ECLI:NL:RBLIM:2017:8796

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
03/659397-16 en 08/710401-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, vrijheidsberoving en aanranding van een medewerkster in een tbs-kliniek

Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 oktober 2016 een medewerkster van de tbs-kliniek de Rooyse Wissel in Oostrum heeft aangevallen. De verdachte, die thans gedetineerd is, werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, vrijheidsberoving en aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meermalen met zijn vuisten op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, haar bij de keel heeft gepakt en deze heeft dichtgeknepen. De verdachte heeft het slachtoffer ook gedwongen zich uit te kleden, wat door de rechtbank als feitelijke aanranding van de eerbaarheid werd gekwalificeerd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en feitelijke aanranding, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de recidive van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare delicten. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte werd gedeeltelijk toegewezen, met een herroeping voor 500 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659397-16 en 08/710401-12 (vordering herroeping voorwaardelijke
invrijheidstelling)
V.i.-zaaknummer: 99/000019-44
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 september 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in PPC Vught, Lunettenlaan 50 te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Oude Breuil, advocaat kantoorhoudende te Enschede.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel haar zwaar te mishandelen.
Feit 2:[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd.
Feit 3:[slachtoffer] heeft aangerand dan wel heeft geprobeerd om haar aan te randen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen zijn. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op het feit dat de verklaringen van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] ondersteunen. De lezing van het slachtoffer [slachtoffer] wordt bovendien ondersteund door de bevindingen van het forensisch sporenonderzoek en de medische informatie. De officier van justitie is van mening dat er ter zake van de feiten 1 primair, 2 en 3 primair sprake is van ‘culpa in causa’. De verdachte wist immers welk effect de inname van Ritalin op hem kon hebben.
Ter zake van feit 1 primair heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte in een tijdsbestek van 15 minuten het slachtoffer [slachtoffer] meermalen hard tegen haar hoofd heeft geslagen, terwijl zij onder meer op de grond lag en waarbij haar hoofd de muur heeft geraakt. Om deze redenen kan het gedrag van de verdachte volgens de officier van justitie worden aangemerkt als een poging doodslag. Ter zake van feit 2 heeft de officier van justitie voorts betoogd dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met geweld onder bedwang heeft gehouden en haar zo heeft verhinderd de ruimte te verlaten. Ter zake van feit 3 heeft de officier van justitie tenslotte betoogd dat de verdachte de eerbaarheid van het slachtoffer [slachtoffer] heeft aangetast door haar te dwingen om zich vergaand te ontkleden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 primair, 2 en 3 primair. Ter zake van feit 1 primair heeft de raadsman aangevoerd dat de door de verdachte gepleegde geweldshandelingen niet konden leiden tot de dood. Ook het enkele kort dichtknijpen van de keel is daartoe onvoldoende. Gelet op de intensiteit van het door de verdachte toegepaste geweld is de raadsman van mening dat feit 1 subsidiair wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ter zake van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de opzet van de verdachte niet was gericht op het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van het slachtoffer, maar op het bij haar plegen van ontuchtige handelingen.
Ter zake van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat de vraag betreft of het dwingen van het slachtoffer om zich uit te kleden kan worden aangemerkt als een ontuchtige handeling. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit wel zo is, heeft de raadsman aangevoerd dat enkel feit 3 subsidiair bewezen kan worden. Het slachtoffer heeft zich immers enkel ontdaan van haar bovenkleding tot aan haar bh. Hierdoor is er geen sprake van een voltooide aanranding.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft op 25 oktober 2016 bij de politie een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij de naam van de verdachte tijdens het verhoor niet wil noemen, omdat haar echtgenoot bij het verhoor aanwezig is. Daarom noemt zij de verdachte tijdens het verhoor ‘ [verdachte] ’. [slachtoffer] is werkzaam in de TBS kliniek de Rooyse Wissel in Oostrum als senior medewerker tijdsbesteding Leren en Werken. Volgens [slachtoffer] kwam patiënt [verdachte] kort na de pauze van 10:00 tot 10:30 uur naar haar kantoor. [verdachte] werkte aan een buitenkeuken op haar bestelling. Hij had de week ervoor aan [slachtoffer] gevraagd of zij voor sloten en deurmagneten kon zorgen. In haar kantoor heeft zij deze aan [verdachte] gegeven. Hierna vroeg [verdachte] of zij mee wilde gaan naar de houtwerkplaats, zodat hij de magneten daar neer kon leggen. [slachtoffer] is vervolgens vanuit haar kantoor met [verdachte] meegelopen naar de houtwerkplaats op de begane grond in datzelfde gebouw. [slachtoffer] en [verdachte] zijn eerst naar de machinehal gelopen waar de buitenkeuken stond. Hierna is [slachtoffer] met [verdachte] vanuit de machineruimte naar de verfruimte gelopen.
