Overwegingen
1. Eiseres is met ingang van 1 september 2008 aangesteld in vaste dienst van de gemeente Sittard-Geleen in de functie van management-assistente burgemeester en algemeen directeur bij de Concernstaf (schaal 7). Met ingang van 1 september 2013 is eiseres na een periode van boventalligheid gedurende welke zij tijdelijk gedetacheerd is geweest bij de Veiligheidsregio Limburg-Zuid vanuit de mobiliteitspoule geplaatst als beleidsondersteuner bij het cluster Beleid. In oktober 2013 is eiseres twee weken ziek geweest. In die periode is het van de zijde van de werkgever niet gelukt om contact met haar op te nemen, waarna op 15 oktober 2013 een gesprek met eiseres is gevoerd en haar verzocht is de ziekmelding via de coördinator ([naam coördinator]) te laten verlopen en werkzaamheden bij ziekte over te dragen. Een nadien gepland spreekuurbezoek bij de bedrijfsarts heeft geen doorgang gevonden, omdat eiseres zich kort daarvoor beter heeft gemeld. Op 3 februari 2014 heeft eiseres zich bij een collega ziek gemeld. Na diverse pogingen met haar in contact te komen heeft de coördinator op 13 februari 2014 aan eiseres een WhatsApp-bericht verzonden met het verzoek contact op te nemen met haar leidinggevende ([naam leidinggevende]).
Op 20 februari 2014 is eiseres zonder voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Op diezelfde dag heeft de leidinggevende via Facebook contact kunnen leggen met eiseres. Op 21 februari 2014 is eiseres bij een bezoek van de verzuimrapporteur aan het van haar bekende huisadres niet thuis aangetroffen.
2. Op 27 februari 2014 heeft eiseres het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht, waarin deze heeft vastgesteld dat eiseres medisch gezien nog geen mogelijkheden had om geheel of gedeeltelijk haar werkzaamheden op te pakken en ernstige beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren had. Op diezelfde datum heeft de bedrijfsarts per e-mail aan de leidinggevende laten weten dat het niet verschijnen bij het eerdere spreekuurbezoek te maken had met het gebruik van een verkeerd adres bij de uitnodiging en dit verkeerde adres tevens de reden was waarom eiseres geen contact had opgenomen naar aanleiding van het huisbezoek. Uit hetzelfde bericht van de bedrijfsarts blijkt dat de problematiek waarmee eiseres te maken heeft voortvloeit uit privéproblemen en verlies van haar vorige functie. De bedrijfsarts heeft eiseres geadviseerd zo snel mogelijk contact op te nemen met de leidinggevende.
3. Op 28 februari 2014 heeft verweerder eiseres via (aangetekende) brief en e-mail aangesproken op haar verplichtingen tijdens ziekte, maar daaraan nog geen consequenties verbonden. Toen deze brief retour is gekomen, heeft verweerder de brief nogmaals verzonden, ditmaal naar het [adres]. Gebleken was inmiddels dat eiseres verhuisd was naar dit adres (woning, die door de moeder van eiseres na haar overlijden aan eiseres was nagelaten). Eiseres heeft vervolgens op 14 maart 2014 en
19 maart 2014 e-mails aan haar leidinggevende gestuurd, waarin ze heeft gereageerd op de inhoud van de brief van 28 februari 2014 en de stand van zaken op dat moment heeft doorgegeven. De leidinggevende heeft hierop op 20 maart 2014 gereageerd met een e-mail waarin zij verwijst naar een brief van diezelfde datum die met die e-mail is meegestuurd en die daarnaast ook aangetekend aan eiseres is verstuurd. Met die brief is eiseres uitgenodigd voor een gesprek met de leidinggevende op 28 maart 2014. Op 20 maart 2014 is tussen de leidinggevende en eiseres contact geweest via Facebook en op 27 maart 2014 is eiseres opnieuw verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Voor de gesprekken met haar leidinggevende op 28 maart 2014 en 8 april 2014 is eiseres zonder bericht van verhindering niet verschenen.
