ECLI:NL:RBLIM:2017:8383

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
5582291 cv16-11994
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eigen risico in zorgverzekering met verwerping van verweer over tekortschieten in de stel- en substantiëringsplicht

In deze zaak vorderde de eisende partij, Menzis Zorgverzekeraar N.V., betaling van een bedrag van € 325,88 van de gedaagde partij, die een zorgverzekering had afgesloten. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat niet was voldaan aan de stelplicht en substantiëringsverplichting. De kantonrechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de eisende partij haar vordering voldoende had onderbouwd. De gedaagde partij had niet aangetoond dat er een betalingsregeling was getroffen en de kantonrechter oordeelde dat de vordering integraal kon worden toegewezen. De kantonrechter wees ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toe, omdat de aanmaning aan de gedaagde partij was verzonden op het juiste adres. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5582291 \ CV EXPL 16-11994
Vonnis van de kantonrechter van 30 augustus 2017
in de zaak van:
de naamloze vennootschap MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Wageningen,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit N.V.,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. W.H.A. Bos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij is met eisende partij een of meerdere zorgverzekeringsovereenkomst(en) aangegaan betrekking hebbend op de verplichte verzekering en/of aanvullende verzekering.
2.2.
Ter zake het verplicht eigen risico zijn diverse bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 325,88, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde partij heeft allereerst het formele verweer gevoerd dat niet is voldaan aan de stelplicht en de substantiëringsverplichting. Zo voert gedaagde partij aan dat hij het gevorderde in het geheel niet kan duiden. Eerst bij conclusie van repliek heeft eisende partij haar vordering onderbouwd, hetgeen tardief is.
4.2.
De kantonrechter verwerpt het hiervoor gevoerde verweer. Uit de inhoud van de dagvaarding blijkt duidelijk wat de grondslag van de vordering is, terwijl uit het als productie 1 bij dagvaarding overgelegde overzicht duidelijk blijkt om welke referentie, periode, bedrag, factuurdatum en herkomst het gaat. Dat eisende partij bij dagvaarding niet meteen de facturen heeft overgelegd, brengt niet met zich dat niet is voldaan aan de stelplicht en/of substantiëringsplicht. Ook zonder de facturen had het voor gedaagde partij voldoende duidelijk moeten zijn wat gevorderd wordt en welke grondslag daarvoor geldt.
4.3.
Bij conclusie van repliek heeft eisende partij de betreffende facturen overgelegd, alsmede andere gevoerde correspondentie. Voornoemde stukken zijn naar hetzelfde adres verzonden als waar de dagvaarding is betekend en waar gedaagde partij staat ingeschreven, aldus eisende partij.
Eisende partij stelt verder dat alle bedragen betrekking hebben op het eigen risico van 2015 en 2016. Voor wat betreft het moment van inning is eisende partij afhankelijk van het moment van inzending door de zorgverleners. Partijen hebben een betalingsregeling getroffen. Ter onderbouwing van deze stelling legt eisende partij bij conclusie van repliek een brief d.d. 1 april 2016 over. Gedaagde partij is deze regeling echter niet nagekomen.
4.4.
Gedaagde partij voert aan dat het voor hem volstrekt onduidelijk was dat er sprake was van een achterstand en van het treffen van een betalingsregeling. Gelet op de leeftijd en gezondheidstoestand was dit voor gedaagde partij niet duidelijk en had het op de weg van eisende partij gelegen om meer duidelijkheid en inzicht te verstrekken. Voor wat de totstandkoming van een betalingsregeling betreft beroept gedaagde partij zich op de nietigheid daarvan vanwege het ontbreken van wilsovereenstemming.
Ook had eisende partij het eigen risico in een eerder stadium moeten innen.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij haar vordering met het overleggen van alle producties voldoende heeft onderbouwd. Dat de gevorderde bedragen aan eigen risico ook daadwerkelijk verschuldigd zijn, is door gedaagde partij ook niet dan wel niet gemotiveerd weersproken. Het verweer van gedaagde partij dat vorderingen met een klein beloop als de onderhavige niet invorderbaar zijn, wordt verworpen bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing.
4.6.
Ook het verweer over de nietigheid van de betalingsregeling wordt bij gebrek aan onderbouwing verworpen. Gedaagde partij heeft geen enkel medisch stuk overgelegd waaruit volgt dat gedaagde partij niet in staat is zijn wil te bepalen. Enkel de leeftijd van gedaagde partij is onvoldoende om wilsonbekwaamheid aan te nemen.
4.7.
Voor zover gedaagde partij met het verweer dat eisende partij eerder tot inning/invordering had moeten overgaan bedoelt dat eisende partij haar rechten heeft verwerkt, verwerpt de kantonrechter ook dit verweer. Op de eerste plaats is geen sprake van een onredelijk lange termijn, terwijl verder enkel tijdsverloop geen rechtsverwerking met zich brengt. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden vereist die in deze procedure zijn gesteld noch gebleken.
4.8.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
Eisende partij heeft aan gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Dat gedaagde partij deze aanmaning niet heeft ontvangen komt de kantonrechter, zonder verdere onderbouwing van gedaagde partij, ongeloofwaardig voor. Deze aanmaning is immers verzonden aan het adres waarop de dagvaarding is betekend en op welk adres gedaagde partij staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
Het aan incassokosten gevorderde bedrag van € 47,68 en de daarover verschuldigde btw ad € 10,01 wordt daarom toegewezen.
4.9.
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat, nu het verweer van gedaagde partij wordt verworpen, de vordering van eisende partij integraal kan worden toegewezen. Er is geen aanleiding gedaagde partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.9.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 100,22
  • griffierecht 117,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 337,22
4.10.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 378,48, vermeerderd met de wettelijke rente over € 325,88 vanaf 30 november 2017 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 337,22,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: