ECLI:NL:RBLIM:2017:8742

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
04 5674019/CV 17-765
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekeringsovereenkomst; beroep op nietigheid dagvaarding en niet ontvankelijkheid eisende partij afgewezen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 6 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. en een gedaagde partij die een zorgverzekeringsovereenkomst met de eisende partij had gesloten. De gedaagde partij had een wettelijk verplicht eigen risico van € 346,50 voor het jaar 2016 onbetaald gelaten. De eisende partij vorderde betaling van een totaalbedrag van € 398,48, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de dagvaarding nietig was en dat de eisende partij niet ontvankelijk was in haar vordering, omdat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van artikel 111 lid 2 Rv en de eisende partij niet alle relevante feiten had aangevoerd.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de dagvaarding een merkwaardige omschrijving bevatte, het voor de gedaagde partij duidelijk was waar de vordering op betrekking had. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding werd verworpen. De kantonrechter vond ook geen voldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de eisende partij haar administratie niet op orde had. De gedaagde partij had zelf de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling, ook al werden betalingen door de kredietbank uitgevoerd.

De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde partij niet had betwist dat zij in 2016 gebruik had gemaakt van zorg, waardoor het eigen risico volledig was aangesproken. De gedaagde partij had ook aangevoerd dat zij en haar partner laaggeletterd waren, maar de kantonrechter oordeelde dat dit geen invloed had op de rechtsgeldigheid van de vordering. Uiteindelijk werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 346,50, werden de proceskosten gecompenseerd en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5674019 \ CV EXPL 17-765
Vonnis van de kantonrechter van 6 september 2017
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit N.V.,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.J.T.J. Meuwissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten met eisende partij. Het wettelijk verplicht eigen risico voor het jaar 2016 is tot een bedrag van € 346,50 onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 398,48, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde partij is van mening dat de dagvaarding nietig en eisende partij niet ontvankelijk is nu de dagvaarding niet voldoet aan artikel 111 lid 2 Rv en eisende partij ingevolge artikel 21 Rv verplicht is de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat hoewel in de dagvaarding de merkwaardige omschrijving “CZ Werkelijke ER vanuit Schade –“ is opgenomen, het voor gedaagde partij volstrekt duidelijk is waarop de vordering betrekking heeft. Dat eisende partij het niet zo nauw zou nemen met de waarheid kan de kantonrechter niet vaststellen. Het beroep van gedaagde partij op de nietigheid van de dagvaarding en het verzaken van de waarheidsplicht wordt verworpen.
4.3.
Gedaagde partij stelt dat eisende partij haar administratie niet op orde heeft en de kredietbank Limburg, die de onderhandse schuldsanering van gedaagde partij en haar partner behartigt, op de hoogte had kunnen stellen dat er een achterstand in de betaling van de verschuldigde eigen bijdrage was ontstaan.
4.4.
De kantonrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat eisende partij de administratie niet op orde heeft. Eisende partij heeft betalingen door de kredietbank afgeboekt op de omschrijving die bij de betaalopdracht door de kredietbank werd gegeven. Gedaagde partij blijft zelf verantwoordelijk voor tijdige betaling ook al worden de betalingen door de Kredietbank uitgevoerd.
4.5.
Gedaagde partij houdt een heel betoog over het medicatie gebruik en stelt dat de op de overzichten voorkomende geneesmiddelen niet zijn thuis te brengen. De kantonrechter stelt vast dat het in deze zaak gaat om het verplichte eigen risico. Gedaagde partij betwist niet uitdrukkelijk dat zij in het jaar 2016 gebruik heeft gemaakt van een zorgaanbod waardoor het wettelijk verplichte eigen risico volledig werd aangesproken. Gedaagde partij verklaart immers dat zij dagelijks zes tabletten diende te slikken. Voor het geval de apotheek medicatie heeft afgeleverd en in rekening gebracht, welke niet bestemd was voor gedaagde partij dient gedaagde partij zich tot de apotheek te wenden. Een dergelijk verweer gaat het bestek van deze procedure te buiten.
4.6.
Gedaagde partij stelt dat zij en haar partner laaggeletterd zijn en eisende partij bekend is met deze laaggeletterdheid. Gedaagde partij stelt dat zij de inhoud en strekking van de correspondentie van eisende partij niet begrijpt. Er is daarom een klachtprocedure aanhangig gemaakt en in dat kader is er een regeling tussen partijen getroffen. De onderhavige zaak werd echter niet bij deze regeling meegenomen. Gedaagde partij is van mening dat eisende partij haar bevoegdheid misbruikt.
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat de regeling waarnaar gedaagde partij refereert is getroffen naar aanleiding van een klacht die op 16 juni 2017 is ingediend. De onderhavige zaak was toen reeds lang aanhangig. Van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW kan in dat geval dan nog geen sprake zijn. Dat eisende partij in het kader van de getroffen regeling met de deurwaarder heeft afgesproken om geen afspraken te maken omtrent het onderhavige dossier doet niets af aan de verschuldigdheid van het nog openstaande onbetaald gebleven deel van het eigen risico over 2016. Dit bedrag ligt daarom voor toewijzing gereed. De kantonrechter is echter van oordeel dat in het kader van de op 28 juni 2017 getroffen regeling tussen partijen de proceskosten in deze zaak dienen te worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Om dezelfde reden dienen de buitengerechtelijke incassokosten voor rekening van eisende partij te blijven.
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 346,50,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: