ECLI:NL:RBLIM:2017:8685

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
5847861 \ CV EXPL 17-2872
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kredietovereenkomst met verweer van gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht Hoist Kredit AB, gevestigd te Stockholm, en een gedaagde partij die een kredietovereenkomst had afgesloten met IDM Financieringen B.V. De gedaagde partij was in gebreke gebleven met de betaling van twee maandtermijnen van een doorlopend krediet van € 9.075,60, waardoor de restantschuld opeisbaar werd. Hoist, als nieuwe schuldeiser na cessie van de vordering door IDM, vorderde betaling van € 11.116,32, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde partij voerde verweer, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat er geen rechtsgeldige cessie had plaatsgevonden en dat de lening volledig was terugbetaald. De kantonrechter wees de vordering van Hoist toe en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5847861 \ CV EXPL 17-2872
Vonnis van de kantonrechter van 6 september 2017
in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht HOIST KREDIT AB,
gevestigd te Stockholm,
eisende partij,
gemachtigde LAVG Groningen,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. I. van Medenbach de Rooij.
Partijen worden verder in dit vonnis aangeduid als Hoist en [gedaagde partij] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] is op 11 augustus 1999 een kredietovereenkomst aangegaan met IDM Financieringen B.V. (hierna: IDM) te Amsterdam, waarbij aan [gedaagde partij] een doorlopend krediet is verstrekt tot ten hoogste € 9.075,60.
2.2.
Bij voormelde kredietovereenkomst is overeengekomen dat [gedaagde partij] de geleende kredietsom, vermeerderd met de verschuldigde kredietvergoeding, aan IDM zal terugbetalen in maandelijkse termijnen van € 136,13.
2.3.
[gedaagde partij] is in gebreke gebleven met de betaling van een tweetal maandtermijnen, waardoor de restantschuld overeenkomstig de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet ineens opeisbaar is geworden.
2.4.
Bij akte van cessie d.d. 13 juli 2015 heeft IDM de vordering op [gedaagde partij] aan Hoist gecedeerd.

3.Het geschil

3.1.
Hoist vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van een bedrag van € 11.116,32, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter komt – gezien de processtukken – tot de navolgende overwegingen.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij] bij conclusie van antwoord een drietal verweren voert die door Hoist bij conclusie van repliek uitvoerig worden besproken.
4.3.
Zo weerlegt Hoist bij repliek – gestaafd door schriftelijke stukken – het standpunt van [gedaagde partij] dat er geen sprake is van een rechtsgeldige cessie, de stelling van [gedaagde partij] dat de lening volledig zou zijn terugbetaald en gaat Hoist verder in op de onderbouwing van haar vordering die in de visie van [gedaagde partij] gebrekkig is.
4.4.
[gedaagde partij] handhaaft bij zijn conclusie van dupliek de eerder bij antwoord betrokken stellingen niet, maar voert nieuwe verweren aan. [gedaagde partij] gaat daarmee voorbij aan het in artikel 128 Rv neergelegde vereiste van concentratie van verweer en hij ontneemt Hoist zodoende de mogelijkheid om op deze nieuwe stellingen in te gaan. Niettemin zal de kantonrechter de door [gedaagde partij] bij dupliek ingenomen standpunten kort bespreken.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst die door [gedaagde partij] is ondertekend en die door Hoist als productie 3 bij dagvaarding is overgelegd de titel Doorlopend Krediet heeft. Ook uit de verdere inhoud van de overeenkomst blijkt duidelijk dat aan [gedaagde partij] een kredietfaciliteit wordt verleend en dat [gedaagde partij] maandelijks een kredietvergoeding verschuldigd is over het uitstaande saldo. Naar het oordeel van de kantonrechter laat de betreffende overeenkomst aan duidelijkheid niets te wensen over en het moet voor [gedaagde partij] dan ook volstrekt helder zijn geweest om welk financieel product het ging. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het door [gedaagde partij] betrokken standpunt dat het hem niet bekend was dat het om een doorlopend krediet ging.
4.6.
Daarnaast heeft [gedaagde partij] zijn standpunt dat hij maandelijks € 40,00 kon opnemen en dat volgens IDM de vordering in 10 jaar zou zijn afgelost in het geheel niet onderbouwd. Ook de inhoud van de kredietovereenkomst strookt niet met deze stelling van [gedaagde partij] .
4.7.
Het feit dat [gedaagde partij] geen bankpas van IDM heeft gekregen – wat daarvan ook zij – betekent niet dat hij niet op andere wijze gelden uit het krediet heeft kunnen opnemen. Ook dit verweer van [gedaagde partij] kan niet slagen.
4.8.
De kantonrechter gaat voorts voorbij aan het verweer van [gedaagde partij] dat hij nimmer contact heeft kunnen krijgen met IDM, nimmer afschriften heeft ontvangen en geen inzicht in de status van het krediet heeft gekregen. Uit niets blijkt dat [gedaagde partij] op enige wijze heeft getracht met IDM in contact te komen dan wel dat [gedaagde partij] eerder om afschriften en/of actuele informatie omtrent de status van het krediet heeft gevraagd. Bovendien neemt een en ander de contractuele verplichting van [gedaagde partij] tot maandelijkse betaling van de termijnbedragen niet weg.
4.9.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.10.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering aan Hoist moet worden toegewezen.
4.11.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Hoist worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.171,05
4.12.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Hoist te betalen een bedrag van € 11.116,32, vermeerderd met de overeengekomen vertragingsvergoeding ad 9,0 % per jaar, te rekenen vanaf 28 februari 2017 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van Hoist gevallen en tot op heden begroot op € 1.171,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: ph
coll: