3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 4 juni doet [slachtoffer] aangifte tegen de verdachte. Zij verklaart dat zij de verdachte in 2006 heeft leren kennen en dat zij al snel een relatie kregen. Binnen die relatie zijn in 2007 een dochter en in 2010 een zoon geboren. Tot 2010 ging het goed. De verdachte was wel eens agressief als hij boos was, maar dat keerde zich nooit tegen haar. Begin 2011 is de verdachte vertrokken en wist [slachtoffer] niet waar hij was. Na een tijdje belde hij wel regelmatig hoe het met de kinderen was. In februari 2016 stond de verdachte opeens weer voor de deur. De verdachte gedroeg zich bezitterig en beschuldigde haar van affaires met collega’s en zelfs met verdachtes broer. Vanaf toen zijn ook de mishandelingen begonnen. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft geslagen, geschopt en bedreigd met gereedschap en een kandelaar. De verdachte had ook haar telefoon afgepakt.
Drie tot vier weken voor de aangifte heeft de verdachte kokend water over haar gegooid. [slachtoffer] verklaart dat haar schoonzus, [getuige 1] , zeer bezorgd over haar was. De verdachte had die dag aan [getuige 1] verteld dat [slachtoffer] met haar man (verdachtes broer) had geslapen. [getuige 1] wilde daarvan bewijzen zien. [slachtoffer] heeft door dat gesprek heen geschreeuwd dat het niet waar was. De verdachte was al erg boos, maar na het telefoongesprek ontstond er ruzie tussen de verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich op dat moment in de keuken, die middels een kast gescheiden is van de woonkamer.
De verdachte kwam met een stoel op haar aflopen, die hij voor zich uit hield. [slachtoffer] was bang dat hij haar met de stoel zou slaan en is op de grond gaan zitten om haar hoofd te beschermen. Ze zag dat de verdachte de stoel neerzette en naar het fornuis liep, waar een pan met macaroni stond te koken. Ze zag dat de verdachte de pan beetpakte en naar haar toe liep. Ze was doodsbang en heeft Islamitische geloofsovertuigingen uitgesproken in de hoop dat de verdachte zou bedaren. Ze zag dat de verdachte de pan met kokend water en macaroni over haar heen gooide. Ze voelde het kokend water op de huid aan de rechterkant van haar lichaam. De pijn was onbeschrijflijk. Met koud water heeft ze gekoeld. Ook heeft ze tandpasta op haar wonden gesmeerd.
De dag erna is ze naar de huisarts gegaan en meteen doorverwezen naar de Eerste Hulp. De verdachte heeft haar gebracht. Van hem moest ze zeggen dat het handvat van de pan kapot was gegaan en dit heeft ze ook bij de artsen als verklaring opgegeven.
Bij haar aangifte legt ze medische verklaringen en foto’s van haar verwondingen over. De verdachte is naar Kenia vertrokken en pas daarna heeft ze de ware toedracht van haar verwondingen aan haar moeder durven vertellen.
Op 7 juni 2016 wordt [slachtoffer] aanvullend verhoord. Zij gaat dan nader in op de ruzie die was ontstaan nadat de verdachte een telefoongesprek met [getuige 1] heeft gevoerd. Ze verklaart dat [getuige 1] naar haar had gebeld op haar telefoon, maar de verdachte had dit toestel en heeft met [getuige 1] gepraat. Ze schreeuwden tegen elkaar en [slachtoffer] schreeuwde daar weer doorheen. Zij stond op dat moment aan het fornuis te koken en de verdachte stond in de woonkamer. De kinderen zaten beiden op de bank televisie te kijken. Door de scheidingskast heb je vanaf de bank in de woonkamer geen vrij zicht naar de keuken. Tijdens de verbale ruzie pakte de verdachte eetkamerstoel bij de rugleuning vast en tilde deze stoel boven zijn hoofd. Hij kwam met een vaart op haar afgelopen en kwam vlak voor haar staan met de stoel boven zijn hoofd. [slachtoffer] is toen direct op haar zitvlak gaan zitten, heeft haar knieën opgetrokken en heeft beide armen ter bescherming over haar hoofd geslagen. Ze dacht dat de verdachte haar met de stoel zou slaan. Hij heeft de stoel echter neergezet en de pan met kokende macaroni van het fornuis gepakt. Een flinke scheut van de inhoud heeft hij over haar heen gegoten. Ze schreeuwde het uit van de pijn. Toen hij de pan terugzette op het fornuis zei hij dat ze stil moest zijn. Toen heeft hij haar bij haar voeten vastgepakt en over de vloer naar de badkamer gesleept. Daar heeft ze haar kleren uitgetrokken, waarbij gedeeltes huid meekwamen. Dit deed ontzettend pijn.
