3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft op 25 oktober 2016 bij de politie een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij de naam van de verdachte tijdens het verhoor niet wil noemen, omdat haar echtgenoot bij het verhoor aanwezig is. Daarom noemt zij de verdachte tijdens het verhoor ‘ [verdachte] ’. [slachtoffer] is werkzaam in de TBS kliniek de Rooyse Wissel in Oostrum als senior medewerker tijdsbesteding Leren en Werken. Volgens [slachtoffer] kwam patiënt [verdachte] kort na de pauze van 10:00 tot 10:30 uur naar haar kantoor. [verdachte] werkte aan een buitenkeuken op haar bestelling. Hij had de week ervoor aan [slachtoffer] gevraagd of zij voor sloten en deurmagneten kon zorgen. In haar kantoor heeft zij deze aan [verdachte] gegeven. Hierna vroeg [verdachte] of zij mee wilde gaan naar de houtwerkplaats, zodat hij de magneten daar neer kon leggen. [slachtoffer] is vervolgens vanuit haar kantoor met [verdachte] meegelopen naar de houtwerkplaats op de begane grond in datzelfde gebouw. [slachtoffer] en [verdachte] zijn eerst naar de machinehal gelopen waar de buitenkeuken stond. Hierna is [slachtoffer] met [verdachte] vanuit de machineruimte naar de verfruimte gelopen.
Toen [slachtoffer] aanstalten maakte om terug te lopen naar de machineruimte voelde zij plotseling van achteren een arm om haar nek. Zij voelde dat zij naar achteren werd getrokken terwijl [verdachte] zijn linkerarm om haar nek gedrukt hield. Ook voelde zij een harde klap boven op haar hoofd. Dat was voor op haar hoofd. Meteen hierop voelde en zag zij het bloed vanaf haar voorhoofd naar beneden stromen. Zij voelde ook dat zij aan haar haren naar beneden werd getrokken. Tegelijkertijd werd zij ook geslagen en vervolgens werd zij weer omhoog getrokken. [slachtoffer] probeerde zich uit deze wurggreep te bevrijden. Ze probeerde met haar handen zijn arm voor haar nek weg te trekken en zij probeerde met haar vingers haar nek vrij te houden. [slachtoffer] is ook gaan schreeuwen, maar iedere keer als zij ging schreeuwen voelde zij dat [verdachte] haar bij haar nek greep waardoor zij niet meer kon schreeuwen. Het lukte haar niet om van hem weg te komen. Iedere keer dat zij schreeuwde, zei [verdachte] “
hou je kop” en nam hij haar weer in die wurggreep. Terwijl [verdachte] [slachtoffer] bleef slaan met zijn vuisten en haar in een wurggreep vasthield, trok hij haar aan haar haren naar een andere hoek in de ruimte. In die hoek staat een spuitcabine en [verdachte] trok haar daarachter. Vanuit de doorgang van de machineruimte kon niemand hen daar zien staan. Toen zij in deze hoek stonden zei [verdachte] dat [slachtoffer] zich uit moest kleden. Zij stond op dat moment met haar rug tegen de muur en [verdachte] stond vlak voor haar. [slachtoffer] heeft haar jasje en T-shirt uitgetrokken. [verdachte] heeft vervolgens haar hemd van onder omhoog, over haar hoofd heen, uitgetrokken. [slachtoffer] bleef schreeuwen en [verdachte] bleef haar klappen op haar gezicht en bovenlichaam geven. Hij sloeg haar zodanig dat zij met haar hoofd tegen de muur kwam. Op een gegeven moment kwam zij in de hoek op de grond terecht. Hij had toen al zeker 3 of 4 keer geprobeerd om haar te wurgen. Op die plaats in de hoek ging hij voor [slachtoffer] staan en pakte hij haar nek met zijn handen vast en kneep met zijn handen in haar nek. [slachtoffer] lag in de hoek, half op haar rug en op haar rechterzij. Haar hoofd lag tegen de machine aan. Zij hield met haar handen haar hoofd vast. [verdachte] zei dat zij op moest staan. Zij stond op en zei tegen [verdachte] dat zij overal bloedde. Zij bloedde in haar hele gezicht, aan haar armen en handen. Volgens [slachtoffer] zaten haar bovenlichaam en broek helemaal onder het bloed. Zij voelde ook bloed in haar mond en er was een stukje van haar voortand afgebroken. Op dat moment hoorde [slachtoffer] een mannelijke collega naar [verdachte] roepen: “
Ben je alleen of wat ben je aan het doen?” Op dat moment begon [slachtoffer] te schreeuwen en kon zij wegkomen uit die hoek. Zij was op dat moment alleen gekleed in haar bh en spijkerbroek en liep op haar sokken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij veel pijn aan haar bovenlichaam had door al het verzet tegen het slaan en verwurgen door [verdachte] . Er zaten 8 hechtingen in haar hoofdwond. Ook had zij een aantal bulten op haar achterhoofd. [slachtoffer] denkt dat die ontstaan zijn toen zij door [verdachte] tegen de muur werd geslagen. Er waren plukken haar uit haar hoofd getrokken. Zij had ook pijn aan haar borst en jukbeen, schaafwonden aan haar vingers en blauwe plekken in haar nek, op de plaats waar [verdachte] haar in zijn wurggreep hield. Zij had ook diverse blauwe plekken op haar linker bovenarm en rug.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] , nadat [slachtoffer] zich had uitgekleed, een stap achteruit deed en dat hij haar aan het scannen was. Toen zij later op de grond lag heeft hij ook haar laarzen uitgetrokken. Tenslotte heeft [slachtoffer] verklaard dat [verdachte] haar met veel kracht geslagen heeft. Zij hoorde hem vaker een kreungeluid maken toen hij haar sloeg en zij zag later ook dat hij flink bezweet was.
