire beschikking de subsidiebeschikking van 3 september 2012 ingetrokken. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en als motivering voor deze intrekking aangegeven, dat [de besloten vennootschap] niet meer in staat zou zijn om de resultaatsdoelstellingen waarvoor de subsidie was verleend in hun geheel te halen, waardoor niet zou kunnen worden voldaan aan de eerste voorwaarde die aan de subsidiebeschikking was verbonden.
3. Eisers bezwaar tegen de intrekking van de subsidie is bij het thans bestreden besluit gegrond verklaard voor wat betreft de intrekking van de subsidie voor de [B.] en de subsidiebeschikking van 3 september 2012 is voor dat deelproject in stand gelaten. Voor het overige heeft verweerder de intrekking van de subsidie in stand gelaten.
4. Eiser heeft in beroep, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Doordat eiser ten onrechte niet was gehoord vóór de intrekking van de subsidiebeschikking en er vóór het besluit op bezwaar onvoldoende gelegenheid was geboden voor overleg, is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder had in overleg moeten treden met eiser om te bezien of de subsidiegelden uitgekeerd zouden kunnen worden voor reeds uitgevoerde activiteiten dan wel of de uit te keren subsidiegelden zouden kunnen worden gebruikt om de resterende werkzaamheden uit te laten voeren.
Er was geen noodzaak of verplichting de gehele subsidiebeschikking in te trekken en dat te doen met terugwerkende kracht. Een groot deel van de werkzaamheden in beide in geschil resterende projecten, [S.] en [H.] , waarvoor subsidie is verstrekt, is uitgevoerd en het is onevenredig om dan de gehele subsidie voor deze deelprojecten in te trekken. Gehele intrekking staat niet in verhouding tot de reeds gerealiseerde doelstellingen en de gepleegde investeringen.
Er heeft geen juiste belangenafweging plaatsgevonden. Ook de belangen van gemeente en provincie worden geschaad nu de projecten niet worden afgemaakt.
Herhaaldelijk, maar tevergeefs heeft [de besloten vennootschap] aan de gemeente gevraagd om een voorschot in deze projecten.
Er zou volgens de subsidiebeschikking verrekening moeten plaats vinden van de subsidie vanwege aan [de besloten vennootschap] toe te kennen bouwvolume. Omdat de gemeenteraad niet akkoord was met de daartoe aangewezen ontwikkellocaties kan er niet verrekend worden.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Artikel 4:48 van de Awb, voor zover hier relevant weergegeven en door verweerder toegepast, luidt als volgt:
“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.”
7. Ingevolge artikel 4:12, tweede lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 4:8 van de Awb moet het bestuursorgaan, voordat het een subsidieverlening intrekt of wijzigt ten nadele van de ontvanger, die belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen.
8. Bij de voorbereiding van het primaire besluit is laatstgenoemde hoorplicht niet nageleefd, maar zoals verweerder terecht heeft opgemerkt is deze schending door het horen in de bezwaarfase genoegzaam hersteld. Er bestaat overeenkomstig vaste rechtspraak dan geen aanleiding om het primaire besluit te herroepen (zie onder meer uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA4156). Aan de rechtbank is, ook na de toelichting door partijen ter zitting, niet kunnen blijken dat eiser in de periode voor het besluit op bezwaar onvoldoende mogelijkheid zou zijn geboden in overleg te treden en te blijven met de gemeente. Onweersproken is dat de gemeente eiser na de hoorzitting van 18 november 2014 heeft laten weten dat verder overleg pas zinvol zou zijn, als hij zou komen met een concreet voorstel tot afronding van de projecten. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt en ook is niet gebleken van verdere stappen van de kant van eiser, laat staan dat hij in de periode voor het bestreden besluit zou hebben aangegeven op welke wijze de deelprojecten verder zouden worden uitgevoerd en subsidiegelden daarvoor ook daadwerkelijk zouden worden aangewend. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling van eiser, dat door onvoldoende overleg het bestreden besluit onzorgvuldig zou zijn voorbereid.
