ECLI:NL:RBLIM:2017:8831

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
C/03/223260 / FA RK 16-2489
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na ernstige verstoring van de relatie tussen ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 11 september 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te beëindigen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Mestrini, heeft aangevoerd dat de vader, die ook de kinderen heeft erkend, al jarenlang niet in staat is om zich normaal te gedragen en dat hij haar heeft bedreigd en geweld heeft aangedaan. De vader, vertegenwoordigd door mr. G. Nijmeijer, heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij de moeder niet beperkt in haar opvoedkundige taken en dat de communicatieproblemen niet zodanig zijn dat beëindiging van het gezag gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds 2003 gezamenlijk gezag uitoefenen, maar dat de relatie en communicatie tussen hen ernstig verstoord zijn. Dit heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen en een contactverbod voor de vader. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat de situatie niet langer kan voortduren. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en het gezamenlijk gezag beëindigd, waarbij de moeder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. De rechtbank heeft benadrukt dat dit niet betekent dat de moeder het contact tussen de vader en de kinderen mag belemmeren.

De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de vader in het verleden zijn gezag heeft misbruikt en dat er geen vertrouwen is dat de communicatie tussen de ouders zal verbeteren. De rechtbank heeft geen onderzoek door de raad nodig geacht, omdat dit alleen maar onrust zou veroorzaken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking aan het centrale gezagsregister toe te zenden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 11 september 2017
C/03/223260 / FA RK 16-2489Zaaknummer: C/03/223260 / FA RK 16-2489
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats],
advocaat mr. S. Mestrini, kantoorhoudend te Heerlen,
tegen
[verweerder],
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
advocaat mr. G. Nijmeijer, kantoorhoudend te Geleen (gemeente Sittard-Geleen).
De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad), is op de voet van artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de moeder, ingekomen op 13 juli 2016;
  • de brief van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, ingekomen op
16 december 2016;
- het verweerschrift van de vader, ingekomen op 21 december 2016.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 juli 2017, alwaar verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordigster van de raad.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn niet ter zitting verschenen, maar hebben hun mening, tweemaal en ieder apart, kenbaar gemaakt bij brieven van 8 december 2016 en 21 juni 2017.

2.De feiten

Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1], te [geboorteplaats] op [2002],
  • [minderjarige 2], te [geboorteplaats] op [2003].
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 27 juni 2016 (zaaknummer C/03/207825 / FA RK 15-2125) is de vader het recht op contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd voor de duur van een jaar.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bij afzonderlijke beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 27 juni 2016 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. Het verlengingsverzoek is door de rechtbank op 22 juni 2017 afgewezen.

3.Het verzoek en het verweer

De moeder heeft, op de daartoe aangevoerde gronden, verzocht het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat zij voortaan alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
De moeder stelt daartoe dat de vader al jarenlang toont dat hij niet in staat is zich normaal te gedragen tegen de moeder. Hij heeft haar veelvuldig gedreigd en geweld tegen haar gebruikt. In juni 2016 is de vader het recht op contact met de kinderen ontzegd omdat de vader door zijn handelswijze liet zien dat hij weinig inzicht heeft in wat de kinderen nodig hebben. De vader heeft bovendien meermaals geweigerd zijn toestemming te verlenen waardoor onder meer het dyscalculie onderzoek van [minderjarige 2] onnodig lang op zich heeft laten wachten.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder.
De vader stelt dat hij de moeder niet beperkt bij de uitoefening van haar opvoedkundige taken. De vader heeft de indruk dat de moeder de problemen tussen de ouders inzet om de rol van de vader in het leven van de kinderen zoveel mogelijk in te perken. De communicatieproblemen tussen de ouders zijn niet zodanig dat een beëindiging van het gezag daarmee gerechtvaardigd is. De vader beperkt de moeder bovendien geenszins in haar opvoedkundige taken. Integendeel, de handelswijze van de vader is ingegeven door zijn betrokkenheid bij het wel en wee van de kinderen.
De Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft in zijn brief van 16 december 2016 naar voren gebracht dat zij geen zicht heeft op de contacten tussen vader en kinderen. Ondanks de beschikking waarin vader het recht op contact met de kinderen is ontzegd, heeft hij toch de kinderen nog op onregelmatige basis aangesproken. De vader lijkt niet te begrijpen waarom hij zijn kinderen niet kan zien.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] schrijven beiden in hun brieven dat zij graag willen dat de moeder alleen het gezag over hen uitoefent omdat de vader zijn handtekening niet geeft wanneer dat nodig is.

