ECLI:NL:RBLIM:2017:8340

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
03/700342-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van partner door overgieten met kokend water, met blijvende littekens als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn levensgezel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar te overgieten met kokend water. De feiten vonden plaats op 9 mei 2016 in Heerlen, waar de verdachte, na een ruzie, de pan met kokend water over zijn partner gooide, wat resulteerde in tweedegraads brandwonden en blijvende littekens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was tijdens het incident, ondanks zijn ontkenning. De verklaringen van de kinderen van de verdachte en het slachtoffer, alsook het deskundigenrapport van forensisch arts Botter, ondersteunden de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat de verwondingen als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd moesten worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die ook psychisch leed heeft ervaren door de mishandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de daad, vooral gezien de impact op de kinderen die getuige waren van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700342-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 augustus 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H. van Dijk, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 augustus 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Mr. S.G.E. Koumans, advocaat, kantoorhoudende te Meerssen, is verschenen namens de benadeelde partij [slachtoffer] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zijn partner opzettelijk zwaar heeft verwond, of in ieder geval geprobeerd heeft om haar zwaar te verwonden, door haar te overgieten met kokend water.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zijn partner met kokend water heeft overgoten. De aangifte van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van de twee kinderen van de verdachte en het slachtoffer, die beiden in de woning aanwezig waren toen hun moeder werd mishandeld. Ook de plaats en de aard van de brandwonden ondersteunen de aangifte dat zij met kokend water is overgoten en passen niet bij het door de verdachte geschetste scenario dat het slachtoffer zelf is gestruikeld. De brandwonden die het slachtoffer heeft opgelopen laten zich kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is dat de verdachte zijn partner met kokend water heeft overgoten. De verdachte ontkent die dag thuis te zijn geweest en er zijn twee getuigen die hem een alibi verschaffen. De getuigenverklaring van verdachte’s zesjarige zoontje, die ooggetuige zou zijn geweest, is onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebezigd. De raadsman heeft gesuggereerd dat de aangifte van het slachtoffer is ingegeven door de relatiebreuk en het civielrechtelijke traject over het gezag en de omgangsregeling met betrekking tot de kinderen. De aangeefster zou haar kinderen, al dan niet bewust, hebben beïnvloed in hun verklaringen.
Ook het deskundigenrapport van forensisch arts Botter, die de letsels van het slachtoffer heeft geduid, kan niet als bewijs gebruikt worden volgens de raadsman. Hij betwist zowel de inhoud van het rapport als de deskundigheid van Botter.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de opgelopen verwondingen zich niet laten kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft dit standpunt onderbouwd door te verwijzen naar jurisprudentie. Daarmee zou vrijspraak moeten volgen van het primair tenlastegelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 4 juni doet [slachtoffer] aangifte tegen de verdachte. Zij verklaart dat zij de verdachte in 2006 heeft leren kennen en dat zij al snel een relatie kregen. Binnen die relatie zijn in 2007 een dochter en in 2010 een zoon geboren. Tot 2010 ging het goed. De verdachte was wel eens agressief als hij boos was, maar dat keerde zich nooit tegen haar. Begin 2011 is de verdachte vertrokken en wist [slachtoffer] niet waar hij was. Na een tijdje belde hij wel regelmatig hoe het met de kinderen was. In februari 2016 stond de verdachte opeens weer voor de deur. De verdachte gedroeg zich bezitterig en beschuldigde haar van affaires met collega’s en zelfs met verdachtes broer. Vanaf toen zijn ook de mishandelingen begonnen. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft geslagen, geschopt en bedreigd met gereedschap en een kandelaar. De verdachte had ook haar telefoon afgepakt.