Toen [slachtoffer] aanstalten maakte om terug te lopen naar de machineruimte voelde zij plotseling van achteren een arm om haar nek. Zij voelde dat zij naar achteren werd getrokken terwijl [verdachte] zijn linkerarm om haar nek gedrukt hield. Ook voelde zij een harde klap boven op haar hoofd. Dat was voor op haar hoofd. Meteen hierop voelde en zag zij het bloed vanaf haar voorhoofd naar beneden stromen. Zij voelde ook dat zij aan haar haren naar beneden werd getrokken. Tegelijkertijd werd zij ook geslagen en vervolgens werd zij weer omhoog getrokken. [slachtoffer] probeerde zich uit deze wurggreep te bevrijden. Ze probeerde met haar handen zijn arm voor haar nek weg te trekken en zij probeerde met haar vingers haar nek vrij te houden. [slachtoffer] is ook gaan schreeuwen, maar iedere keer als zij ging schreeuwen voelde zij dat [verdachte] haar bij haar nek greep waardoor zij niet meer kon schreeuwen. Het lukte haar niet om van hem weg te komen. Iedere keer dat zij schreeuwde, zei [verdachte] “
hou je kop” en nam hij haar weer in die wurggreep. Terwijl [verdachte] [slachtoffer] bleef slaan met zijn vuisten en haar in een wurggreep vasthield, trok hij haar aan haar haren naar een andere hoek in de ruimte. In die hoek staat een spuitcabine en [verdachte] trok haar daarachter. Vanuit de doorgang van de machineruimte kon niemand hen daar zien staan. Toen zij in deze hoek stonden zei [verdachte] dat [slachtoffer] zich uit moest kleden. Zij stond op dat moment met haar rug tegen de muur en [verdachte] stond vlak voor haar. [slachtoffer] heeft haar jasje en T-shirt uitgetrokken. [verdachte] heeft vervolgens haar hemd van onder omhoog, over haar hoofd heen, uitgetrokken. [slachtoffer] bleef schreeuwen en [verdachte] bleef haar klappen op haar gezicht en bovenlichaam geven. Hij sloeg haar zodanig dat zij met haar hoofd tegen de muur kwam. Op een gegeven moment kwam zij in de hoek op de grond terecht. Hij had toen al zeker 3 of 4 keer geprobeerd om haar te wurgen. Op die plaats in de hoek ging hij voor [slachtoffer] staan en pakte hij haar nek met zijn handen vast en kneep met zijn handen in haar nek. [slachtoffer] lag in de hoek, half op haar rug en op haar rechterzij. Haar hoofd lag tegen de machine aan. Zij hield met haar handen haar hoofd vast. [verdachte] zei dat zij op moest staan. Zij stond op en zei tegen [verdachte] dat zij overal bloedde. Zij bloedde in haar hele gezicht, aan haar armen en handen. Volgens [slachtoffer] zaten haar bovenlichaam en broek helemaal onder het bloed. Zij voelde ook bloed in haar mond en er was een stukje van haar voortand afgebroken. Op dat moment hoorde [slachtoffer] een mannelijke collega naar [verdachte] roepen: “
Ben je alleen of wat ben je aan het doen?” Op dat moment begon [slachtoffer] te schreeuwen en kon zij wegkomen uit die hoek. Zij was op dat moment alleen gekleed in haar bh en spijkerbroek en liep op haar sokken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij veel pijn aan haar bovenlichaam had door al het verzet tegen het slaan en verwurgen door [verdachte] . Er zaten 8 hechtingen in haar hoofdwond. Ook had zij een aantal bulten op haar achterhoofd. [slachtoffer] denkt dat die ontstaan zijn toen zij door [verdachte] tegen de muur werd geslagen. Er waren plukken haar uit haar hoofd getrokken. Zij had ook pijn aan haar borst en jukbeen, schaafwonden aan haar vingers en blauwe plekken in haar nek, op de plaats waar [verdachte] haar in zijn wurggreep hield. Zij had ook diverse blauwe plekken op haar linker bovenarm en rug.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] , nadat [slachtoffer] zich had uitgekleed, een stap achteruit deed en dat hij haar aan het scannen was. Toen zij later op de grond lag heeft hij ook haar laarzen uitgetrokken. Tenslotte heeft [slachtoffer] verklaard dat [verdachte] haar met veel kracht geslagen heeft. Zij hoorde hem vaker een kreungeluid maken toen hij haar sloeg en zij zag later ook dat hij flink bezweet was. [2]
Op 8 november 2016 heeft het slachtoffer [slachtoffer] bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat haar gezicht redelijk is genezen en dat de blauwe plekken daar weg zijn. Haar kaak deed op dat moment wel nog pijn. Op haar armen en rug waren de blauwe plekken nog prominent aanwezig. [3]
Op 24 oktober 2016 is het slachtoffer [slachtoffer] door een huisarts onderzocht. Tijdens dit onderzoek wordt het navolgend letsel geconstateerd, zakelijk weergegeven:
“Snijwond voorhoofd 5 cm. Bloeduitstorting achterzijde hoofd. Bloeduitstorting onderzijde oog rechts. Breuk voorste rechter snijtand. Gezwollen lip. Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies. Kneuzing borstkas, kaakkop en schouder. Genezingsduur onbekend, kneuzing ongeveer 6 weken.” [4]
Uit het rapport letselschade d.d. 25 oktober 2016 volgt dat L.T.J. Levels, forensisch arts, het slachtoffer [slachtoffer] op 25 oktober 2016 heeft onderzocht. De forensisch arts heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat er sprake is van diverse letsels op het hoofd, in het gezicht, in de hals, op de romp en armen, die recent lijken te zijn ontstaan (d.w.z. tot enkele dagen oud) door inwerking van uitwendig geweld en die kunnen passen bij bloeduitstortingen en/of weefselkneuzingen, snij- en/of scheurverwondingen, ontvellingen, vaatverwijding en tandbeschadiging. [5]
Door de politie zijn op 26 oktober 2016 camerabeelden uitgelezen, welke zijn gemaakt door het camerasysteem van de Rooyse Wissel te Oostrum. Deze beelden betreffen, zakelijk weergegeven, een incident dat plaatsvond op maandag 24 oktober 2016 tussen 10:45 uur en 11:05 uur in gebouw ASC1 van de Rooyse Wissel, Wanssumseweg 12a te Oostrum.
Op de beelden is door de politie het navolgende uitgelezen:
  • 10:46:02,94: De verdachte loopt vanaf de koffiehoek door de gang langs de leslokalen. Aan het einde van gang is geen uitgang. Hij draait zich om aan het einde van de gang en komt terug.
  • 10:46:25,34: De verdachte gaat vervolgens het lokaal net voorbij de radiator aan de rechterzijde binnen.
  • 10:48:45,21: De verdachte komt samen met het slachtoffer uit het lokaal de gang op. Het slachtoffer opent een lokaal aan de linkerzijde van de gang met een sleutel. Het slachtoffer betreedt het lokaal, gevolgd door de verdachte.
  • 11:02:00,85: Getuige [getuige] loopt door de gang en gaat het lokaal binnen waar het slachtoffer en de verdachte ook binnen zijn gegaan.
  • 11:02:19,37: Getuige [getuige] verlaat het lokaal en loopt richting koffiehoek.
  • 11:02:58,06: Getuige [getuige] loopt de gang weer in en gaat wederom het lokaal binnen waar het slachtoffer en de verdachte zijn binnen gegaan.
