ECLI:NL:RBLIM:2017:8458

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
C/03/237558 / KG ZA 17-343
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking bij verkoop van onroerende zaak na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert de eiseres, een voormalige echtgenote, dat de gedaagde, haar ex-echtgenoot, zijn medewerking verleent aan de verkoop van de gezamenlijke woning. De partijen zijn op 15 december 1998 in gemeenschap van goederen gehuwd en zijn op 28 april 2010 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen. De vrouw is echter nog steeds hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire leningen, terwijl de man in de woning woont en deze nog niet heeft overgenomen.

De eiseres stelt dat er een spoedeisend belang is bij haar vorderingen, omdat zij niet langer hoofdelijk aansprakelijk wil zijn voor de hypotheekschuld en de woning niet onverdeeld kan blijven. De gedaagde betwist het spoedeisend belang en voert aan dat de woning al te koop staat. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiseres recht heeft op verkoop van de woning, aangezien zij niet hoeft te dulden dat de woning onverdeeld blijft. De rechter wijst de vordering van de eiseres toe en bepaalt dat de gedaagde binnen twee weken zijn medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning via een makelaar. Indien de gedaagde niet meewerkt, kan de rechter de verkoop zonder zijn instemming laten doorgaan.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 30 augustus 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/237558 / KG ZA 17-343
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. G.G.J. van Kooten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.M.M. Teklenburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de door [gedaagde] ingebrachte stukken inclusief conclusie van antwoord met producties,
  • de akte inbreng producties van [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling van 23 augustus 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 15 december 1998 in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 28 april 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 10 mei 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben afspraken omtrent de echtscheiding neergelegd in een echtscheidingsconvenant, dat door hen beide is ondertekend op 26 maart 2010.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres woning] te [plaats woning] (hierna: de woning).
2.4.
In het echtscheidingsconvenant is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
Artikel 4. De echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
4.1
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres woning] te [plaats woning] , partijen genoegzaam bekend.
4.2
De in artikel 4.1 omschreven onroerende zaak wordt toegedeeld aan de man voor een bedrag ad € 453.000,-- onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire leningen, partijen genoegzaam bekend, voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld met uitsluiting van de vrouw. Partijen hebben een schuld van € 412.000,-- en een van € 40.000,--, welke laatste schuld een consumptief krediet betreft waarvoor hypothecaire zekerheid werd gegeven. (…).
4.3.
De toedeling van de onroerende zaak, zoals bepaald in artikel 4.2 vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot de in artikel 4.2 genoemde hypothecaire schulden.
2.5.
[gedaagde] is tot op heden woonachtig in de woning. De woning is tot op heden niet overgenomen door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: [gedaagde] veroordeelt zijn medewerking te verlenen, om binnen twee weken na dit vonnis, aan het geven van opdracht aan [X] Makelaars tot verkoop van de de woning, voor een door deze makelaar te adviseren vraagprijs met een bodemprijs gelijk aan een bedrag minimaal ter hoogte van het restant van de hypotheekschulden, op verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan waarop [gedaagde] in gebreke blijft bij integraal en volledig aan deze veroordeling te voldoen;
  • subsidiair: [gedaagde] veroordeelt zijn medewerking te verlenen, om binnen twee weken na dit vonnis, aan het geven van opdracht aan een door de rechtbank aan te wijzen makelaar tot verkoop van de woning, voor een door deze makelaar te adviseren vraagprijs op verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan waarop [gedaagde] in gebreke blijft bij integraal en volledig aan deze veroordeling te voldoen;
  • te bepalen dat indien [gedaagde] weigerachtig blijft aan de primaire, althans de subsidiaire vordering te voldoen binnen zes weken na dagtekening van dit vonnis, dit vonnis in de plaats te laten komen van de instemmende wilsverklaring van [gedaagde] voor een opdracht tot dienstverlening aan makelaar [X] c.q. de door de voorzieningenrechter aan te wijzen makelaar inhoudende vervangende toestemming voor verkoop zoals in het petitum omschreven;
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst moet beoordeeld worden of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. [gedaagde] betwist dat er sprake is van spoedeisend belang en voert aan dat de woning reeds te koop wordt aangeboden en dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om aan zijn betalingsverplichtingen te (blijven) voldoen. Tevens wijst [gedaagde] erop dat er zelfs een voorziening is getroffen voor het geval hij zou komen te overlijden en dat partijen de periode waarbinnen het ontslag van [eiseres] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid moest worden gerealiseerd, niet nader hebben geobjectiveerd. De voorzieningenrechter oordeelt op dit punt als volgt. Vast staat dat [eiseres] thans, ruim zeven jaar na ondertekening van het echtscheidingsconvenant, waarbij de woning onder opschortende voorwaarde aan [gedaagde] is toebedeeld, nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldleningen die rusten op de woning. Daarbij komt dat [eiseres] niet hoeft te dulden dat de woning nog langer onverdeeld blijft. Het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiseres] strekkende tot het bewerkstelligen van het in de verkoop plaatsen van de woning voor een reële vraagprijs, is daarmee gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter komt thans toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. Uitgangspunt is dat [eiseres] niet hoeft te dulden dat de woning nog langer onverdeeld blijft. Immers, iedere deelgenoot kan in beginsel te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. [gedaagde] erkent voorts dat hij momenteel niet in staat is om de woning over te nemen. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiseres] de woning wil/kan overnemen, zal de woning in beginsel aan een derde moeten worden verkocht.