4. Bij brief van 10 april 2014 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen de doorbetaling van de bezoldiging te staken en haar uitgenodigd om binnen een termijn van 5 dagen haar zienswijze ten aanzien van dit voornemen kenbaar te maken.
Bij brief van gelijke datum is eiseres eveneens in kennis gesteld van het voornemen haar in verband met ‘gedrag dat niet in overeenstemming is met de regels met betrekking tot ziekteverzuim en de begeleiding daarvan’ een disciplinaire straf op te leggen. Ten aanzien van dit voornemen is eiseres op 24 april 2014 in de gelegenheid gesteld om zich mondeling te verantwoorden. Eiseres heeft ook dit keer geen gebruik gemaakt van het recht haar zienswijze te geven en is op 24 april 2014 ook niet verschenen.
5. Bij het primaire besluit 1 is eiseres in kennis gesteld van de staking van de doorbetaling van de bezoldiging. Bij brief van 6 mei 2014 is eiseres een laatste waarschuwing gegeven en is zij ook opgeroepen voor een gesprek op 13 mei 2014; ook hier is eiseres niet verschenen.
6. Bij het primaire besluit 2 is eiseres in kennis gesteld van het opleggen van de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag met ingang van de derde dag na verzending van het besluit (8 juni 2015). Daarbij is verwezen naar de gedragingen die zijn ten laste gelegd bij genoemde brieven van 10 april 2014 en 6 mei 2014 en die zijn gekwalificeerd als hardnekkige werkweigering en het overtreden van de verzuimvoorschriften.
7. Bij brief van 8 juni 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 1. Verweerder heeft hierop de bedrijfsarts gevraagd te beoordelen of het plichtsverzuim vanwege medische redenen niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres heeft de hiervoor geplande afspraak op 28 juli 2014 door haar dochter laten afzeggen. Omdat zij ook niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek van verweerder om een schriftelijke machtiging voor toestemming voor het opvragen van gegevens bij de curatieve sector heeft verweerder bij brief van 31 juli 2014 aan eiseres laten weten dat het onmogelijk was verder onderzoek te doen en dat de daaruit voortvloeiende consequenties voor haar rekening en risico komen.
8. Op 7 augustus 2014 heeft verweerder het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 2 ontvangen. Het in verband met dit besluit op 11 augustus 2014 ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter bij mondelinge uitspraak van 16 september 2014 afgewezen. Reden hiervoor was gelegen in het feit dat door eiseres volgens de voorzieningenrechter niet aannemelijk was gemaakt dat haar psychische problemen en persoonlijke omstandigheden dusdanig waren dat zij niet in staat was (geweest) om contact te hebben met haar werkgever en overleg met hem te voeren, dan wel voor het onderhouden van dat contact een derde in te schakelen.
9. Op verzoek van eiseres is de behandeling van de bezwaarschriften na
8 december 2014 voor een periode van twee maanden aangehouden, teneinde haar in de gelegenheid te stellen een op haar verzoek op te maken psychiatrisch rapport in het geding te brengen. De conclusie van de hiervoor ingeschakelde psychiater [C.] luidt op
13 januari 2015 dat eiseres op grond van ziekte in 2014 niet in staat was voor haar belangen op te komen en op grond daarvan niet meer wilsbekwaam was. Zij was daardoor ook niet meer in staat aan haar verplichtingen ten opzichte van haar werkgever te voldoen.
10. Na ontvangst van genoemde rapportage van psychiater [C.] heeft de bezwarencommissie verweerder in de gelegenheid gesteld een contra-expertise te laten uitvoeren door tussenkomst van een onafhankelijk medisch adviseur. Vervolgens is gerapporteerd door senior bedrijfsarts [B.], die mede op basis van informatie van de huisarts, psychiater [C.], psychiater [L.] (ingeschakeld in verband met eerdere verwijzing van eiseres naar Mondriaan) en bedrijfsarts [T.] in eerste instantie tot de conclusie komt dat het plausibel lijkt dat het gedrag van eiseres om geen contact te onderhouden met de werkgever in de periode maart tot en met mei 2014 te verklaren is vanuit het vermijdingsgedrag dat ze vertoont. Uit de anamnese is gebleken dat de dreiging van onverwachte momenten in de werkrelatie en het afnemende zelfvertrouwen, waarbij eiseres zich ook in het werk isoleerde, redenen zijn die het aannemelijk maken dat eiseres niet meer aan de verplichtingen van de wet poortwachter kon voldoen in die zin dat zij contact met de werkgever onderhield en de bedrijfsarts bezocht.