  • 11:04:11,95: Het slachtoffer verlaat rennend het lokaal waar zij met de verdachte was binnengegaan. Zij wordt op de voet gevolgd door getuige [getuige] . Beiden rennen richting koffiehoek. Het slachtoffer heeft een ontbloot bovenlichaam en draagt slechts een bh. Verder draagt zij een lange broek. Haar gezicht en bovenlichaam zijn besmeurd met bloed. [6]
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is als medewerker technische dienst op de Rooyse Wissel te Oostrum. Op maandag 24 oktober 2016 had hij dienst. Rond 10:45 – 11:00 uur is hij naar de houtwerkplaats gegaan. Hij zag dat de deur van de houtwerkplaats open was. Hij liep door de machinewerkplaats richting het schilderslokaal. Op dat moment zag [getuige] in zijn ooghoek [slachtoffer] achter de afzuiging tevoorschijn komen; op een hele rustige manier liep zij achteruit. Zij liep naar [getuige] toe. [getuige] zag dat zij een broek droeg en alleen een bh. Hij zag dat haar haren en gezicht, armen en handen onder het bloed zaten. Op dat moment kwam ook patiënt [verdachte] achter die afzuiging uit. [getuige] hoorde dat hij op een rustige manier zei “
Neem haar maar mee. Ik heb haar niet meer nodig”. [7]
Op 24 oktober 2016 is een forensisch onderzoek ingesteld in een gebouw van de Rooyse Wissel. Uit dit forensisch onderzoek volgt, zakelijk weergegeven, dat in dit gebouw, in de schildersruimte ASC1 en een tweetal aangrenzende ruimtes bloed werd aangetroffen. Dit bloed zat onder meer op deuren, vloeren en goederen. In de ruimte ASC1, in de hoek van een buitenmuur en een binnenmuur en op de zijwand van een spuitafzuiging, werd op diverse locaties bloed aangetroffen. Dit bloed zat onder meer op de muren, op de vloer en op de zijwand van een spuitafzuiging. Dit bloed(spoorpatroon) zaten op diverse hoogtes. Enkele bloed(spoor)patronen waren gelijkend op geëxpireerd bloed (uitgeademd bloed). In de ruimte ASC1 lagen op een werktafel diverse kledingstukken van zowel de verdachte als het slachtoffer. Het algehele aangetroffen (bloed)sporenbeeld in voornoemde hoek van een buitenmuur en een binnenmuur en de zijwand van een spuitafzuiging gaf de politie het vermoeden dat er in deze relatief kleine ruimte waarschijnlijk een geweldsmisdrijf had plaatsgevonden waarbij het toegepaste geweld vermoedelijk bestond uit slaan, mogelijk schoppen. Hierbij had minimaal één persoon gebloed. Gezien het sporenbeeld op diverse hoogtes leek aannemelijk dat deze bloedende persoon zowel staand, maar ook dicht bij de grond, klappen/schoppen heeft gekregen.
Op 25 oktober 2016 omstreeks 15:45 uur werd er vervolgens een bloedsporenpatronen-analyse in de schildersruimte ASC1 ingesteld. Het in de hoek aangetroffen bloed(sporen)beeld komt overeen met een scenario dat in een kleine ruimte een persoon diverse malen hard tegen het hoofd is geslagen waarbij het hoofd met kracht tegen de achterwand is gekomen. Gezien de positie van de aangetroffen bloedspoorpatronen, zowel laag bij de vloer en tot een hoogte van 170 cm, heeft het slaan plaatsgevonden tegen een staand persoon en is het slaan voortgezet terwijl deze persoon op de vloer tegen de wand lag/zat. Op de vloer in bedoelde hoek lagen haren. Deze zijn waarschijnlijk delict gerelateerd. Vermoedelijk zijn deze van het slachtoffer. [8]
De verdachte heeft bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij die zondagnacht en maandagochtend 48 pillen Ritalin heeft gebruikt. De verdachte is deze gaan snuiven vanaf zondagavond 22.00 uur. Gedurende de nacht heeft hij er 10 gesnoven. De rest heeft hij gesnoven op de maandagochtend. Volgens de verdachte wordt hij daar een ander mens van. Hij kan niet meer nadenken. Hij doet maar wat. Hij merkt het heel snel en voelt zijn hartslag sneller gaan. Hij raakt opgefokt en gaat anders denken. De verdachte had de hele nacht niet geslapen. Hij is naar het bijgebouw gelopen, waar de hobbyruimte is. Daar was niemand. Hij is vervolgens naar boven naar [slachtoffer] (
, toevoeging rechtbank)gelopen. Samen zijn ze naar beneden gelopen en toen is het volgens de verdachte misgegaan. De verdachte zou met [slachtoffer] de magneten bij de keuken leggen, zodat hij er de volgende dag aan zou kunnen gaan werken. Zij zijn via de deur de houtruimte binnen gegaan. De verdachte weet nog dat ze naar de schilderruimte gingen en dat het daar mis ging. Die pillen begonnen te werken. Hij was er gewoon niet meer bij en was zich niet meer bewust van wat hij deed of zei. De verdachte weet nog dat hij bij bewustzijn kwam. Hij zag [slachtoffer] en ook een personeelslid, die op hem kwam aflopen. Vanaf dat moment zag de verdachte wat hij had gedaan. Hij zag bloed, overal, op hemzelf, op de muur, op haar. Zij begon te gillen, omdat die man ook binnenkwam. [slachtoffer] was in de hoek en zij liep weg toen ze de man zag. De verdachte heeft verklaard dat hij weet dat hij seksueel opgewonden kan raken als hij Ritalin inneemt. Vier jaar geleden heeft hij precies hetzelfde gedaan. [9]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij blijft bij zijn verklaring zoals hij deze bij de politie heeft afgelegd. De avond voor het incident heeft hij Ritalin ingenomen, omdat hij last had van opgebouwde spanningen. Hij wilde op deze manier ontvluchten aan de werkelijkheid. Hij heeft eenmaal eerder zoveel Ritalin geslikt. Daarna gebeurde het voorval in 2012. De verdachte heeft verklaard dat hij geen reden heeft om te verklaren dat het incident anders zou zijn gegaan al het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard. [10]
Overwegingen
Ter zake van feit 1 primair en subsidiair
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met zijn vuisten op haar hoofd heeft geslagen, haar bij de keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat de verdachte [slachtoffer] eens of meermalen met haar hoofd tegen de muur heeft geslagen. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen enkel vaststellen dat de verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor haar hoofd vervolgens de muur heeft geraakt. Deze gedraging is echter niet als zodanig tenlastegelegd. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte partieel moeten vrijspreken van het tenlastegelegde ‘meermalen, althans eenmaal met het hoofd tegen de muur heeft geslagen’.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte met deze gedragingen heeft geprobeerd om het slachtoffer [slachtoffer] te doden.
Er is geen bewijs voor het bloot opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] , nu de verdachte heeft verklaard dat hij zich het voorval niet kan herinneren.