In haar derde verhoor op 13 juni 2016 verklaart de aangeefster nader over de datum van de mishandeling. Uit de medische stukken blijkt dat zij op 10 mei 2016 gezien is door haar huisarts. [slachtoffer] verklaart dat de mishandeling de dag ervoor is gebeurd op 9 mei 2016, tussen 18 uur en 19 uur. Het tijdstip weet zij niet meer precies.
Uit het verslag van de dienstdoende spoedeisende hulp-arts blijkt dat [slachtoffer] 6% tweedegraads brandwonden op haar rechterelleboog had (mogelijk ook derdegraads), rechterbovenbeen en op haar buik.
Op 4 juni 2016 wordt [slachtoffer] onderzocht door forensisch geneeskundige Poettgens.
Hij concludeert dat [slachtoffer] een pan met kokend water over haar lichaam heeft gekregen, waarbij met name de buik, de achterzijde van de rechterarm, de zijkant van het rechterbovenbeen en beide voeten tweedegraads brandwonden hebben opgelopen. In totaal was er een huidoppervlak van 6% tweedegraads verbrand. Door de intensieve brandwondenzorg is er gedeeltelijk genezing opgetreden. Naar verwachting zullen de brandwonden, indien er geen complicaties meer optreden, binnen een termijn van vier tot acht weken kunnen genezen, rekenend vanaf 4 juni 2016. Er zal ongetwijfeld wel littekenvorming resteren, aldus Poettgens.
De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] met kokend water heeft overgoten. Hij stelt dat hij op 9 mei 2016 überhaupt niet thuis is geweest, maar tot laat in zijn autogarage aan het werk was. De verdachte zou naar eigen zeggen pas de volgende dag de brandwonden hebben gezien en [slachtoffer] toen naar de arts hebben gebracht. [slachtoffer] had hem verteld dat zij bij het koken gestruikeld is over een matje, gevallen is en de inhoud van de pan met macaroni over zich heen heeft gekregen.
De rechtbank beschouwt deze verklaring als kennelijk leugenachtig en dus afgelegd met de bedoeling om te verdoezelen dat hij degene is geweest die de pan met kokend water over zijn levensgezel heeft uitgegoten. Daartoe het volgende.
Hoewel de verklaringen van de negenjarige dochteren de zesjarige zoonvan de verdachte reeds vanwege hun leeftijd met de nodige voorzichtigheid bejegend moeten worden, verklaren beide kinderen in ieder geval dat hun vader thuis was toen hun moeder zich verbrandde en dat er gedoe was waarbij hun vader met een stoel naar de keuken is gelopen.
[getuige 1] is als getuige gehoord en heeft verklaard over het telefoongesprek, dat volgens aangeefster [slachtoffer] voorafging aan de ruzie waarbij zij met kokend water werd overgoten. [getuige 1] verklaart over het telefoongesprek dat zij via WhatsApp op 9 mei 2016 met de verdachte voerde, dat zij de kinderen en [slachtoffer] op de achtergrond kon horen en er daarom van uit gaat dat de verdachte toen thuis was.De raadsman heeft betoogd dat als dit telefoongesprek werkelijk via WhatsApp was gevoerd, dit dan zichtbaar geweest zou moeten zijn op de zich in het dossier bevindende printscreen van een deel van de tussen [getuige 1] en de verdachte via WhatsApp uitgewisselde appjes. En dat is het niet. De rechtbank acht het evenwel een feit van algemene bekendheid dat, anders dan gemiste gesprekken, geslaagde telefoongesprekken via WhatsApp niet vermeld worden tussen de uitgewisselde appjes.