4.De standpunten ter zitting

De moeder heeft gepersisteerd bij haar verzoek.
De vader bagatelliseert wat er in de afgelopen 6 à 7 jaar is voorgevallen. De vader heeft meermaals bedreigingen jegens de moeder geuit, heeft met de auto op de moeder ingereden, terwijl [minderjarige 2] bij haar was, en heeft de moeder mishandeld. Daar komt nog bij dat de vader in het verleden meermaals geweigerd heeft zijn toestemming te geven voor onderzoeken en/of behandelingen van de kinderen. Vanwege het aan de vader opgelegde contactverbod heeft de hulpverlenende instantie onlangs ervoor gekozen de kinderen toch te behandelen, ondanks de ontbrekende toestemming van de vader. Dit laat onverlet dat de voor de kinderen noodzakelijke hulp hierdoor een half jaar tot een jaar vertraging heeft opgelopen. De vader toont geen inzet en gebruikt zijn gezag niet om naar de kinderen te informeren. Bovendien heeft de vader, ondanks het door de rechtbank opgelegde contactverbod, toch contact gezocht met de kinderen, zonder de moeder daarover in te lichten. De moeder wil de rol van de vader in het leven van de kinderen desondanks niet beperken. Integendeel, zij staat contact toe en laat de kinderen vrij om het contact met hun vader in te vullen op de wijze waarop het voor hen prettig is. De moeder wil enkel het eenhoofdig gezag zodat zij, wanneer dat in het belang van de kinderen nodig is, zaken kan regelen en de vader dit niet kan tegenhouden door zijn toestemming te weigeren.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Het afgelopen jaar is de situatie ten goede veranderd. Er is geen sprake meer van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen zodat de ondertoezichtstelling is beëindigd. Er bestaat geen aanleiding dat de kinderen klem komen te zitten. De vader wil zijn gezag behouden omdat dit voor hem een gevoelsmatige kwestie is en hij zal voortaan zijn toestemming verlenen als de moeder daarom vraagt. Desgevraagd heeft de vader verklaard dat hij zijn gezag niet gebruikt heeft om contact te onderhouden met de scholen van de kinderen.
De raad adviseert een raadsonderzoek te gelasten.

5.De beoordeling

Op grond van artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag bedoeld in een aantal nader genoemde wettelijke bepalingen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In het tweede lid is bepaald dat – onder meer – het eerste lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of (b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW. De ouders hebben sinds september 2003 het gezamenlijk gezag over de beide kinderen. Gebleken is dat de verhouding tussen de ouders nadien ernstig verstoord is geraakt, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een wijziging van omstandigheden die de weg opent voor een nieuwe beoordeling.
Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.
De rechtbank stelt vast dat van gezamenlijke gezagsuitoefening in deze zin geen sprake is.
Sinds geruime tijd is de relatie en de communicatie tussen partijen ernstig verstoord, hetgeen heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen en een kort geding met betrekking tot een contactverbod tussen de moeder en de vader. Daarnaast is aan de vader een verbod opgelegd om contact met de kinderen te hebben. Onweersproken heeft de moeder gesteld dat partijen sinds 2011 niet meer met elkaar communiceren. De vader heeft nu wel gesteld dat hij wil communiceren met de moeder, maar uit niets blijkt dat hij dit inderdaad wil of doet. Zo heeft de vader, ondanks het contactverbod regelmatig contact met de kinderen gehad, maar heeft hij verzuimd dit aan de moeder te melden of hierover met de moeder op enigerlei wijze te communiceren.
Uit de onweersproken stellingen van de moeder blijkt dat de vader in het verleden, voordat het contactverbod gold, meermaals geweigerd heeft zijn toestemming te geven voor de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen. Dit heeft gemaakt dat de moeder belemmerd werd in de uitoefening van haar gezag en de kinderen onnodig lang moesten wachten op de noodzakelijke hulp. De vader heeft aldus zijn gezag misbruikt. Dat de moeder sinds het contactverbod het gezag alleen heeft ingevuld en dat de vader thans ter zitting heeft gesteld dat hij voortaan wel toestemming zal geven, maakt de belemmering door de vader in het verleden niet ongedaan.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen bij een voortduren van het gezamenlijk gezag klem of verloren raken tussen deze strijdende ouders. Uit de stellingen van partijen maakt de rechtbank op dat de kinderen in het verleden en thans nog steeds geconfronteerd zijn en worden met de spanningen tussen de ouders. De vader heeft verzuimd met de moeder te communiceren over het feit dat de kinderen ondanks het contactverbod bij hem thuis komen. Gebleken is dat de vader aan een van de kinderen heeft gevraagd om dit met de moeder te bespreken, maar beide kinderen hebben geruime tijd niet aan de moeder verteld dat zij de vader thuis bezochten. Beide ouders geven aan dat de kinderen verdrietig zijn, maar de ouders gaan hierover niet met elkaar in gesprek. Deze situatie, waarin naar het oordeel van de rechtbank sprake is van klem zitten van de kinderen, dient niet langer te duren.
De rechtbank acht een onderzoek door de raad niet nodig. Een dergelijk onderzoek zal weer de nodige onrust voor de ouders en de kinderen met zich brengen en de rechtbank verwacht niet dat het de ouders lukt om op een lijn te komen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek van de moeder toewijzen.
Uitdrukkelijk overweegt de rechtbank nog dat het beëindigen van het gezamenlijk gezag niet betekent dat de moeder contact tussen de vader en de kinderen mag belemmeren. De rechtbank gaat ervan uit de dat moeder zich houdt aan haar ter zitting gedane stelling dat zij de kinderen het contact met hun vader niet zal ontzeggen.

6.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat de moeder alleen het gezag uitoefent over:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2002],
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2003];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.L.G. Lousberg, griffier op
11 september 2017.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.