De rechtbank is van oordeel dat er evenmin bewijs is voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . Hoewel de verdachte de keel van het slachtoffer [slachtoffer] heeft vastgepakt en deze meermalen heeft dichtgeknepen, blijkt uit het bewijsmiddelenoverzicht dat, hoe beangstigend deze verwurgingen ook voor het slachtoffer [slachtoffer] zijn geweest, deze verwurgingen niet dermate langdurig of hevig waren dat deze de bewusteloosheid van het slachtoffer [slachtoffer] ten gevolge hadden. Ook blijkt er van betrekkelijk ‘gering’ letsel op de hals en keel van het slachtoffer, hetgeen evenmin een indicatie oplevert voor zware verwurging. De verwurgingen lijken dus eerder gericht te zijn geweest op het onder bedwang houden van [slachtoffer] dan op het doden van haar. De rechtbank is om deze reden van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte, door meermalen de keel van het slachtoffer [slachtoffer] vast te pakken en deze dicht te knijpen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor het slachtoffer [slachtoffer] zou doden.
Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel de verdachte [slachtoffer] in een periode van circa 15 minuten meermalen met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen terwijl zij stond en op de grond lag of zat, er onvoldoende bewijs is dat de verdachte met het louter met de vuisten slaan tegen het hoofd willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank kan niet bewezen verklaren dat de verdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd, het hoofd van het slachtoffer tegen de muur heeft geslagen. Evenmin is gebleken dat de verdachte een voorwerp als wapen heeft gehanteerd of bijvoorbeeld met geschoeide voet tegen haar hoofd heeft geschopt. Dergelijke omstandigheden zouden de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk vergroten. Nu hiervan geen sprake is, is er onvoldoende bewijs voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Poging tot zware mishandeling?
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte met voornoemde gedragingen heeft geprobeerd om het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ook voor het bloot opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer] geldt dat er onvoldoende bewijs is nu verdachte geen verklaring heeft afgelegd over de intenties van zijn handelen.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] zou veroorzaken. Het is immers niet onaannemelijk dat het door de verdachte toegepaste geweld zwaar lichamelijk letsel, zoals bijvoorbeeld een meervoudige kaakbreuk, ten gevolge zou hebben. Dat het slachtoffer [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, lijkt eerder een kwestie van toeval en mede te danken aan de tussenkomst van getuige [getuige] .
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat de verdachte heeft verklaard dat hij een grote hoeveelheid Ritalin heeft ingenomen en daardoor niet meer weet wat er is gebeurd. Voor zover de verdachte hiermee heeft bedoeld zijn (voorwaardelijk) opzet in twijfel te trekken, overweegt de rechtbank dat de door zelfintoxicatie met Ritalin ontstane toestand van de verdachte aan hemzelf te wijten is. Uit de verklaring van de verdachte volgt immers dat de verdachte zich terdege bewust was van de ernstige ontremmende en gevaarzettende gevolgen die het gebruik van dit middel op hem kon hebben. De verdachte wordt daarom geacht om inzicht te hebben gehad in de gevaren van het gebruik van (grote hoeveelheden) van dit middel en de uitwerking daarop op zijn gemoed.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
Ter zake van feit 2
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met het slachtoffer [slachtoffer] naar een schilderruimte is gegaan, [slachtoffer] vervolgens heeft vastgepakt en haar naar een hoek van die ruimte heeft gedwongen en geduwd. De rechtbank overweegt in dit verband dat het voor een bewezenverklaring van feit 2 niet vereist is dat een slachtoffer daadwerkelijk wordt opgesloten, maar dat het voldoende is om voortdurend in de nabijheid van een slachtoffer te verblijven, waardoor het haar wordt belet om een ruimte te verlaten, eventueel gecombineerd met bedreigingen of uitingen van geweld. In dit geval heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in bedwang gehouden door herhaaldelijk op haar in te slaan en haar meermalen in een wurggreep te nemen zodra zij zich aan hem probeerde te onttrekken. Door meerdere minuten (uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat verdachte en het slachtoffer meer dan tien minuten samen zijn geweest) dit geweld toe te passen op [slachtoffer] en haar daarmee in een hoek te drijven, heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] belet om de schilderruimte te verlaten.
Voor het bloot opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer [slachtoffer] is er onvoldoende bewijs, nu de verdachte heeft verklaard dat hij zich dit voorval niet kan herinneren, maar ook voor dit feit geldt dat de rechtbank de voorwaardelijke opzet bewezen acht. De verdachte heeft namelijk met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid zou beroven.
Hetgeen de rechtbank hiervoor onder feit 1 subsidiair heeft verklaard over de zelfintoxicatie van de verdachte met Ritalin, geldt hier eveneens.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer [slachtoffer] bewezen.
Ter zake van feit 3 primair
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met zijn vuisten op haar hoofd heeft geslagen, haar telkens bij haar keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen. Ook heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] belet om een ruimte te verlaten. Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij zich moest uitkleden. Met deze gedragingen heeft de verdachte [slachtoffer] gedwongen tot het uittrekken van haar bovenkleding, terwijl zij dat niet wilde, en tot het dulden dat de verdachte nog meer van haar bovenkleding en haar laarzen heeft uitgetrokken. Uiteindelijk droeg het slachtoffer [slachtoffer] enkel nog een spijkerbroek en een bh.
In de eerste plaats dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze bewezen gedragingen van de verdachte als ontuchtige handelingen kunnen worden aangemerkt. Onder ‘ontuchtige handelingen’ worden handelingen van seksuele aard verstaan, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte op zichzelf bezien geen ontuchtig karakter hebben. Het is echter van belang om de omstandigheden te bezien waaronder de verdachte deze gedragingen heeft verricht. De rechtbank acht in dit verband van belang dat er geen sprake was van enige affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] , dat er sprake was van een verhouding tussen hen als tussen patiënt en verzorgende en dat het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte haar lichaam op enig moment aan het ‘scannen’ was. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer in een hoek gemanoeuvreerd en vastgehouden, waarbij zij aan het zicht van passanten waren onttrokken. Bovendien heeft de verdachte zelf, nadat het slachtoffer gedwongen was enkele kledingstukken uit te trekken, nog een extra kledingstuk bij het slachtoffer uitgetrokken en heeft hij daarna ook haar schoenen uitgedaan. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte met dit ontkleden de intentie had om daarna de onderkleding van het slachtoffer uit te trekken. Hoewel dat nog niet was gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat ook dit gedeeltelijk ontkleden al als voltooid ontuchtig is aan te merken.
In de tweede plaats dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op het feitelijk aanranden van de eerbaarheid van het slachtoffer [slachtoffer] . Ook voor het bloot opzet op de aanranding van het slachtoffer [slachtoffer] is er onvoldoende bewijs, maar de rechtbank acht voorwaardelijke opzet bewezen. De verdachte heeft met voornoemde gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou dwingen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. Hetgeen de rechtbank hiervoor onder feit 1 subsidiair heeft verklaard over de zelfintoxicatie van de verdachte met Ritalin, geldt ook ten aanzien van feit 3 primair.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 3 primair tenlastegelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid van het slachtoffer [slachtoffer] bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 24 oktober 2016 te Oostrum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, met zijn vuisten op het hoofd heeft geslagen en bij de keel heeft gepakt en de keel heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 24 oktober 2016 te Oostrum, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door met die [slachtoffer] naar een ruimte (schilderen) te gaan en die [slachtoffer] vervolgens vast te pakken en die [slachtoffer] vervolgens naar een hoek van die ruimte te duwen en/of te dwingen en die [slachtoffer] aldus te beletten om die ruimte (schilderen) te verlaten;
3.
op 24 oktober 2016 te Oostrum, door geweld, te weten door [slachtoffer] meermalen, met zijn vuisten op het hoofd te slaan en telkens die [slachtoffer] bij haar keel te pakken en haar, [slachtoffer] , keel dicht te knijpen en die [slachtoffer] te beletten om een ruimte te verlaten en die [slachtoffer] (dwingend en dreigend) te zeggen dat zij zich uit moest kleden, die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van een of meer ontuchtige handelingen, hierin bestaande dat zij ten overstaan van hem, verdachte, onvrijwillig haar bovenkleding heeft moeten uittrekken, en dat hij, verdachte, haar nog andere bovenkleding heeft uitgetrokken en haar schoenen heeft uitgetrokken, waardoor en waarna die [slachtoffer] nog alleen een broek en een beha droeg;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
T.a.v. feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden
T.a.v. feit 3 primair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

In de rapportage Pro Justitia d.d. 3 augustus 2017 van NIFP locatie Pieter Baan Centrum, opgesteld door J. Marx, psychiater, en S. Labrijn, GZ-psycholoog, volgt, zakelijk weergegeven:
“Er kan gesproken worden van sterke aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De volgende drie probleemgebieden worden daarbij onderscheiden:
  • Persoonlijkheidsproblematiek: […] Thans worden in de persoonlijkheid eveneens antisociale (zich niet houden aan de wet, impulsiviteit, ontbreken van berouw) en narcistische (waarbij onaangename kanten van het zelf worden ontkend) trekken onderscheiden. […] Onderzoekers zijn van mening dat met niet voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of betrokkene voldoet aan de zogeheten algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-5. In het verleden lijken problemen (impulsiviteit en emotionele instabiliteit) vooral te zijn opgetreden binnen (intieme) relaties in periodes waarin eveneens sprake was van problematisch middelengebruik. Tevens wordt het zicht op de verschillende levensgebieden getroebleerd door de jarenlange tbs-behandeling (waardoor het feitelijk onduidelijk blijft in welke mate betrokkene in staat is zelfstandig naar behoren te functioneren).
  • Middelenproblematiek: Bij betrokkene is sprake van problematisch gebruik van middelen, in het bijzonder amfetamine (Ritalin lijkt qua chemische samenstelling op amfetamine en heeft vergelijkbare eigenschappen). Tevens is in het verleden sprake geweest van (problematisch) gebruik van andere middelen (alcohol, cannabis, LSD, cocaïne). De informatie uit verkregen collaterale informatie vertoont inconsistenties met wat betrokkene thans over het middelengebruik vertelt, waarbij hij thans de nadruk legt op het spanningsregulerende karakter terwijl uit de stukken ook een losbandig leven met middelengebruik naar voren komt. De aard, ernst en vooral de functie van het middelengebruik blijft daardoor ongewis.
  • Seksualiteit: In gesprekken met onderzoekers (zowel tijdens het onderhavig onderzoek als zoals blijkt uit aangetroffen verslagen) schetst betrokkene een sociaal wenselijk beeld van de wijze waarop hij seksualiteit en intimiteit ervaart. Feitelijk ontkent betrokkene elke afwijking van de norm. Dat laat zich niet verenigen met het gegeven dat betrokkene inmiddels meerdere malen is veroordeeld voor gewelddadige delicten met een duidelijk seksuele component, waarbij betrokkene geneigd is de seksuele component te ontkennen. Tevens vertoont wat betrokkene vertelt inconsistenties met verkregen collaterale informatie. […] Hierdoor is naar de mening van de onderzoekers (die gedeeld wordt door de laatste tbs-kliniek) te weinig zicht gekregen op de seksualiteitsbeleving van betrokkene om een seksuele (parafiele) stoornis uit te sluiten dan wel te kunnen onderbouwen.
Voor al deze probleemgebieden geldt dat sprake is van chronische problematiek en van een duurzaam patroon. Zodoende waren (elementen van) de beschreven problematiek waarschijnlijk eveneens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Daarbij is echter niet duidelijk geworden hoe de verschillende gebieden zich tot elkaar verhouden en wat de uiteindelijk totale invloed is van hun gecombineerde som op het functioneren van betrokkene (oftewel hoe de probleemgebieden zich verhouden tot de gezonde delen in het (psychisch) functioneren van betrokkene.
[…] Herhaaldelijk is met betrokkene gesproken over (aspecten rondom) seksualiteit, daarbij wordt door hem telkens ontkend dat sprake is van gewelddadige seksuele fantasieën en/of enige voorbereiding. […] Onderzoekers vereenzelvigen zich niet met de hypothese van betrokkene (dat Ritalingebruik op zichzelf leidde tot grote seksuele opwinding en een plotse agressieve en seksuele impulsdoorbraak) en vinden het dus niet aannemelijk dat het ten laste gelegde langs deze weg tot stand is gekomen.
Betrokkene weet inmiddels welke risico’s hij neemt als hij Ritalin gebruikt en desondanks neemt hij naar eigen zeggen grote hoeveelheden Ritalin. Er zijn bovendien aanwijzingen dat betrokkene berekenend te werk ging voorafgaand aan het ten laste gelegde. […] Dit berekenende handelen lijkt niet te passen bij een plotse impulsdoorbraak door middelen die betrokkene beschrijft, maar lijkt eerder te passen bij planning die gepaard gaat met toenemende seksuele opwinding. Onderzoekers hebben vanwege het gegeven dat het ten laste gelegde lijkt op de eerdere seksuele delicten, de indruk dat wel degelijk sprake is van een deviante seksuele beleving, maar dat betrokkene daar geen openheid van zaken over wil of kan geven, bijvoorbeeld vanuit proceshouding en/of uit schaamte en/of vanuit een narcistische afweer. […] Concreet blijft de vraag bestaan of betrokkene middelen gebruikt met het doel zijn geweten even uit te schakelen en/of toe te geven aan zijn seksuele drift of dat hij telkens onderschat wat de effecten zijn en dat hij daadwerkelijk telkens opnieuw wordt overvallen door zijn eigen driften (die hij vervolgens ontkent). Concluderend blijft het niet mogelijk een delictscenario op te stellen. In het bijzonder blijven de invloed vanuit een mogelijk deviante seksuele beleving, de mate van controle en keuzevrijheid ongewis. Onderzoekers onthouden zich daarom van een advies over toerekenen.