Op 8 november 2016 heeft het slachtoffer [slachtoffer] bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat haar gezicht redelijk is genezen en dat de blauwe plekken daar weg zijn. Haar kaak deed op dat moment wel nog pijn. Op haar armen en rug waren de blauwe plekken nog prominent aanwezig.
Op 24 oktober 2016 is het slachtoffer [slachtoffer] door een huisarts onderzocht. Tijdens dit onderzoek wordt het navolgend letsel geconstateerd, zakelijk weergegeven:
“Snijwond voorhoofd 5 cm. Bloeduitstorting achterzijde hoofd. Bloeduitstorting onderzijde oog rechts. Breuk voorste rechter snijtand. Gezwollen lip. Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies. Kneuzing borstkas, kaakkop en schouder. Genezingsduur onbekend, kneuzing ongeveer 6 weken.”
Uit het rapport letselschade d.d. 25 oktober 2016 volgt dat L.T.J. Levels, forensisch arts, het slachtoffer [slachtoffer] op 25 oktober 2016 heeft onderzocht. De forensisch arts heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat er sprake is van diverse letsels op het hoofd, in het gezicht, in de hals, op de romp en armen, die recent lijken te zijn ontstaan (d.w.z. tot enkele dagen oud) door inwerking van uitwendig geweld en die kunnen passen bij bloeduitstortingen en/of weefselkneuzingen, snij- en/of scheurverwondingen, ontvellingen, vaatverwijding en tandbeschadiging.
Door de politie zijn op 26 oktober 2016 camerabeelden uitgelezen, welke zijn gemaakt door het camerasysteem van de Rooyse Wissel te Oostrum. Deze beelden betreffen, zakelijk weergegeven, een incident dat plaatsvond op maandag 24 oktober 2016 tussen 10:45 uur en 11:05 uur in gebouw ASC1 van de Rooyse Wissel, Wanssumseweg 12a te Oostrum.
Op de beelden is door de politie het navolgende uitgelezen:
10:46:02,94: De verdachte loopt vanaf de koffiehoek door de gang langs de leslokalen. Aan het einde van gang is geen uitgang. Hij draait zich om aan het einde van de gang en komt terug.
10:46:25,34: De verdachte gaat vervolgens het lokaal net voorbij de radiator aan de rechterzijde binnen.
10:48:45,21: De verdachte komt samen met het slachtoffer uit het lokaal de gang op. Het slachtoffer opent een lokaal aan de linkerzijde van de gang met een sleutel. Het slachtoffer betreedt het lokaal, gevolgd door de verdachte.
11:02:00,85: Getuige [getuige] loopt door de gang en gaat het lokaal binnen waar het slachtoffer en de verdachte ook binnen zijn gegaan.
11:02:19,37: Getuige [getuige] verlaat het lokaal en loopt richting koffiehoek.
11:02:58,06: Getuige [getuige] loopt de gang weer in en gaat wederom het lokaal binnen waar het slachtoffer en de verdachte zijn binnen gegaan.
11:04:11,95: Het slachtoffer verlaat rennend het lokaal waar zij met de verdachte was binnengegaan. Zij wordt op de voet gevolgd door getuige [getuige] . Beiden rennen richting koffiehoek. Het slachtoffer heeft een ontbloot bovenlichaam en draagt slechts een bh. Verder draagt zij een lange broek. Haar gezicht en bovenlichaam zijn besmeurd met bloed.