9. Met betrekking tot de beroepsgrond dat intrekking van de subsidiebeschikking ten onrechte met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank, dat op grond van de wettelijke bepaling en de wetsgeschiedenis terugwerkende kracht het uitgangspunt is. Afwijking daarvan speelt slechts een rol bij voortdurende activiteiten die worden gestaakt. Verweerder heeft in dit verband met juistheid gewezen op de voorwaarde van de subsidiebeschikking dat de deelprojecten moeten worden uitgevoerd zoals omschreven in de bijlage en ook daarom vastgehouden aan het uitgangspunt van terugwerkende kracht. De rechtbank zal hierna per deelproject ingaan op de vraag of de deelprojecten overeenkomstig de voorwaarde van de subsidiebeschikking zijn uitgevoerd en de resultaatsdoelstellingen, in de zin van de beoogde totstandbrenging van het geheel aan bos, natuur en recreatief medegebruik, zijn bereikt.
10. Uit de omschrijving van de resultaatsdoelstellingen van de subsidiebeschikking en uit de daarin opgenomen voorwaarden blijkt zonder meer dat subsidie pas wordt verleend op de voorwaarde dat de totale omschreven resultaten zijn behaald en de deelprojecten zijn uitgevoerd. De subsidie is uitdrukkelijk alleen geformuleerd als bijdrage in de onrendabele top en niet voor kosten die [de besloten vennootschap] heeft gemaakt voor verwerving en andere investeringen vooraf. Dit laat ook naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor evenredige subsidietoekenning, dat wil zeggen naar evenredigheid van verrichte werkzaamheden, temeer daar ook in de financiële paragraaf een zodanige opsplitsing naar verrichte activiteiten niet is gemaakt voor de opbouw van de subsidiebedragen en daarin steeds is uitgegaan van volledige uitvoering van de deelprojecten en subsidiëring van de onrendabele top. Verwijzing door eiser naar verweerders besluit om de subsidieverlening voor het deelproject [B.] alsnog in stand te laten doet aan het voorgaande niet af; dit besluit is gebaseerd op de nadere conclusie dat de resultaatsdoelstellingen voor dit deelproject grotendeels waren bereikt.
11. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld, dat de gemeente niet behoeft toe te staan, dat een derde partij, zo die al eigenaar en geïnteresseerde zou zijn, de uitvoering van projecten overneemt, nu de subsidie aan [de besloten vennootschap] is verleend en door eiser niet aan derden kan worden overgedragen.
Verweerder heeft met betrekking tot de belangenafweging met juistheid gewezen op het belang dat gemeente en provincie erbij hebben te zorgen dat subsidiegelden beschikbaar zijn voor daadwerkelijke realisering van de projecten in plaats van die gelden te zien opgaan in de failliete boedel.
12. De rechtbank gaat nu in op de vraag of de deelprojecten [S.] en [H.] zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden van de subsidiebeschikking en of daardoor de resultaatsdoelstellingen, in de zin van de beoogde totstandbrenging van het geheel aan bos, natuur en recreatief medegebruik, zijn bereikt.
12.1.
Met betrekking tot [deelproject S.] .
In de bijlage bij de subsidiebeschikking is bepaald dat realisering van dit deelproject zal moeten leiden tot de aanleg van bos en natuur met open water met een meerwaarde voor extensief recreatief medegebruik (inclusief verplaatsing van de visvijver [-] en herbestemming van de bestaande bebouwing van het pand aan [adres] ).
Dat ondanks faillissement van [de besloten vennootschap] realisatie van de visvijver overeenkomstig de voorwaarde van de subsidiebeschikking mogelijk zou zijn (geweest) heeft eiser ook ter zitting niet nader met bewijs onderbouwd. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat realisatie door of in opdracht van [de besloten vennootschap] in het vergunningentraject of in de ontgrondingsfase zou zijn vertraagd door schuld of toedoen van de gemeente.
Verweerder heeft daarentegen in het verweerschrift en ter zitting genoegzaam toegelicht dat de afronding van de ontgronding en aanleg van de visvijver uiteindelijk, en dan nog in een soberdere uitvoering dan voorzien voor dit deelproject, slechts konden/kunnen worden gerealiseerd, waarbij de uitvoerder pas verder aan de slag kon op grond van een (na het bestreden besluit) gesloten overeenkomst tussen de uitvoerder ( [naam uitvoerder] ) en de hengelsportvereniging [naam vereniging] , die eigenaar is van de betreffende gronden, en mede ondertekend door de provincie Limburg en de gemeente Roermond.