4.3.
[gedaagde] voert evenwel aan dat er voldoende redenen aanwezig zijn op grond waarvan de woning voor dit moment onverdeeld zou moeten blijven. Daartoe voert [gedaagde] dezelfde argumenten aan die hij aanvoert ter betwisting van het spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt op dit punt als volgt. Het huwelijk van partijen is reeds in 2010 geëindigd. [eiseres] is sindsdien niet meer in de woning woonachtig. Voorts is door [eiseres] ter mondelinge behandeling aangevoerd dat zij met haar huidige partner een woning zou willen kopen, hetgeen echter niet mogelijk is zolang de woning niet is verkocht en zij derhalve nog hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheekschuld. Van [eiseres] kan gezien het voorgaande niet worden gevergd dat zij nog langer in een situatie van onverdeeldheid van de woning blijft verkeren. Dat [gedaagde] tot op heden steeds in staat is geweest om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en dat hij mogelijk in de toekomst alsnog in staat zal zijn om de hypotheekleningen over te nemen, maakt niet dat van [eiseres] kan worden gevergd om de woning nog langer onverdeeld te laten. Ook voor het overige zijn door [gedaagde] geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan [eiseres] in die onverdeeldheid zou moeten blijven verkeren. Het verweer van [gedaagde] dat tussen partijen geen periode is afgesproken waarbinnen [gedaagde] het ontslag van [eiseres] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid dient te realiseren, treft eveneens geen doel. Immers staat het [eiseres] , ook indien die periode niet uitdrukkelijk schriftelijk is overeengekomen, als deelgenoot vrij om in beginsel te allen tijde verdeling van de woning te vorderen.
4.4.
Voor zover [gedaagde] heeft willen aanvoeren dat de vordering moet worden afgewezen omdat de woning al in de verkoop staat bij [Y] Makelaar Limburg, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat de door [Y] Makelaar Limburg vastgestelde vraagprijs van de woning € 570.000,- bedraagt. Uit het door [eiseres] overgelegde taxatierapport van Taxatie- en Vastgoedbureau [A] blijkt dat de woning door dit bureau is getaxeerd op € 449.000,-. Voorts blijkt uit de door [eiseres] in het geding gebrachte waardebepaling van [X] Makelaars dat de marktwaarde door deze makelaar is vastgesteld op € 440.000,-. Daarnaast is door [eiseres] ter mondelinge behandeling toegelicht dat dit laatste bedrag ook in overeenstemming is met de WOZ-waarde van de woning, hetgeen door [gedaagde] niet is betwist. Mede gezien de twee door [eiseres] in het geding gebrachte waardebepalingen en haar (door [gedaagde] onbetwiste) stellingen omtrent de WOZ-waarde, kan niet kan worden aangenomen dat de woning bij [Y] Makelaar Limburg momenteel voor een reële prijs in de verkoop staat. Het feit dat, zoals ter mondelinge behandeling namens [gedaagde] is aangeven, nog steeds geen enkele concrete bieding op de woning heeft plaatsgevonden, heeft de voorzieningenrechter versterkt in dat oordeel. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook gepasseerd.
4.5.
Nu door [gedaagde] geen (subsidiair) verweer is gevoerd tegen het opdracht geven aan [X] Makelaars tot verkoop van de woning, zal de primaire vordering worden toegewezen. Voorts zal, zoals gevorderd, worden bepaald dat indien [gedaagde] weigerachtig blijft aan het gevorderde te voldoen binnen 6 weken na dagtekening van dit vonnis, dit vonnis in de plaats zal treden van de instemmende wilsverklaring van [gedaagde] . Nu [eiseres] met dit laatste het in de verkoop zetten van de woning ook zonder medewerking van [gedaagde] kan realiseren, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om daarnaast tevens een dwangsom op te leggen, zodat de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
4.6.
Nu sprake is van voormalig echtelieden, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om zijn medewerking te verlenen, om binnen twee weken na dit vonnis, aan het geven van opdracht aan [X] Makelaars tot verkoop van de onroerende zaak, staande en gelegen te [plaats woning] , gemeente Peel en Maas, aan de [adres woning] , voor een door deze makelaar te adviseren vraagprijs met een bodemprijs gelijk aan een bedrag minimaal ter hoogte van het restant van de hypotheekschulden,
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] weigerachtig blijft om aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling te voldoen binnen 6 weken na dagtekening van dit vonnis, dit vonnis in de plaats zal treden van de instemmende wilsverklaring van [gedaagde] voor een opdracht tot dienstverlening aan makelaar [X] inhoudende vervangende toestemming voor verkoop zoals in dit dictum omschreven,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: KB