Overigens blijkt uit de printscreen wel dat vanaf de telefoon van [slachtoffer] op 6 mei is geappt:: “Salam ik ben t [verdachte] ik heb nu de oude nr van [slachtoffer] ” en op 9 mei 2016 om 20:53 uur: “OMG [slachtoffer] IS NET VIES VERBRAND BIJ T KOKEN. Wordt nightcare”.
Uit vorenstaande bewijsmiddelen trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte in tegenstelling tot zijn eigen verklaring wél aanwezig was toen zijn partner zich verbrandde.
Dat een getuige heeft verklaard dat hij meent dat hij zijn auto op 9 mei 2016 bij de garage van de verdachte heeft gebracht en dat hij de verdachte rond zeven uur of half acht nog bij de garage heeft gezien, doet hier niets aan af. Dit sluit immers niet uit dat verdachte na dat tijdstip naar huis is gegaan.
Het is bovendien volstrekt onaannemelijk dat een moeder van twee jonge kinderen, die zich per ongeluk zo hevig brandt, geen hulp zou inschakelen voor de verzorging van haar wonden en om de zorg voor haar twee kleine kinderen veilig te stellen.
Ten slotte wil de rechtbank nog een print screen benoemen van een WhatsApp gesprek op de telefoon van [slachtoffer] met het nummer [telefoonnummer] . In dat gesprek schrijft de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] aan [slachtoffer] : “[…] en kokend water over jouw heen gegoten [slachtoffer] gaat wel erg ver want jij weet wat daar gebeurd is ik stopte de pan om en t was uit boosheid en over jouw heen jij viel en bleef er in liggen.”
Dat de verdachte liegt over zijn aanwezigheid, vat de rechtbank in het licht van voornoemde bewijsmiddelen, zoals gezegd, op als een verklaring bedoeld om de waarheid te bemantelen.
Daarbij liegt de verdachte dus niet alleen over zijn aanwezigheid, maar ook over de toedracht, zo oordeelt de rechtbank. Dit oordeel baseert zij verder op de reeds genoemde letselbeschrijvingen in samenhang bezien met het onderzoek naar de toedracht van het letsel door forensisch arts D. Botter.
Op 14 juli 2016 wordt door de politie telefonisch contact gezocht met forensisch arts
D. Botter van het NFI, met de vraag of hij aan de hand van de foto’s van het letsel iets kan zeggen over de toedracht van de wonden aan hand van twee scenario’s. Hypothese 1 is dat de letsels zijn veroorzaakt door overgieten met hete vloeistof terwijl het slachtoffer zich in zittende of liggende houding bevond. Dit betreft de verklaring van aangeefster. Hypothese 2 is dat de letsels zijn veroorzaakt doordat het slachtoffer struikelde met een pan het vloeistof in haar handen, waarbij de hete vloeistof over haar heen kwam door botsing van de onderzijde met de pan. Deze hypothese ziet op de verklaring van de verdachte.
Botter stelt het volgende in zijn rapportage.
De hem ter beschikking gestelde foto’s van de brandwonden tonen eerste- en tweedegraads brandwonden in diverse stadia van genezing. De wonden zijn qua aspect, vorm en begrenzingen passend bij verbranding door hete vloeistof, zoals bijvoorbeeld door heet water. Voor de toetsing van de scenario’s, die in de hypotheses worden beschreven, zijn vooral plaats, patroon en verdeling van de letsels over het lichaamsoppervlak van belang. Alle letsels bevonden zich aan de rechter lichaamshelft, te weten:
- aan de voorzijde en buitenzijde van de bovenbuik, het bovenbeen en de voet;
- aan de achterzijde van elleboog en onderarm.
Het letsel aan de buik toont benedenwaarts een duidelijke begrenzing door een broekband. Het plooiaspect van dit letsel is best passend bij een zittende dan wel een gebogen houding tijdens het incident. Een staande houding is veel minder waarschijnlijk.
Het patroon van de letsels aan het been is beter passend bij een zittende houding dan een staande houding.