Drie tot vier weken voor de aangifte heeft de verdachte kokend water over haar gegooid. [slachtoffer] verklaart dat haar schoonzus, [getuige 1] , zeer bezorgd over haar was. De verdachte had die dag aan [getuige 1] verteld dat [slachtoffer] met haar man (verdachtes broer) had geslapen. [getuige 1] wilde daarvan bewijzen zien. [slachtoffer] heeft door dat gesprek heen geschreeuwd dat het niet waar was. De verdachte was al erg boos, maar na het telefoongesprek ontstond er ruzie tussen de verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich op dat moment in de keuken, die middels een kast gescheiden is van de woonkamer.
De verdachte kwam met een stoel op haar aflopen, die hij voor zich uit hield. [slachtoffer] was bang dat hij haar met de stoel zou slaan en is op de grond gaan zitten om haar hoofd te beschermen. Ze zag dat de verdachte de stoel neerzette en naar het fornuis liep, waar een pan met macaroni stond te koken. Ze zag dat de verdachte de pan beetpakte en naar haar toe liep. Ze was doodsbang en heeft Islamitische geloofsovertuigingen uitgesproken in de hoop dat de verdachte zou bedaren. Ze zag dat de verdachte de pan met kokend water en macaroni over haar heen gooide. Ze voelde het kokend water op de huid aan de rechterkant van haar lichaam. De pijn was onbeschrijflijk. Met koud water heeft ze gekoeld. Ook heeft ze tandpasta op haar wonden gesmeerd.
De dag erna is ze naar de huisarts gegaan en meteen doorverwezen naar de Eerste Hulp. De verdachte heeft haar gebracht. Van hem moest ze zeggen dat het handvat van de pan kapot was gegaan en dit heeft ze ook bij de artsen als verklaring opgegeven.
Bij haar aangifte legt ze medische verklaringen en foto’s van haar verwondingen over. De verdachte is naar Kenia vertrokken en pas daarna heeft ze de ware toedracht van haar verwondingen aan haar moeder durven vertellen. [2]
Op 7 juni 2016 wordt [slachtoffer] aanvullend verhoord. Zij gaat dan nader in op de ruzie die was ontstaan nadat de verdachte een telefoongesprek met [getuige 1] heeft gevoerd. Ze verklaart dat [getuige 1] naar haar had gebeld op haar telefoon, maar de verdachte had dit toestel en heeft met [getuige 1] gepraat. Ze schreeuwden tegen elkaar en [slachtoffer] schreeuwde daar weer doorheen. Zij stond op dat moment aan het fornuis te koken en de verdachte stond in de woonkamer. De kinderen zaten beiden op de bank televisie te kijken. Door de scheidingskast heb je vanaf de bank in de woonkamer geen vrij zicht naar de keuken. Tijdens de verbale ruzie pakte de verdachte eetkamerstoel bij de rugleuning vast en tilde deze stoel boven zijn hoofd. Hij kwam met een vaart op haar afgelopen en kwam vlak voor haar staan met de stoel boven zijn hoofd. [slachtoffer] is toen direct op haar zitvlak gaan zitten, heeft haar knieën opgetrokken en heeft beide armen ter bescherming over haar hoofd geslagen. Ze dacht dat de verdachte haar met de stoel zou slaan. Hij heeft de stoel echter neergezet en de pan met kokende macaroni van het fornuis gepakt. Een flinke scheut van de inhoud heeft hij over haar heen gegoten. Ze schreeuwde het uit van de pijn. Toen hij de pan terugzette op het fornuis zei hij dat ze stil moest zijn. Toen heeft hij haar bij haar voeten vastgepakt en over de vloer naar de badkamer gesleept. Daar heeft ze haar kleren uitgetrokken, waarbij gedeeltes huid meekwamen. Dit deed ontzettend pijn. [3]
In haar derde verhoor op 13 juni 2016 verklaart de aangeefster nader over de datum van de mishandeling. Uit de medische stukken blijkt dat zij op 10 mei 2016 gezien is door haar huisarts. [slachtoffer] verklaart dat de mishandeling de dag ervoor is gebeurd op 9 mei 2016, tussen 18 uur en 19 uur. Het tijdstip weet zij niet meer precies. [4]
Uit het verslag van de dienstdoende spoedeisende hulp-arts blijkt dat [slachtoffer] 6% tweedegraads brandwonden op haar rechterelleboog had (mogelijk ook derdegraads), rechterbovenbeen en op haar buik. [5]
Op 4 juni 2016 wordt [slachtoffer] onderzocht door forensisch geneeskundige Poettgens.
