Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding,
- het faxbericht, met bijlagen, van 15 augustus 2017 van [eiseres] ,
- de brief, met bijlagen, van 15 augustus 2017 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
“Opzegging als bedoeld in lid 1 letter b moet schriftelijk plaatsvinden tegen het einde van een boekjaar en uiterlijk zes maanden voor dit einde. Opzegging als bedoeld in lid 1 letter e kan slechts geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. In geval van ziekte die langer heeft geduurd dan twaalf maanden kan opzegging plaatsvinden met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste zes maanden.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
“door opzegging door een vennoot indien, gelet op de gedragingen van de andere vennoot, in redelijkheid van hem niet gevergd kan worden dat hij de vennootschap voortzet.”[eiseres] stelt dat [gedaagde] haar sinds zij kenbaar heeft gemaakt van echt te willen scheiden, maar ook al daarvóór, regelmatig bedreigt, intimideert en kleineert, reden waarom volgens haar niet langer kan worden gevergd dat zij de vennootschap voortzet. De werksfeer is uitermate gespannen en de arbeidsomstandigheden zijn voor haar niet meer draaglijk en zó belastend dat zij ziek dreigt te worden, aldus [eiseres] . In dit verband heeft [eiseres] erop gewezen dat de continuïteit van de onderneming in gevaar is in het geval zij door ziekte geen arbeid meer zou kunnen verrichten, omdat zij verantwoordelijk is voor het verrichten van de belangrijkste bedrijfsactiviteiten, te weten het uitvoeren van naai- en herstelwerkzaamheden. [gedaagde] betwist dat hij zich gedraagt zoals [eiseres] stelt. Hij betwist ook dat er (zodanige) spanningen tussen hem en [eiseres] zijn, die in de weg staan aan een voortzetting van de samenwerking als vennoten. Integendeel, volgens [gedaagde] hadden partijen de intentie om de vennootschap ondanks de op handen zijnde echtscheiding voort te zetten. Dit blijkt volgens [gedaagde] onder andere uit de omstandigheid dat de ontbinding van de vennootschap niet aan de orde is geweest toen partijen ten overstaan van een notaris afspraken hebben gemaakt over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk. Hoewel dit gelet op deze betwisting door [gedaagde] wel op haar weg lag, is [eiseres] in dit kort geding niet erin geslaagd de juistheid van haar stellingen op enigerlei wijze aannemelijk te maken. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij door de huisarts naar een psychotherapeut is doorverwezen en dat de huisarts haar antidepressiva heeft voorgeschreven, maar [gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat zelfs als dat al juist is, daarmee nog niet is gezegd dat de klachten waarmee [eiseres] kampt door hem, althans door spanningen in de samenwerking als vennoten, zijn veroorzaakt. De voorzieningenrechter volgt hem hierin. Bij deze stand van zaken, waar de stellingen van partijen haaks op elkaar staan en in aanmerking nemende dat in dit kort geding geen plaats is voor bewijslevering, kan de voorzieningenrechter dan ook niet beoordelen of de vennootschapsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd en daarmee per 10 juli 2017 is beëindigd, waarbij aan [eiseres] het recht op voortzetting van de bedrijfsactiviteiten toekomt. Dit geschil zal in een bodemprocedure moeten worden beslecht. Dit betekent dat hierin geen grond kan worden gevonden voor toewijzing van de vordering van [eiseres] .