11. Omdat verweerder zich niet kon verenigen met de visie van bedrijfsarts [B.] is deze door verweerder verzocht alsnog een psychiatrisch contra-expertise-onderzoek te laten uitvoeren. De hiervoor ingeschakelde psychiater [M.] heeft onderzoek verricht op
4 en 13 juli 2015 en verslag uitgebracht aan [B.]. Kort samengevat stelt [M.] dat eiseres vanaf maart 2014 niet meer in staat was om contact op te nemen met haar leidinggevende. Eiseres heeft tijdens het onderzoek door [M.] aangegeven dat zij de ontoelaatbaarheid van haar handelen inziet. [M.] constateert echter ook dat het handelen van eiseres niet alleen in de onderhavige situatie, maar ook in vele dagelijkse activiteiten ondanks voldoende inzicht wordt bepaald door de angst, de stemming en persoonlijkheidsmechanismen. [B.] komt vervolgens op basis van alle informatie, inclusief de contra-expertise van [M.] tot de conclusie dat er in de maanden maart, april en mei van 2014 sprake was van een psychiatrische aandoening die valt onder de DSM IV-classificatie. Hij geeft verder aan dat alhoewel [C.] en [M.] tot andere formuleringen komen, toch uit beider onderzoek duidelijk wordt dat eiseres door een psychiatrische aandoening beperkt was in het algemeen functioneren en zij daardoor niet in staat was contact met haar leidinggevende op te nemen. Door de door psychiater [M.] genoemde combinatie van angst, stemming en persoonlijkheidsmechanismen wordt duidelijk dat er een combinatie is van een psychiatrische aandoening in de maanden maart, april en mei 2014, alsmede ook andere factoren.
12. Naar aanleiding van het verschijnen van de rapportage van [B.] heeft op
2 september 2015 opnieuw een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de bezwarencommissie, die toen opnieuw heeft besloten tot aanhouding van de behandeling van de bezwaren, omdat zij het van belang achtte expliciet de vraag te laten beantwoorden of eiseres gelet op haar psychiatrische stoornis(sen) niet in staat moest worden geacht gedurende de periode in geding haar belangen door een derde te laten behartigen. Verweerder heeft die vraag vervolgens voorgelegd aan bedrijfsartsen [T.] en [B.].
13. Bedrijfsarts [T.] heeft desgevraagd via e-mail van 24 september 2015 aangegeven dat zij eiseres medisch in staat achtte om haar belangen door derden te laten behartigen, in elk geval tot 28 maart 2014. Zij heeft eiseres voor het laatst gezien tijdens het spreekuur van 27 maart 2017 en heeft toen ook met haar de mogelijkheid van een driegesprek (gesprek tussen eiseres, leidinggevende en bedrijfsarts) besproken. Op dat moment bestond geen aanleiding om het inzetten van een derde te bespreken. [T.] heeft eiseres na het gesprek tijdens het spreekuur van 27 maart 2014 niet meer gezien.
14. Verweerder heeft zich op 1 oktober 2015 aanvullend op het standpunt gesteld dat de gezondheidstoestand van eiseres in elk geval geen rechtvaardiging bood voor haar doorgaande weigering een driegesprek te voeren. Vast staat volgens verweerder dat eiseres inzicht had in het onjuiste van haar handelen en het haar ten minste deels kwalijk valt te nemen dat zij niet naar dat inzicht heeft gehandeld, ook in zoverre zij haar belangen niet door een derde heeft laten behartigen. Verweerder heeft – onbetwist – zijn uiterste best gedaan eiseres voor de consequenties van haar handelen te waarschuwen, maar omdat zij desondanks in haar gedrag heeft volhard, is de straf van ontslag niet onevenredig aan het toe te rekenen plichtsverzuim.
