ECLI:NL:RBLIM:2017:8672

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
04 5958264/CV 17-3946
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van bemiddelingskosten in een mediationtraject

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 september 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een mediator, aangeduid als [eisende partij], en een gedaagde partij, h.o.d.n. [X] Makelaar. De eiser vorderde betaling van bemiddelingskosten ter hoogte van € 914,18, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten. De procedure volgde op een mediationtraject dat door de rechtbank was doorverwezen, waarbij de eiser als mediator was aangesteld. De eiser had geprobeerd een mediatonovereenkomst te sluiten tussen de gedaagde partij en haar zoon, maar dit was niet gelukt. De gedaagde partij betwistte de vordering en stelde dat er geen overeenkomst tot opdracht was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de inspanningen van de eiser niet als een overeenkomst tot opdracht konden worden gekwalificeerd, omdat de gedaagde partij nooit de gevraagde stukken had aangeleverd en er geen mediatonovereenkomst was ondertekend. De kantonrechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 200,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5958264 \ CV EXPL 17-3946
Vonnis van de kantonrechter van 6 september 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. [eisende partij] ,
tegen:
[gedaagde partij] , h.o.d.n. [X] Makelaar,
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.M.B.J. Derks-Höppener.
Partijen worden hierna verder [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 april 2017,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij e-mail van 13 oktober 2016 heeft de rechtbank Limburg aan [eisende partij] bericht dat de bij de rechtbank aanhangige procedure tussen [gedaagde partij] en haar zoon [zoon gedaagde partij] is doorverwezen naar mediaton en dat die partijen [eisende partij] als mediator hebben gekozen. In die e-mail is tevens aan [eisende partij] verzocht contact op te nemen met partijen voor het maken van een afspraak.
2.2.
[eisende partij] heeft vanaf 14 oktober 2016 getracht met [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] een afspraak te maken voor het sluiten van een mediatonovereenkomst ter oplossing van de onderliggende problematiek tussen [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] .
2.3.
Bij e-mail van 31 januari 2017 heeft [eisende partij] aan zowel [gedaagde partij] als [zoon gedaagde partij] een declaratie met urenspecificatie gezonden voor zijn bemoeienissen. Blijkens de urenspecificatie heeft [eisende partij] in totaal 291 minuten besteed aan zijn inspanningen om een mediatonovereenkomst te sluiten. Aan [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] wordt bij die e-mail verzocht binnen 15 dagen een bedrag te betalen van € 539,18 inclusief btw. [zoon gedaagde partij] heeft voormeld bedrag aan [eisende partij] voldaan.
2.4.
Ondanks de inspanningen van [eisende partij] is met [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] geen mediatonovereenkomst gesloten.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 914,18, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten en in de nakosten en met waarmerking van dit vonnis als Europese executoriale titel.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] heeft aan zijn vordering primair ten grondslag gelegd dat een overeenkomst tot opdracht tot stand is gekomen, op grond waarvan [gedaagde partij] verplicht is het overeengekomene te betalen dan wel een gebruikelijk althans redelijk loon voor zijn bemoeienissen als mediator. Subsidiair heeft [eisende partij] gesteld dat [gedaagde partij] weigert in strijd met de jegens hem in acht te nemen redelijkheid en billijkheid c.q. maatschappelijke zorgvuldigheid een redelijke vergoeding voor zijn bemoeienissen te betalen.
4.2.
[gedaagde partij] betwist uitdrukkelijk dat zij met [eisende partij] een overeenkomst tot opdracht heeftt gesloten. De door [gedaagde partij] gestelde voorwaarde voor mediaton, inhoudende dat haar zoon [zoon gedaagde partij] eerst de volledige financiële administratie met alle onderliggende bescheiden van de door hem gedreven onderneming in Duitsland over de periode van 2011 tot en met 2014 dient aan te leveren, is aldus [gedaagde partij] nimmer in vervulling gegaan, zodat [gedaagde partij] geen opdracht tot mediaton heeft verstrekt aan [eisende partij] .
4.3.
Tussen partijen is kort gezegd in geschil of tussen [gedaagde partij] en [eisende partij] een overeenkomst tot opdracht is verstrekt, op grond waarvan [gedaagde partij] een vergoeding is verschuldigd voor de bemoeienissen van [eisende partij] als mediator om te komen tot mediaton tussen [gedaagde partij] en haar zoon [zoon gedaagde partij] .
4.4.
Gebleken is dat [eisende partij] zich, nadat de rechtbank aan hem bij e-mail van 13 oktober 2016 heeft bericht dat de zaak tussen [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] was doorverwezen naar mediaton, heel veel moeite heeft getroost om partijen bij elkaar te brengen voor het mediatontraject. Uit de bij dagvaarding overgelegde 50 e-mails blijkt dat [gedaagde partij] daarbij van aanvang af de voorwaarde heeft gesteld dat zij eerst de hiervoor door haar vermelde stukken van de door [zoon gedaagde partij] in Duitsland gedreven onderneming wenst te ontvangen voordat met de mediaton zal worden gestart. Enige door [gedaagde partij] daarbij aan [eisende partij] verstrekte opdracht valt uit voormelde e-mails niet af te leiden.
4.5.