Hij concludeert dat [slachtoffer] een pan met kokend water over haar lichaam heeft gekregen, waarbij met name de buik, de achterzijde van de rechterarm, de zijkant van het rechterbovenbeen en beide voeten tweedegraads brandwonden hebben opgelopen. In totaal was er een huidoppervlak van 6% tweedegraads verbrand. Door de intensieve brandwondenzorg is er gedeeltelijk genezing opgetreden. Naar verwachting zullen de brandwonden, indien er geen complicaties meer optreden, binnen een termijn van vier tot acht weken kunnen genezen, rekenend vanaf 4 juni 2016. Er zal ongetwijfeld wel littekenvorming resteren, aldus Poettgens. [6]
De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] met kokend water heeft overgoten. Hij stelt dat hij op 9 mei 2016 überhaupt niet thuis is geweest, maar tot laat in zijn autogarage aan het werk was. De verdachte zou naar eigen zeggen pas de volgende dag de brandwonden hebben gezien en [slachtoffer] toen naar de arts hebben gebracht. [slachtoffer] had hem verteld dat zij bij het koken gestruikeld is over een matje, gevallen is en de inhoud van de pan met macaroni over zich heen heeft gekregen. [7]
De rechtbank beschouwt deze verklaring als kennelijk leugenachtig en dus afgelegd met de bedoeling om te verdoezelen dat hij degene is geweest die de pan met kokend water over zijn levensgezel heeft uitgegoten. Daartoe het volgende.
Hoewel de verklaringen van de negenjarige dochter [8] en de zesjarige zoon [9] van de verdachte reeds vanwege hun leeftijd met de nodige voorzichtigheid bejegend moeten worden, verklaren beide kinderen in ieder geval dat hun vader thuis was toen hun moeder zich verbrandde en dat er gedoe was waarbij hun vader met een stoel naar de keuken is gelopen.
[getuige 1] is als getuige gehoord en heeft verklaard over het telefoongesprek, dat volgens aangeefster [slachtoffer] voorafging aan de ruzie waarbij zij met kokend water werd overgoten. [getuige 1] verklaart over het telefoongesprek dat zij via WhatsApp op 9 mei 2016 met de verdachte voerde, dat zij de kinderen en [slachtoffer] op de achtergrond kon horen en er daarom van uit gaat dat de verdachte toen thuis was. [10] De raadsman heeft betoogd dat als dit telefoongesprek werkelijk via WhatsApp was gevoerd, dit dan zichtbaar geweest zou moeten zijn op de zich in het dossier bevindende printscreen van een deel van de tussen [getuige 1] en de verdachte via WhatsApp uitgewisselde appjes. En dat is het niet. De rechtbank acht het evenwel een feit van algemene bekendheid dat, anders dan gemiste gesprekken, geslaagde telefoongesprekken via WhatsApp niet vermeld worden tussen de uitgewisselde appjes.
Overigens blijkt uit de printscreen wel dat vanaf de telefoon van [slachtoffer] op 6 mei is geappt:: “Salam ik ben t [verdachte] ik heb nu de oude nr van [slachtoffer] ” en op 9 mei 2016 om 20:53 uur: “OMG [slachtoffer] IS NET VIES VERBRAND BIJ T KOKEN. Wordt nightcare”.
Uit vorenstaande bewijsmiddelen trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte in tegenstelling tot zijn eigen verklaring wél aanwezig was toen zijn partner zich verbrandde.