In meer algemene zin merken de onderzoekers op dat problematische tendensen worden gesignaleerd die worden geassocieerd met een hoog risico op recidive:
-
ondanks intensieve behandeling valt betrokkene telkens terug in delicten met opvallende gelijkenissen met betrekking tot zedenzaken die gepaard gaan met agressie;
-
het ten laste gelegde (indien bewezen) vindt plaats in een gecontroleerde setting (FPC);
-
bij betrokkene is sprake van psychopathische trekken (volgens het concept van Hare);
-
betrokkene presenteert het delictgedrag min of meer als iets dat hem ‘overkomt’ en waar hij geen invloed op heeft. Hiermee maakt hij zichzelf (maar ook therapeuten) onmachtig;
-
in zijn seksuele anamnese presenteert hij zich sociaal wenselijk en lijkt hij zijn seksuele verlangen te bagatelliseren. Duidelijk is dat er verschillen zijn tussen wat betrokkene thans en in de Rooyse Wissel vertelt over zijn seksuele ontwikkeling en wat hij hierover in het verleden vertelde. Het is niet aannemelijk dat dit te wijten is aan amnesie.
Met behulp van de Static-99R wordt het recidivegevaar ingeschat als hoog (op basis van onveranderlijke (statische historische) factoren). […]Op basis van Stable-2007 kan geen onderbouwde inschatting worden gemaakt van het recidivegevaar van een seksueel delict. Onderzoekers hebben evenmin zicht gekregen op eventuele beschermende factoren. Betrokkene is immers in het verleden ook gerecidiveerd toen het relatief goed met hem leek te gaan en de omstandigheden gunstig leken te zijn.
Aangezien onderzoekers geen pathologisch bepaald recidivegevaar kunnen onderbouwen wordt niet gekomen tot aanbevelingen voor gedragskundige interventies die het toekomstig gevaar kunnen beperken. Evenmin kan een onderbouwd advies worden gegeven over een (juridisch) kader. Zoals bekend is betrokkene al tbs-gesteld in verband met een eerdere veroordeling voor een zedenzaak. Op enig moment zal betrokkene na afdoening van onderhavige strafzaak opnieuw instromen in een tbs-behandeling. Zorgelijk is dat langdurige intensieve behandeling vooralsnog niet heeft geleid tot een duurzame verbetering (indien de feiten bewezen worden verklaard). Toekomstige responsiviteit zal vooral afhangen van de mate van openheid die betrokkene kan/wil geven ten aanzien van zijn seksualiteit.”
De rechtbank komt op basis van de in het rapport vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest van de verdachte. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met het feit dat in 2013 reeds aan de veroordeelde een jarenlange gevangenisstraf en een maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van rechtswege is opgelegd vanwege een incident dat sterk op onderhavige zaak lijkt. Tijdens deze tbs-maatregel heeft de verdachte onderhavige feiten gepleegd. Nu de tbs-maatregel zal worden hervat na een detentieperiode vanwege onderhavige zaak, heeft de officier van justitie enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De duur van deze straf is ingegeven door de ernst van de feiten, de toenemende ernst van de strafbare feiten op het strafblad van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte zijn gedragingen jegens slachtoffer [slachtoffer] enkel heeft gestaakt omdat hij werd betrapt door een medewerker van de Rooyse Wissel. De officier van justitie acht het tenslotte zeer verwijtbaar dat de verdachte 50 pillen Ritalin heeft ingenomen, terwijl hij wist welk effect dit op hem zou hebben.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat aan de verdachte, gelet op hetgeen de verdediging bewezen acht, een lagere gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Het gebruik van Ritalin door de verdachte acht de raadsman geen strafverhogende of strafverlagende omstandigheid. De raadsman heeft tenslotte verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte, na de executie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, weer in de TBS zal terechtkomen. Zijn perspectieven daar zullen, gelet op deze zaak, relatief gering zijn. De oplegging van een zeer lange gevangenisstraf heeft om deze reden weinig meerwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft tijdens zijn terbeschikkingstelling vanuit het niets het slachtoffer [slachtoffer] , een medewerkster van de tbs-kliniek de Rooyse Wissel, aangevallen. Niet alleen heeft hij geprobeerd om haar zwaar te mishandelen, maar hij heeft haar ook wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door haar met geweld in een hoek van een verfruimte te manoeuvreren. Tenslotte heeft hij haar aangerand door haar te dwingen haar bovenkleding uit te trekken.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De verdachte heeft op agressieve wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] , ter terechtzitting namens haar voorgedragen, blijkt welke ingrijpende gevolgen de gebeurtenissen hebben gehad voor haarzelf en haar gezin. De gedragingen van de verdachte hebben een ernstige inbreuk in het vertrouwen van [slachtoffer] gemaakt en maken het haar (voorlopig) onmogelijk haar werkzaamheden in de kliniek te hervatten. De rechtbank rekent het de verdachte ook zeer aan dat hij uitgerekend een medewerkster van de Rooyse Wissel heeft aangevallen, omdat het juist aan de toewijding van werknemers als [slachtoffer] te danken is dat terbeschikkinggestelden langzaam worden voorbereid op hun terugkeer in de maatschappij. De door de verdachte gepleegde feiten hebben bovendien veel onrust gecreëerd binnen de kliniek de Rooyse Wissel.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt een zorgwekkende tendens. De verdachte is al herhaaldelijk veroordeeld voor gewelddadige seksuele delicten: in 2003 voor een verkrachting (30 maanden gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk), in 2006 voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid (2 maanden gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden) en in 2008 voor een poging tot verkrachting (gevangenisstraf van 3 jaren). Na dit feit werd de terbeschikkingstelling met voorwaarden omgezet in een TBS met dwangverpleging. In 2013 werd de verdachte echter opnieuw veroordeeld tot poging doodslag en verkrachting (gevangenisstraf van 5 jaren en TBS met dwangverpleging). De verdachte had ook die laatste feiten gepleegd tijdens een aan hem opgelegde TBS-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van hardnekkige recidive van de verdachte. Dit is inmiddels de tweede keer dat de verdachte zijn (seksuele) agressie op grove wijze richt jegens een vrouwelijke medewerkster van een TBS-kliniek. Voorafgaand aan het vorige incident had de verdachte een zeer grote hoeveelheid Ritalin ingenomen. De rechtbank acht het zeer verwijtbaar – en om die reden strafverhogend – dat de verdachte er opnieuw voor heeft gekozen om een enorme hoeveelheid van dit middel te gebruiken, terwijl hij zich er uitermate van bewust was welk ontremmend en gevaarzettend effect dit medicijn op hem zou hebben. Uit de bevindingen van het Pieter Baan Centrum volgt dat het recidivegevaar hoog wordt ingeschat, maar ook dat de verdachte het achterste van zijn tong niet laat zien, zodra het aankomt op zijn seksualiteit. Het wordt hierdoor niet duidelijk of de verdachte Ritalin inneemt teneinde zich te kunnen overgeven aan de ontremmende werking daarvan en daarbij zijn geheugenverlies veinst óf dat de verdachte de werking van zelfintoxicatie middels Ritalin onderschat. De door de verdachte ingenomen houding maakt diens behandelaars, zoals het Pieter Baan Centrum stelt, in ieder geval onmachtig. De rechtbank acht dit gebrek aan zelfinzicht dan wel dit gebrek aan openheid van de verdachte eveneens zeer zorgelijk.