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is als medewerker technische dienst op de Rooyse Wissel te Oostrum. Op maandag 24 oktober 2016 had hij dienst. Rond 10:45 – 11:00 uur is hij naar de houtwerkplaats gegaan. Hij zag dat de deur van de houtwerkplaats open was. Hij liep door de machinewerkplaats richting het schilderslokaal. Op dat moment zag [getuige] in zijn ooghoek [slachtoffer] achter de afzuiging tevoorschijn komen; op een hele rustige manier liep zij achteruit. Zij liep naar [getuige] toe. [getuige] zag dat zij een broek droeg en alleen een bh. Hij zag dat haar haren en gezicht, armen en handen onder het bloed zaten. Op dat moment kwam ook patiënt [verdachte] achter die afzuiging uit. [getuige] hoorde dat hij op een rustige manier zei “
Neem haar maar mee. Ik heb haar niet meer nodig”.
Op 24 oktober 2016 is een forensisch onderzoek ingesteld in een gebouw van de Rooyse Wissel. Uit dit forensisch onderzoek volgt, zakelijk weergegeven, dat in dit gebouw, in de schildersruimte ASC1 en een tweetal aangrenzende ruimtes bloed werd aangetroffen. Dit bloed zat onder meer op deuren, vloeren en goederen. In de ruimte ASC1, in de hoek van een buitenmuur en een binnenmuur en op de zijwand van een spuitafzuiging, werd op diverse locaties bloed aangetroffen. Dit bloed zat onder meer op de muren, op de vloer en op de zijwand van een spuitafzuiging. Dit bloed(spoorpatroon) zaten op diverse hoogtes. Enkele bloed(spoor)patronen waren gelijkend op geëxpireerd bloed (uitgeademd bloed). In de ruimte ASC1 lagen op een werktafel diverse kledingstukken van zowel de verdachte als het slachtoffer. Het algehele aangetroffen (bloed)sporenbeeld in voornoemde hoek van een buitenmuur en een binnenmuur en de zijwand van een spuitafzuiging gaf de politie het vermoeden dat er in deze relatief kleine ruimte waarschijnlijk een geweldsmisdrijf had plaatsgevonden waarbij het toegepaste geweld vermoedelijk bestond uit slaan, mogelijk schoppen. Hierbij had minimaal één persoon gebloed. Gezien het sporenbeeld op diverse hoogtes leek aannemelijk dat deze bloedende persoon zowel staand, maar ook dicht bij de grond, klappen/schoppen heeft gekregen.
Op 25 oktober 2016 omstreeks 15:45 uur werd er vervolgens een bloedsporenpatronen-analyse in de schildersruimte ASC1 ingesteld. Het in de hoek aangetroffen bloed(sporen)beeld komt overeen met een scenario dat in een kleine ruimte een persoon diverse malen hard tegen het hoofd is geslagen waarbij het hoofd met kracht tegen de achterwand is gekomen. Gezien de positie van de aangetroffen bloedspoorpatronen, zowel laag bij de vloer en tot een hoogte van 170 cm, heeft het slaan plaatsgevonden tegen een staand persoon en is het slaan voortgezet terwijl deze persoon op de vloer tegen de wand lag/zat. Op de vloer in bedoelde hoek lagen haren. Deze zijn waarschijnlijk delict gerelateerd. Vermoedelijk zijn deze van het slachtoffer.
De verdachte heeft bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij die zondagnacht en maandagochtend 48 pillen Ritalin heeft gebruikt. De verdachte is deze gaan snuiven vanaf zondagavond 22.00 uur. Gedurende de nacht heeft hij er 10 gesnoven. De rest heeft hij gesnoven op de maandagochtend. Volgens de verdachte wordt hij daar een ander mens van. Hij kan niet meer nadenken. Hij doet maar wat. Hij merkt het heel snel en voelt zijn hartslag sneller gaan. Hij raakt opgefokt en gaat anders denken. De verdachte had de hele nacht niet geslapen. Hij is naar het bijgebouw gelopen, waar de hobbyruimte is. Daar was niemand. Hij is vervolgens naar boven naar [slachtoffer] (
, toevoeging rechtbank)gelopen. Samen zijn ze naar beneden gelopen en toen is het volgens de verdachte misgegaan. De verdachte zou met [slachtoffer] de magneten bij de keuken leggen, zodat hij er de volgende dag aan zou kunnen gaan werken. Zij zijn via de deur de houtruimte binnen gegaan. De verdachte weet nog dat ze naar de schilderruimte gingen en dat het daar mis ging. Die pillen begonnen te werken. Hij was er gewoon niet meer bij en was zich niet meer bewust van wat hij deed of zei. De verdachte weet nog dat hij bij bewustzijn kwam. Hij zag [slachtoffer] en ook een personeelslid, die op hem kwam aflopen. Vanaf dat moment zag de verdachte wat hij had gedaan. Hij zag bloed, overal, op hemzelf, op de muur, op haar. Zij begon te gillen, omdat die man ook binnenkwam. [slachtoffer] was in de hoek en zij liep weg toen ze de man zag. De verdachte heeft verklaard dat hij weet dat hij seksueel opgewonden kan raken als hij Ritalin inneemt. Vier jaar geleden heeft hij precies hetzelfde gedaan.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij blijft bij zijn verklaring zoals hij deze bij de politie heeft afgelegd. De avond voor het incident heeft hij Ritalin ingenomen, omdat hij last had van opgebouwde spanningen. Hij wilde op deze manier ontvluchten aan de werkelijkheid. Hij heeft eenmaal eerder zoveel Ritalin geslikt. Daarna gebeurde het voorval in 2012. De verdachte heeft verklaard dat hij geen reden heeft om te verklaren dat het incident anders zou zijn gegaan al het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard.