Het ontbreken van een benedenwaarts stroompatroon maakt een scenario met een vallende pan met hete inhoud onwaarschijnlijk. Hierbij zijn namelijk vooral aan de voorzijde van de onderbuik, de bekkenregio en de bovenbenen brandwonden te verwachten.
De rechtervoet toont een spatpatroon van heet water.
Het letsel aan de rechterarm bevind zich aan de achterzijde en is derhalve niet verklaarbaar door heet water dat voor of achterwaarts het lichaam heeft benaderd.
Samengevat kan uit het letselpatroon worden afgeleid dat het slachtoffer zich tijdens het optreden van de thermische geweldsinwerking zeer waarschijnlijk in een zittende houding bevond. Het patroon kan echter ook passen bij de linker zijligging van het slachtoffer, waarbij overgieten plaats vond van de naar boven gekeerde rechter lichaamshelft. Mogelijk is er sprake geweest van een combinatie van deze houdingen.
Botter concludeert dat zijn bevindingen veel waarschijnlijker zijn onder hypothese 1 dan onder hypothese 2.
Desgevraagd door de verdediging heeft Botter bij brief van 14 november 2016 een toelichting gegeven over zijn deskundigheid op het gebied van het beoordelen van brandletsels en het ontstaan daarvan. Botter merkt in zijn brief op sinds 24 jaar werkzaam te zijn als forensisch arts, thans voltijds werkzaam als tekenbevoegd forensisch arts KNMG bij het NFI. “Beoordeling van letsels behoort tot de hoofdtaken van forensisch artsen, waarbij in NFI-rapportages uiteenzetting wordt gedaan van de differentiaal diagnostische overwegingen over de aard, mogelijke oorzaken en de gevaarzetting van letsels en geweldsinwerkingen. (…) Brandwonden ontstaan vaak in een kader waarin forensisch medisch onderzoek is geïndiceerd, waardoor dit type letsels vaak voor nader onderzoek wordt aangeboden bij de forensisch (kinder)artsen van het NFI. Daarbij wordt vaak beroep gedaan op externe deskundigen, in casu brandwondenspecialisten. In de onderhavige casus is prof. dr. R.W. Kreis geraadpleegd, brandwondenchirurg van het Brandwondencentrum van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk. Inhoudelijke goedkeuring van het uitgebrachte rapport heeft zowel door prof. Kreis als door een forensisch arts van het NFI plaatsgevonden.”
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi (wederom) vraagtekens gezet bij de deskundigheid van Botter. In het licht van de zojuist aangehaalde brief van Botter heeft de rechtbank evenwel geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van Botter en ziet, gelet op de inhoud van het rapport en de deskundigheid van Botter, geen reden om diens conclusies niet te volgen en maakt deze tot de hare. De rechtbank stelt daarbij vast dat de bevindingen van Botter overeenkomen met de omschrijving van [slachtoffer] over haar houding tijdens het incident.
De aangifte wordt daarmee ook ondersteund door het deskundigenrapport.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte zijn partner op 9 mei 2016 opzettelijk met kokend water heeft overgoten.
Vanwege de vorenomschreven aard van de verwondingen, kwalificeert de rechtbank de brandwonden als zwaar lichamelijk letsel en daarmee is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Immers was er sprake van zeer pijnlijke verwondingen, waarvan [slachtoffer] nog altijd niet volledig is hersteld. Inmiddels zijn de brandwonden verworden tot littekens. De rechtbank heeft begrepen dat het om nare, trekkende littekens gaat. Door die littekens is [slachtoffer] voor het leven getekend. Dat deze littekens op plaatsen zitten, die wellicht niet altijd in het dagelijks leven te zien zijn, doet hier niets aan af.
Gelet op vorenstaande selectie en waardering van de bewijsmiddelen, behoeven de overige verweren van de raadsman geen verdere bespreking.
Gegeven de per brief gegeven toelichting over zijn deskundigheid, de inhoud van diens rapport en de overige, gebezigde bewijsmiddelen is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen noodzaak om Botter alsnog als getuige te horen. Het voorwaardelijk verzoek daartoe van de raadsman, gedaan ter terechtzitting van 15 augustus 2017, wordt daarom verworpen.