Al deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Van strafverlagende omstandigheden is geen sprake. Zo is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van de verdachte die strafmatiging rechtvaardigen. Het Pieter Baan Centrum heeft bovendien niet kunnen concluderen of er sprake was van (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Evenmin heeft het Pieter Baan Centrum een advies kunnen uitbrengen over gedragskundige interventies om toekomstig gevaar te beperken of kunnen adviseren over een (juridisch) kader. De rechtbank heeft, zogezegd, geen handvaten gekregen om opnieuw een TBS-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat de hoge recidivekans onder de gegeven omstandigheden noopt tot het beschermen van de veiligheid van de medewerkers van de TBS-kliniek. De rechtbank zal dus niet overgaan tot het opnieuw opleggen van een TBS-maatregel, maar zal enkel een gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Na executie van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf zal wel de TBS-maatregel met dwangverpleging, zoals aan hem opgelegd in 2013, herleven.
Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest van de verdachte, passend en geëigend.

7.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd. De officier van justitie is van oordeel dat de veroordeelde door het plegen van strafbare feiten de algemene voorwaarde, verbonden aan diens voorwaardelijke invrijheidstelling, heeft overtreden. Om deze reden heeft de officier van justitie de gehele herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 609 dagen gevorderd. De officier van justitie heeft betoogd dat deze herroeping enkel ziet op de zaak met parketnummer 08/710401-12, waarin aan de veroordeelde door de rechtbank Overijssel onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van het voorarrest is opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover deze ziet op de zaak met parketnummer 01/825480-08, nu er ter zake van die zaak nog sprake is van het regime van de ‘vervroegde invrijheidstelling’. In de tweede plaats heeft de raadsman aangevoerd dat de oproeping van de veroordeelde ziet op het verschijnen van de veroordeelde voor de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Die zittingslocatie is echter niet relatief bevoegd om kennis te nemen van onderhavige vordering, nu de zaak aanhangig is gemaakt op locatie Roermond van de rechtbank Limburg. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering niet onverwijld door het Openbaar Ministerie is ingediend. De verdachte is reeds op 24 oktober 2016 in verzekering gesteld en de vordering dateert van 18 juni 2017. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de proeftijd nog niet is aangevangen door de maatregel tot terbeschikkingstelling van de veroordeelde.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 2 december 2008 is de veroordeelde in de zaak met parketnummer 01/825480-08 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Op 30 juni 2010 is besloten tot voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde in die zaak. Dit besluit is op 6 juli 2010 in persoon aan de veroordeelde betekend. De veroordeelde is vervolgens op 8 augustus 2010 in vrijheid gesteld, onder de voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 365 dagen heeft te houden aan de bij de wet gestelde algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van een strafbaar feit.
Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, d.d. 24 juni 2013 is de veroordeelde in de zaak met parketnummer 08/710401-12 onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Op 20 november 2015 is er een wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling genomen. Dit besluit houdt in dat het openbaar ministerie heeft besloten dat de veroordeelde zich nog altijd dient te houden aan de invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde uit de zaak met parketnummer 01/825480-08, die bij besluit van 30 juni 2010 kenbaar is gemaakt, echter nu gedurende een proeftijd van 609 dagen. Deze proeftijd vangt aan op het moment van de invrijheidstelling in de strafzaak met parketnummer 08/710401-12, te weten op 7 januari 2016. De oude proeftijd van 365 dagen (uit de zaak met parketnummer 01/825480-08, die al was aangevangen) loopt gelijktijdig met de proeftijd van 609 dagen, maar loopt eerder af. Dit besluit is op 14 december 2015 in persoon aan de veroordeelde betekend. De veroordeelde is vervolgens op 7 januari 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Op 7 januari 2016 is de veroordeelde ter beschikking gesteld met dwangverpleging van overheidswege.
Op 18 juli 2017 heeft de officier van justitie onderhavige vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling aangebracht door deze ter griffie in te dienen. In de kop van deze vordering worden zowel de zaak met parketnummer 01/825480-08 als de zaak met parketnummer 08/710401-12 genoemd. Daarop heeft vervolgens de voorzitter van de rechtbank een dag voor het onderzoek van de zaak bepaald.
De rechtbank constateert dat in de oproeping van de veroordeelde per abuis de zittingslocatie Maastricht wordt genoemd in plaats van de zittingslocatie Roermond. Dit leidt niet tot enige consequentie, nu eventuele nietigheid van de oproeping door de aanwezigheid van de veroordeelde ter terechtzitting is gedekt. Evenmin is er sprake van relatieve onbevoegdheid van de rechtbank, nu de rechtbank Limburg – ongeacht de zittingslocatie – als bevoegde rechtbank kennis heeft genomen van de vordering.