Overwegingen
Ter zake van feit 1 primair en subsidiair
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met zijn vuisten op haar hoofd heeft geslagen, haar bij de keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat de verdachte [slachtoffer] eens of meermalen met haar hoofd tegen de muur heeft geslagen. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen enkel vaststellen dat de verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor haar hoofd vervolgens de muur heeft geraakt. Deze gedraging is echter niet als zodanig tenlastegelegd. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte partieel moeten vrijspreken van het tenlastegelegde ‘meermalen, althans eenmaal met het hoofd tegen de muur heeft geslagen’.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte met deze gedragingen heeft geprobeerd om het slachtoffer [slachtoffer] te doden.
Er is geen bewijs voor het bloot opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] , nu de verdachte heeft verklaard dat hij zich het voorval niet kan herinneren.
De rechtbank is van oordeel dat er evenmin bewijs is voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . Hoewel de verdachte de keel van het slachtoffer [slachtoffer] heeft vastgepakt en deze meermalen heeft dichtgeknepen, blijkt uit het bewijsmiddelenoverzicht dat, hoe beangstigend deze verwurgingen ook voor het slachtoffer [slachtoffer] zijn geweest, deze verwurgingen niet dermate langdurig of hevig waren dat deze de bewusteloosheid van het slachtoffer [slachtoffer] ten gevolge hadden. Ook blijkt er van betrekkelijk ‘gering’ letsel op de hals en keel van het slachtoffer, hetgeen evenmin een indicatie oplevert voor zware verwurging. De verwurgingen lijken dus eerder gericht te zijn geweest op het onder bedwang houden van [slachtoffer] dan op het doden van haar. De rechtbank is om deze reden van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte, door meermalen de keel van het slachtoffer [slachtoffer] vast te pakken en deze dicht te knijpen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor het slachtoffer [slachtoffer] zou doden.
Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel de verdachte [slachtoffer] in een periode van circa 15 minuten meermalen met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen terwijl zij stond en op de grond lag of zat, er onvoldoende bewijs is dat de verdachte met het louter met de vuisten slaan tegen het hoofd willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank kan niet bewezen verklaren dat de verdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd, het hoofd van het slachtoffer tegen de muur heeft geslagen. Evenmin is gebleken dat de verdachte een voorwerp als wapen heeft gehanteerd of bijvoorbeeld met geschoeide voet tegen haar hoofd heeft geschopt. Dergelijke omstandigheden zouden de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk vergroten. Nu hiervan geen sprake is, is er onvoldoende bewijs voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Poging tot zware mishandeling?
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte met voornoemde gedragingen heeft geprobeerd om het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ook voor het bloot opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer] geldt dat er onvoldoende bewijs is nu verdachte geen verklaring heeft afgelegd over de intenties van zijn handelen.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] zou veroorzaken. Het is immers niet onaannemelijk dat het door de verdachte toegepaste geweld zwaar lichamelijk letsel, zoals bijvoorbeeld een meervoudige kaakbreuk, ten gevolge zou hebben. Dat het slachtoffer [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, lijkt eerder een kwestie van toeval en mede te danken aan de tussenkomst van getuige [getuige] .