15. Bedrijfsarts [B.] heeft desgevraagd op 26 oktober 2015 aangegeven dat bij eiseres in de periode van maart, april en mei 2014 sprake was van angst, vermijding en desinteresse in zichzelf. Heteroanamnestisch bleek volgens [B.] dat eiseres het vanuit haar mentale aandoening niet toestond dat haar dochters de post behandelden en het huis op orde brachten. Iedere dreiging van een mogelijke verandering verergerde de angst en vermijding. Het afhouden van hulp van haar dochters waar eiseres nog sporadisch contact mee had past daarbij en hetzelfde zou zijn gebeurd als eiseres op het idee was gekomen een ander haar zaken te laten behartigen. Eiseres overzag de situatie niet, was zich niet bewust van haar plichten, laat staan dat zij op het idee zou zijn gekomen om een zaakgelastigde aan te wijzen. [B.] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling ook naar de beantwoording van de vraag door psychiater [M.] of eiseres in staat was contact op te nemen met haar leidinggevende, waarop deze afwijzend geantwoord heeft. Eiseres was volgens [B.] in genoemde maanden om medische redenen niet in staat een zaakgelastigde aan te wijzen, c.q. haar belangen door deze te laten behartigen.
16. Verweerder heeft op 30 oktober 2015 ook aanvullend gereageerd op de conclusie van [B.] en daarbij aangegeven deze niet te volgen, omdat uit de oorspronkelijke rapportage van [B.] naar voren komt dat het onvermogen van eiseres contact op te nemen met de leidinggevende niet de hele maand maart 2014 heeft bestaan, maar pas vanaf medio maart 2014. Verweerder acht van wezenlijk belang dat eiseres zowel vóór als ná medio maart 2014 contact kon hebben met anderen, onder meer in die zin dat zij in contacten met bedrijfsarts en huisarts in staat is gebleken voor haar belangen op te komen. Niet valt in te zien volgens verweerder dat waar [B.] bevestigt dat eiseres ook contacten had met naasten in diezelfde periode, zij niemand in die periode heeft kunnen inschakelen om het contact met haar werkgever (tijdelijk) over te nemen, dan wel geen enkel signaal heeft kunnen laten afgeven waaruit verweerder had kunnen opmaken hoe zij er op dat moment aan toe was. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar het huisartsenjournaal dat door eiseres is ingebracht.
17. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1
- onder verwijzing naar het door eiseres ingebrachte huisartsenjournaal waarin verwezen wordt naar een telefonisch contact van 30 april 2014 - niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit en zij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij in de periode in geding - als zijzelf niet in staat was om bezwaar te maken - niet iemand anders heeft kunnen inschakelen om dat voor haar te doen. Daarnaast heeft verweerder het bezwaar tegen het strafontslag ongegrond verklaard, omdat eiseres zich doorgaand heeft onttrokken aan de verplichtingen die het rechtspositiereglement oplegt aan een zieke ambtenaar. Daarbij gaat het concreet om het frustreren van de verzuimbegeleiding (herhaaldelijk geen gevolg geven aan oproepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts) en het bij herhaling weigeren contact te onderhouden met de leidinggevende, onder meer door niet in te gaan op de uitnodiging voor het voeren van een (re-integratie)gesprek. Alhoewel in de bezwarenfase duidelijk is geworden dat eiseres niet volledig voor haar tekortschieten verantwoordelijk is te houden, valt gezien de beschikbare medische informatie ook niet de conclusie te trekken dat eiseres in de periode in geding ieder vermogen tot wilsbepaling miste. Door elk contact met de leidinggevende uit de weg te gaan heeft eiseres iedere vorm van begeleiding feitelijk onmogelijk gemaakt. Dat is haar ondanks haar ziekte wel degelijk te verwijten.