Verder is in dit deelproject alleen nog het pand [adres] in eigendom van (de boedel van gefailleerde) [de besloten vennootschap] . De herbestemming hiervan mag dan wel indertijd zijn ingebracht als wens van [de besloten vennootschap] , maar door opname ervan in de subsidiebeschikking is deze herbestemming wel doelstelling in het project en daardoor een van de noodzakelijke voorwaarden geworden voor het verlenen van de subsidie. Deze herbestemming is niet gerealiseerd.
Gezien het voorgaande heeft verweerder met juistheid geconcludeerd dat [de besloten vennootschap] de inrichting van het deelproject [S.] niet heeft uitgevoerd of kunnen uitvoeren. De rechtbank is van oordeel, dat voldaan is aan de voorwaarde voor intrekking als geformuleerd in artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb.
12.2.
Met betrekking tot [deelproject H.]
In de bijlage bij de subsidiebeschikking is bepaald dat realisering van dit deelproject zal moeten leiden tot de aanleg van ruim 3 ha nieuwe natuur en herstel van natuurlijk ven, sloop van bestaande bebouwing en nieuwbouw van een landhuis ter plaatse.
Niet in geschil is dat het ven is opgeschoond. Onweersproken is dat de door [de besloten vennootschap] in eigendom verworven gronden voor zover ze niet al die bestemming en gebruik hadden niet zijn omgezet in bestemming en gebruik bos en natuur. Die gronden hebben nog steeds, anders dan in beroep gesteld, bestemming en gebruik agrarisch. Er is dus, anders dan eiser stelt, door [de besloten vennootschap] geen landbouwgrond omgezet naar natuur met waardedaling als gevolg die onder subsidiëring van de onrendabele top van de gebiedsexploitatie zou zijn te brengen. Dat [de besloten vennootschap] omvangrijke kosten voor flora- en faunaonderzoek en explosievenonderzoek heeft gemaakt doet daaraan niet af; onweersproken is dat daar een afzonderlijke bijdrage voor is verstrekt, en zij maken geen onderdeel uit van de subsidiebeschikking.
Sloop en nieuwbouw van een landhuis zijn ook in dit deelproject in de subsidiebeschikking opgenomen als resultaatsverplichting en voorwaarde voor subsidieverlening, en ook hiervan staat vast dat deze verplichting niet is of wordt bereikt. Dat realisatie van een en ander niet meer mogelijk zou zijn doet hier niet aan af.
Ook ten aanzien van het deelproject [H.] heeft verweerder met juistheid geconcludeerd dat [de besloten vennootschap] de inrichting niet heeft uitgevoerd of kunnen uitvoeren. Ook hier is voldaan is aan de voorwaarde voor intrekking als geformuleerd in artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb.
13. Ten aanzien van eisers stelling dat [de besloten vennootschap] herhaaldelijk zou hebben gevraagd om voorschotten en dat de gemeente die niet zou hebben betaald heeft verweerder onweersproken aangevoerd, dat er wel over is gesproken en dat de gemeente [de besloten vennootschap] heeft gewezen op de bepalingen daarover in de subsidiebeschikking, maar dat [de besloten vennootschap] nooit op de wijze als beschreven in die beschikking om voorschot heeft gevraagd.
14. Tegenover de door eiser gestelde onmogelijkheid om een deel van de subsidie te verrekenen omdat de gemeenteraad niet akkoord zou zijn gegaan met de aangewezen ontwikkellocaties -wat de betekenis daarvan ook zij voor de vraag of de intrekking van de subsidiebeschikking stand kan houden- heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht, dat er van de zijde van de gemeente geen negatief besluit is genomen; in het ene geval was dat omdat er geen concreet bouwplan was ingediend en in het tweede geval omdat bestuurlijke behandeling over een bebouwingsvoorstel was opgeschort door faillissement en beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst. Ook dit standpunt van verweerder is onweersproken gebleven.
15. Op grond van alle voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot het slotoordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een veroordeling in de kosten van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Voncken (voorzitter), mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 februari 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.