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat de verdachte heeft verklaard dat hij een grote hoeveelheid Ritalin heeft ingenomen en daardoor niet meer weet wat er is gebeurd. Voor zover de verdachte hiermee heeft bedoeld zijn (voorwaardelijk) opzet in twijfel te trekken, overweegt de rechtbank dat de door zelfintoxicatie met Ritalin ontstane toestand van de verdachte aan hemzelf te wijten is. Uit de verklaring van de verdachte volgt immers dat de verdachte zich terdege bewust was van de ernstige ontremmende en gevaarzettende gevolgen die het gebruik van dit middel op hem kon hebben. De verdachte wordt daarom geacht om inzicht te hebben gehad in de gevaren van het gebruik van (grote hoeveelheden) van dit middel en de uitwerking daarop op zijn gemoed.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
Ter zake van feit 2
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met het slachtoffer [slachtoffer] naar een schilderruimte is gegaan, [slachtoffer] vervolgens heeft vastgepakt en haar naar een hoek van die ruimte heeft gedwongen en geduwd. De rechtbank overweegt in dit verband dat het voor een bewezenverklaring van feit 2 niet vereist is dat een slachtoffer daadwerkelijk wordt opgesloten, maar dat het voldoende is om voortdurend in de nabijheid van een slachtoffer te verblijven, waardoor het haar wordt belet om een ruimte te verlaten, eventueel gecombineerd met bedreigingen of uitingen van geweld. In dit geval heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in bedwang gehouden door herhaaldelijk op haar in te slaan en haar meermalen in een wurggreep te nemen zodra zij zich aan hem probeerde te onttrekken. Door meerdere minuten (uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat verdachte en het slachtoffer meer dan tien minuten samen zijn geweest) dit geweld toe te passen op [slachtoffer] en haar daarmee in een hoek te drijven, heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] belet om de schilderruimte te verlaten.
Voor het bloot opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer [slachtoffer] is er onvoldoende bewijs, nu de verdachte heeft verklaard dat hij zich dit voorval niet kan herinneren, maar ook voor dit feit geldt dat de rechtbank de voorwaardelijke opzet bewezen acht. De verdachte heeft namelijk met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid zou beroven.
Hetgeen de rechtbank hiervoor onder feit 1 subsidiair heeft verklaard over de zelfintoxicatie van de verdachte met Ritalin, geldt hier eveneens.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer [slachtoffer] bewezen.
Ter zake van feit 3 primair
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met zijn vuisten op haar hoofd heeft geslagen, haar telkens bij haar keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen. Ook heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] belet om een ruimte te verlaten. Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij zich moest uitkleden. Met deze gedragingen heeft de verdachte [slachtoffer] gedwongen tot het uittrekken van haar bovenkleding, terwijl zij dat niet wilde, en tot het dulden dat de verdachte nog meer van haar bovenkleding en haar laarzen heeft uitgetrokken. Uiteindelijk droeg het slachtoffer [slachtoffer] enkel nog een spijkerbroek en een bh.
In de eerste plaats dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze bewezen gedragingen van de verdachte als ontuchtige handelingen kunnen worden aangemerkt. Onder ‘ontuchtige handelingen’ worden handelingen van seksuele aard verstaan, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte op zichzelf bezien geen ontuchtig karakter hebben. Het is echter van belang om de omstandigheden te bezien waaronder de verdachte deze gedragingen heeft verricht. De rechtbank acht in dit verband van belang dat er geen sprake was van enige affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] , dat er sprake was van een verhouding tussen hen als tussen patiënt en verzorgende en dat het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte haar lichaam op enig moment aan het ‘scannen’ was. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer in een hoek gemanoeuvreerd en vastgehouden, waarbij zij aan het zicht van passanten waren onttrokken. Bovendien heeft de verdachte zelf, nadat het slachtoffer gedwongen was enkele kledingstukken uit te trekken, nog een extra kledingstuk bij het slachtoffer uitgetrokken en heeft hij daarna ook haar schoenen uitgedaan. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte met dit ontkleden de intentie had om daarna de onderkleding van het slachtoffer uit te trekken. Hoewel dat nog niet was gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat ook dit gedeeltelijk ontkleden al als voltooid ontuchtig is aan te merken.
In de tweede plaats dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op het feitelijk aanranden van de eerbaarheid van het slachtoffer [slachtoffer] . Ook voor het bloot opzet op de aanranding van het slachtoffer [slachtoffer] is er onvoldoende bewijs, maar de rechtbank acht voorwaardelijke opzet bewezen. De verdachte heeft met voornoemde gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou dwingen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. Hetgeen de rechtbank hiervoor onder feit 1 subsidiair heeft verklaard over de zelfintoxicatie van de verdachte met Ritalin, geldt ook ten aanzien van feit 3 primair.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 3 primair tenlastegelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid van het slachtoffer [slachtoffer] bewezen.