18. In beroep heeft eiseres – kort samengevat – aangevoerd dat uit het rapport van bedrijfsarts [B.] van de Arbo Unie van 31 juli 2015 blijkt dat het aannemelijk is dat dreiging van onverwachte momenten in de werkrelatie en het afnemende zelfvertrouwen, als gevolg waarvan eiseres zich ook in het werk isoleerde ervoor gezorgd hebben dat zij niet meer aan de verplichtingen van de Wet Verbetering Poortwachter, zoals het onderhouden van contact met de werkgever en het bezoeken van de bedrijfsarts, kon voldoen. Uit de contra-expertise die op verzoek van verweerder door psychiater [M.] is uitgevoerd is verder gebleken dat eiseres weliswaar het ontoelaatbare van haar handelen inzag, maar haar psyche haar verhinderde om daar iets mee te doen. Eiseres stelt zich, op grond van de adviezen van de huisarts, psychiaters [C.] en [M.] en bedrijfsarts [B.] op het standpunt dat haar gedrag met betrekking tot de contacten met haar leidinggevende verschoonbaar is geweest. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat nu verweerder haar alleen nog verwijt dat zij zich niet door een derde heeft laten vertegenwoordigen, dit verwijt een uitbreiding is van hetgeen haar in eerste instantie ten laste is gelegd en dat dit daarom in strijd is met het verbod van reformatio in peius. Daarnaast moet worden vastgesteld dat het verwijt dat in het primaire ontslagbesluit wordt gemaakt, in bezwaar niet is komen vast te staan. Het bezwaar had dan ook gegrond moeten worden verklaard. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar de discrepanties tussen de verklaringen van bedrijfsarts [T.] enerzijds en die van [C.], [M.] en [B.] anderzijds. Gelet hierop blijkt dat [T.] de psychische situatie van eiseres ernstig heeft onderschat. Verweerder heeft zich nog tot juni 2014 op het standpunt gesteld dat er geen indicatie is voor blijvende arbeidsongeschiktheid, terwijl zij nadien uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) heeft ontvangen. De litigieuze periode betreft de maanden maart, april en mei 2014, terwijl de informatie van [T.] niet verder gaat dan maart 2014. Gelet op het voorgaande is het strafontslag ook onevenredig. Eiseres stelt zich verder nog op het standpunt dat de noodzaak om haar op deze manier te ontslaan nog steeds niet duidelijk is, haar bezoldiging was immers al voor 100% gekort. Er waren nog voldoende alternatieven aanwezig.
19. De rechtbank overweegt als volgt.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres in het primaire besluit heeft verweten dat zij de verzuimbegeleiding heeft gefrustreerd door geen gevolg te geven aan oproepen van het spreekuur van de bedrijfsarts en bij herhaling heeft geweigerd contact te onderhouden met de leidinggevende, onder meer door niet in te gaan op de uitnodiging voor het voeren van een re-integratiegesprek. In de bezwaarfase heeft verweerder vervolgens aangegeven dat duidelijk is geworden dat eiseres niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar doorgaand tekortschieten, maar dat dit gezien de beschikbare medische informatie niet betekent dat eiseres gedurende de periode in geding ieder vermogen tot wilsbepaling miste: als zij op 14 en 19 maart 2014 per e-mail contact kon hebben met haar leidinggevende, op 20 maart 2014 via Facebook contact kon hebben met haar coördinator, op 27 maart 2014 kon verschijnen voor een onderzoek bij de bedrijfsarts, in de laatste week van april 2014, telefonisch en via sms en WhatsApp contact kon hebben met een oud-collega en op 30 april 2014 contact kon (laten) leggen met de huisarts, daarbij blijk gevend van inzicht in haar verantwoordelijkheid c.q. de consequenties van haar doorgaand tekortschieten, valt volgens verweerder niet in te zien waarom zij niet ook op andere momenten zelf of door tussenkomst van anderen kon reageren op de pogingen van verweerder om in het kader van de begeleiding van haar ziekteverzuim met haar in contact te komen.
21. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling van eiseres dat er sprake zou zijn van reformatio in peius door in bezwaar te stellen dat eiseres ook geen derden heeft gevraagd haar belangen te behartigen geen doel treft. Ook het laten behartigen door derden van haar belangen valt onder het ruimere begrip ‘contact opnemen/onderhouden’, dat haar in het primaire besluit is verweten. De rechtbank overweegt vervolgens dat het plichtsverzuim, zoals in het primaire besluit omschreven, niet is betwist.
22. Bij de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895) van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. 23. Eiseres heeft betoogd dat de onder 20. besproken genoemde gedragingen haar niet kunnen worden toegerekend wegens haar psychische gesteldheid in de in geding zijnde periode. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar de informatie van de huisarts, de rapportages van psychiaters [C.] en [M.] en naar de rapportage van bedrijfsarts [B.]. De rechtbank ziet in deze informatie, in tegenstelling tot verweerder, wél aanknopingspunten voor het oordeel dat genoemde gedragingen niet aan eiseres kunnen worden toegerekend. In dit verband wijst de rechtbank erop dat bij de vraag of sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim volgens vaste rechtspraak (zie eveneens bovengenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895) van belang is of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. De rechtbank stelt vast dat door eiseres niet wordt betwist dat zij de ontoelaatbaarheid van haar gedrag heeft ingezien. Zij betwist echter wel dat zij overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Verweerder stelt daarover dat in bezwaar duidelijk is geworden dat eiseres niet volledig voor haar tekortschieten verantwoordelijk is te houden, maar dat gezien de beschikbare medische informatie ook niet de conclusie te trekken valt dat zij in de periode in geding ieder vermogen tot wilsbepaling miste. De rechtbank volgt deze stelling van verweerder niet, omdat uit de informatie van psychiater [M.], die eiseres in het kader van de contra-expertise heeft onderzocht, is gebleken dat eiseres door de combinatie van angst, stemming en persoonlijkheidsmechanismen in de in geding zijnde periode niet in staat was om naar haar inzicht te handelen. Het argument dat verweerder gebruikt om, ondanks de medische informatie van de huisarts van eiseres, de psychiaters [M.] en [C.] en senior-bedrijfsarts [B.], zijn standpunt te onderbouwen dat eiseres in de periode in geding wel in staat was om naar haar inzicht te handelen, omdat zij bijvoorbeeld in diezelfde periode wel in staat is gebleken contact op te nemen met haar huisarts of haar naasten acht de rechtbank niet steekhoudend. Gelet op de door diverse deskundigen gediagnostiseerde psychische problematiek van eiseres acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat eiseres door haar psychische problematiek enkel nog in staat was (sporadisch) contact te onderhouden met personen die ze vertrouwde, zoals haar dochters en haar huisarts en dat haar problematiek verergerde op het moment dat ze contact moest (laten) opnemen met werkgerelateerde personen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres in de in geding zijnde periode niet in staat was om naar haar (wel aanwezige) inzicht te handelen. Daarmee is, gelet op de vaste jurisprudentie, niet voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan c.q. toerekenen van plichtsverzuim. Verweerder had eiseres dan ook geen strafontslag mogen opleggen. 24. Gelet op het voorgaande had verweerder ook het bezwaar van eiseres tegen de korting van haar bezoldiging niet niet-ontvankelijk mogen verklaren. Uit onderzoek door de ter zake deskundigen is immers gebleken dat eiseres doordat zij niet naar haar inzicht kon handelen, ook niet in staat was om derden in te schakelen die haar belangen konden behartigen. Het te laat maken van bezwaar tegen het primaire besluit 1 is dan ook verschoonbaar.
25. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat de overige door eiseres aangevoerde gronden onbesproken kunnen blijven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door beide primaire besluiten te herroepen. Ter verduidelijking van het herroepen van het primaire besluit 1 overweegt de rechtbank dat verweerder gezien het voorgaande het bezwaar tegen het primaire besluit 1 enkel nog gegrond zou kunnen verklaren en de rechtbank daarom zelf in de zaak voorziet.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).