In zijn e-mail van 8 november 2016 te 9:15 uur (prod. 9) geeft [eisende partij] voormeld - bij hem in ieder geval reeds vanaf 20 oktober 2016 bekende - standpunt van [gedaagde partij] betreffende de door haar eerst gewenste stukken weer en worden [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] uitdrukkelijk gevraagd per omgaande te bevestigen dat zij de kosten, ieder voor de helft, voor de bemoeienissen voor hun rekening nemen, ook als het niet tot ondertekening van de mediatonovereenkomst komt. [gedaagde partij] reageert onmiddellijk op dat verzoek bij haar e-mail van 8 november 2016 te 10:34 uur (prod. 10) met de woorden: "
Neen eerst de administratie, dan gaan we tot de rest over." Dit standpunt wordt nogmaals herhaald bij de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde partij] van 15 november 2016 (prod. 13). In die e-mail verklaart [gedaagde partij] zich weliswaar bereid de helft van de kosten te voldoen, doch daaraan wordt uitdrukkelijk de voorwaarde verbonden dat de mediaton daadwerkelijk moet zijn gestart en - wederom uitdrukkelijk - dat eerst de gevraagde stukken door [zoon gedaagde partij] moeten zijn ingediend. Anders dan [eisende partij] daaruit kennelijk meent af te leiden is daarin geen onvoorwaardelijke toezegging te lezen van of namens [gedaagde partij] om de helft van de kosten van [eisende partij] voor haar rekening te nemen.
4.6.
In de door [eisende partij] overgelegde stukken valt geen enkel moment aan te wijzen dat [gedaagde partij] van haar standpunt met betrekking tot de door haar gewenste stukken is afgeweken noch dat zij aan [eisende partij] opdracht tot mediaton heeft gegeven. Voorts is niet gebleken dat er een mediatongesprek heeft plaatsgevonden tussen [eisende partij] met [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] noch dat er door [eisende partij] een mediatonovereenkomst met [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] is gesloten.
4.7.
De inspanningen van [eisende partij] kunnen naar het oordeel van de kantonrechter ook niet anders gekwalificeerd worden dan als inspanningen om te komen tot een mediatongesprek en tot het sluiten van mediatonovereenkomst, waarbij die inspanningen conform artikel 7 van de aan [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] toegezonden concept-mediatonovereenkomst van [eisende partij] (bijlage bij prod. 9) gekwalificeerd dienen te worden als contacturen.
4.8.
Artikel 7 van de concept-mediatonovereenkomst van [eisende partij] betreft het honorarium en kosten van de mediator. In lid 2 van dat artikel is bepaald: "
Indien de mediatonovereenkomst op een later tijdstip dan bij aanvang van de eerste mediatonbijeenkomst door partijen ondertekend wordt, kan de mediator ook de contacturen voorafgaand aan de ondertekening bij partijen in rekening kan brengen." Deze bepaling is in het onderhavige geschil niet van toepassing omdat er geen mediatonbijeenkomst is geweest en ook geen mediatonovereenkomst door [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] is ondertekend. Lid 3 van artikel 7 ziet naar het oordeel van de kantonrechter precies op de onderhavige situatie. In dat lid is het volgende bepaald: "
Indien het niet tot ondertekening van de mediatonovereenkomst door partijen zou komen en de mediaton dus niet start, zijn de betreffende contacturen voor rekening van de mediator." Om die reden bevreemdt het de kantonrechter dat ook dat [eisende partij] in strijd met de inhoud van zijn eigen mediatonovereenkomst betaling vordert van de contacturen, nu vast staat dat het niet tot ondertekening van de mediatonovereenkomst is gekomen en de mediaton niet is gestart.
4.9.
Het feit dat de tijd die [eisende partij] aan de onderliggende kwestie heeft besteed is opgelopen tot bijna 5 uur (291 minuten), kan naar het oordeel van de kantonrechter ook niet aan [gedaagde partij] worden toegerekend. Het standpunt van [gedaagde partij] was immers bij aanvang van de inspanningen van [eisende partij] dan wel zeer kort daarna bij [eisende partij] bekend en [gedaagde partij] is daarvan ook nimmer afgeweken. In zijn e-mail van 8 november 2016 aan [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] was [eisende partij] ook heel duidelijk naar [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] toe. In die e-mail verzoekt hij immers [gedaagde partij] en [zoon gedaagde partij] per omgaand te bevestigen dat zij de kosten, ieder voor de helft, voor zijn bemoeienissen voor hun rekening zullen nemen en bij niet voldoening daaraan: "
Heb ik die bevestiging niet binnen 1 week na heden ontvangen, dan laat ik partijen hierbij weten dat ik niet als mediator zal optreden, zodat zij zich tot een andere mediator dienen te wenden. Ik zal de rechtbank daarvan dan dienovereenkomstig berichten." [gedaagde partij] heeft daarop per omgaande gereageerd zoals hiervoor reeds onder 4.5 is vermeld, terwijl de reactie van de gemachtigde van [gedaagde partij] daarop bij haar e-mail van 15 november 2016 ook heel duidelijk was. Bij gebreke van de door [eisende partij] gewenste bevestiging had het op dat moment op de weg van [eisende partij] gelegen te handelen overeenkomstig de inhoud van zijn e-mail van 8 november 2016. Blijkens de hiervoor vermelde urenspecificatie had [eisende partij] toen iets meer dan 1 uur aan de kwestie besteed, zodat zijn inspanningen en daaraan verbonden kosten beperkt waren gebleven. Gesteld noch gebleken is dat er aanwijzingen waren waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde partij] haar ingenomen standpunt zou herzien. De kantonrechter ziet op grond van het vorenstaande dan ook geen aanleiding voor toewijzing van de vordering, noch op grond van de primaire noch op grond van de subsidiaire grondslag.
4.10.
[eisende partij] wordt als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt, zodat hij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op een bedrag van in totaal € 200,00 (2 x tarief € 100,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 200,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: