In deze zaak heeft de kantonrechter op 13 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting ZOwonen en de gedaagden, mevrouw [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2]. ZOwonen vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gelegen aan [adres gedaagden] te [woonplaats gedaagden], omdat in de woning een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen was aangetroffen. De gedaagden hebben de woning sinds 1999 gehuurd, waarbij de heer [gedaagde sub 2] als medehuurder fungeert. Tijdens een politie-inval op 11 oktober 2016 werden 1356 gram hennep, 984 gram hennepgruis en 90 hennepstekken aangetroffen, evenals een weegschaal en een aanzienlijk bedrag aan contant geld. ZOwonen stelde dat deze bevindingen duiden op handelsactiviteiten, wat in strijd is met de huurovereenkomst.
De gedaagden voerden verweer en stelden dat mevrouw [gedaagde sub 1] niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde echter dat de hoeveelheid verdovende middelen de gedooggrens overschreed en dat de heer [gedaagde sub 2] had verklaard dat hij de hennep wilde doorverkopen. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen als huurders.
De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen door de gedaagden. De rechter wees de vorderingen van ZOwonen toe, inclusief de ontruiming van de woning en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ZOwonen niet hoefde te wachten op de afloop van eventuele rechtsmiddelen om de ontruiming te effectueren.