Ter terechtzitting van 29 augustus 2017 heeft de officier van justitie toegelicht dat de vordering enkel ziet op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van het voorwaardelijk strafdeel in de zaak met parketnummer 08/710401-12, van in totaal 609 dagen, en níet ook op herroeping van enig voorwaardelijk strafdeel in de zaak met parketnummer 01/825480-08, nu deze laatste zaak nog onder het regime van de ‘vervroegde invrijheidstelling’ valt. De rechtbank stelt vast dat 609 dagen inderdaad een derde deel is van vijf jaar, hetgeen het standpunt van de officier van justitie ondersteunt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er op dit punt geen beletsel bestaat voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet onverwijld door het Openbaar Ministerie is ingediend, maar pas circa 9 maanden na de eerste vervolgingshandeling jegens de veroordeelde. Het doel van onverwijlde herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is dat een veroordeelde niet langer dan nodig is in het ongewisse blijft of zijn overtreding tot herroeping zal leiden. Nu veroordeelde zich in de negen maanden tussen de overtreding en de vordering in voorlopige hechtenis bevond, is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde door de langere termijn slechts in geringe mate in zijn belangen is geschaad. Deze mate van schending zal de rechtbank compenseren door enige korting te geven op het aantal dagen dat zal worden herroepen.
De rechtbank is dus niet gebleken van een omstandigheid die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staat.
Op grond van artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. Artikel 15a, lid 1, onder a van het Wetboek van Strafrecht schrijft voor dat de voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich ‘voor het einde van de proeftijd’ niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze bewoordingen impliceren dat het begaan van een strafbaar feit voordat de proeftijd is ingegaan tot tenuitvoerlegging kan leiden en dus ook tijdens een door een tbs-maatregel opgeschorte proeftijd. Nu de proeftijd van de veroordeelde ten tijde van de door hem gepleegde strafbare feiten nog niet was geëindigd en nu de veroordeelde bij het voorliggende vonnis wordt veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, concludeert de rechtbank dat de veroordeelde de algemene voorwaarde, namelijk om geen strafbare feiten te plegen, verbonden aan diens voorwaardelijke invrijheidstelling, heeft overtreden.
De rechtbank is van oordeel dat het niet-onverwijld indienen van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijk opgelegde straf in de weg staat aan de volledige herroeping van de voorwaardelijke straf en dient te leiden tot enige matiging van het te herroepen strafdeel. Een gedeeltelijke herroeping voor de duur van 500 dagen acht de rechtbank passend en geboden.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 246, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 primair tot een gevangenisstraf van 4 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van de vordering tot herroeping VI met parketnummer 08/710401-12
  • wijst de vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe;
  • bepaalt de duur waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen op een periode van 500 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 september 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Oostrum, althans in de gemeente Venray,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
(met zijn vuisten) op het hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens) bij de keel
heeft gepakt en de keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of
(vervolgens) meermalen, althans eenmaal met het hoofd tegen de muur heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Oostrum, althans in de gemeente Venray,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal (met zijn vuisten) op het hoofd heeft geslagen
en/of (vervolgens) bij de keel heeft gepakt en de keel heeft dichtgeknepen
en/of dichtgeknepen gehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met
het hoofd tegen de muur heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Oostrum, althans in de gemeente Venray,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
heeft beroofd gehouden, door met die [slachtoffer] naar een ruimte (schilderen) te
gaan en/of die [slachtoffer] (vervolgens) vast te pakken en/of die [slachtoffer]
(vervolgens) naar een hoek van die ruimte te duwen en/of te dwingen en/of die
[slachtoffer] (aldus) te beletten om die ruimte (schilderen) te verlaten;
3.
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Oostrum, althans in de gemeente Venray,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (met zijn vuisten) op het hoofd te slaan en/of (telkens) die
[slachtoffer] bij haar keel te pakken en haar, [slachtoffer] , keel dicht te knijpen
en/of dichtgeknepen te houden en/of (telkens) het hoofd van die [slachtoffer] tegen
een muur te slaan en/of die [slachtoffer] te beletten om een ruimte te verlaten
en/of die [slachtoffer] (dwingend en/of dreigend) te zeggen dat zij zich uit moest
kleden, die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of
meer ontuchtige handelingen, hierin bestaande dat zij ten overstaan van hem,
verdachte, onvrijwillig haar (boven)kleding heeft moeten uittrekken, althans
heeft uitgetrokken en/of dat hij, verdachte, haar nog andere (boven)kleding
heeft uitgetrokken en/of haar schoenen heeft uitgetrokken, waardoor en waarna
die [slachtoffer] nog alleen een broek en een beha droeg;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Oostrum, althans in de gemeente Venray,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (met zijn vuisten) op het hoofd te slaan en/of (telkens) die
[slachtoffer] bij haar keel te pakken en haar, [slachtoffer] , keel dicht te knijpen
en/of dichtgeknepen te houden en/of (telkens) het hoofd van die [slachtoffer] tegen
een muur te slaan en/of die [slachtoffer] te beletten om een ruimte te verlaten
en/of die [slachtoffer] (dwingend en/of dreigend) te zeggen dat zij zich uit moest
kleden, die [slachtoffer] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (met zijn vuisten) op het hoofd heeft geslagen en/of (telkens) die
[slachtoffer] bij haar keel heeft gepakt en haar, [slachtoffer] , keel dicht heeft
geknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (telkens) het hoofd van die
[slachtoffer] tegen een muur heeft geslagen en/of die [slachtoffer] heeft belet om een
ruimte te verlaten en/of die [slachtoffer] (dwingend en/of dreigend) heeft gezegd
dat zij zich uit moest kleden, waardoor en/of waarna die [slachtoffer] onvrijwillig
haar (boven)kleding heeft moeten uittrekken, althans heeft uitgetrokken en/of
waarna hij, verdachte, haar nog andere (boven)kleding heeft uitgetrokken en/of
haar schoenen heeft uitgetrokken, waardoor en waarna die [slachtoffer] nog alleen
een broek en een beha droeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2016195882, gesloten d.d. 23 november 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 215.
2.Proces-verbaal van eerste verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 25 oktober 2016, p. 39 t/m 45.
3.Proces-verbaal van tweede verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 8 november 2016, p. 46 t/m 50.
4.Medische informatie omtrent SO d.d. 14 november 2016 door [naam huisarts] (huisarts i.o.), p. 118.
5.Rapport letselschade d.d. 25 oktober 2016 door L.T.J. Levels, forensisch arts, p. 190 en 191.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2016, p. 67 en 68.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 26 oktober 2016, p. 58 t/m 60.
8.Proces-verbaal relaas van forensische onderzoeken d.d. 30 december 2016, p. 121 t/m 125.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 oktober 2016, p. 106 t/m 114.
10.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2017.