Dat een getuige heeft verklaard dat hij meent dat hij zijn auto op 9 mei 2016 bij de garage van de verdachte heeft gebracht en dat hij de verdachte rond zeven uur of half acht nog bij de garage heeft gezien, doet hier niets aan af. Dit sluit immers niet uit dat verdachte na dat tijdstip naar huis is gegaan.
Het is bovendien volstrekt onaannemelijk dat een moeder van twee jonge kinderen, die zich per ongeluk zo hevig brandt, geen hulp zou inschakelen voor de verzorging van haar wonden en om de zorg voor haar twee kleine kinderen veilig te stellen.
Ten slotte wil de rechtbank nog een print screen benoemen van een WhatsApp gesprek op de telefoon van [slachtoffer] met het nummer [telefoonnummer] . In dat gesprek schrijft de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] aan [slachtoffer] : “[…] en kokend water over jouw heen gegoten [slachtoffer] gaat wel erg ver want jij weet wat daar gebeurd is ik stopte de pan om en t was uit boosheid en over jouw heen jij viel en bleef er in liggen.” [11]
Dat de verdachte liegt over zijn aanwezigheid, vat de rechtbank in het licht van voornoemde bewijsmiddelen, zoals gezegd, op als een verklaring bedoeld om de waarheid te bemantelen.
Daarbij liegt de verdachte dus niet alleen over zijn aanwezigheid, maar ook over de toedracht, zo oordeelt de rechtbank. Dit oordeel baseert zij verder op de reeds genoemde letselbeschrijvingen in samenhang bezien met het onderzoek naar de toedracht van het letsel door forensisch arts D. Botter.
Op 14 juli 2016 wordt door de politie telefonisch contact gezocht met forensisch arts
D. Botter van het NFI, met de vraag of hij aan de hand van de foto’s van het letsel iets kan zeggen over de toedracht van de wonden aan hand van twee scenario’s. Hypothese 1 is dat de letsels zijn veroorzaakt door overgieten met hete vloeistof terwijl het slachtoffer zich in zittende of liggende houding bevond. Dit betreft de verklaring van aangeefster. Hypothese 2 is dat de letsels zijn veroorzaakt doordat het slachtoffer struikelde met een pan het vloeistof in haar handen, waarbij de hete vloeistof over haar heen kwam door botsing van de onderzijde met de pan. Deze hypothese ziet op de verklaring van de verdachte.
Botter stelt het volgende in zijn rapportage.
De hem ter beschikking gestelde foto’s van de brandwonden tonen eerste- en tweedegraads brandwonden in diverse stadia van genezing. De wonden zijn qua aspect, vorm en begrenzingen passend bij verbranding door hete vloeistof, zoals bijvoorbeeld door heet water. Voor de toetsing van de scenario’s, die in de hypotheses worden beschreven, zijn vooral plaats, patroon en verdeling van de letsels over het lichaamsoppervlak van belang. Alle letsels bevonden zich aan de rechter lichaamshelft, te weten:
- aan de voorzijde en buitenzijde van de bovenbuik, het bovenbeen en de voet;
- aan de achterzijde van elleboog en onderarm.
Het letsel aan de buik toont benedenwaarts een duidelijke begrenzing door een broekband. Het plooiaspect van dit letsel is best passend bij een zittende dan wel een gebogen houding tijdens het incident. Een staande houding is veel minder waarschijnlijk.
Het patroon van de letsels aan het been is beter passend bij een zittende houding dan een staande houding.
Het ontbreken van een benedenwaarts stroompatroon maakt een scenario met een vallende pan met hete inhoud onwaarschijnlijk. Hierbij zijn namelijk vooral aan de voorzijde van de onderbuik, de bekkenregio en de bovenbenen brandwonden te verwachten.
De rechtervoet toont een spatpatroon van heet water.
Het letsel aan de rechterarm bevind zich aan de achterzijde en is derhalve niet verklaarbaar door heet water dat voor of achterwaarts het lichaam heeft benaderd.
Samengevat kan uit het letselpatroon worden afgeleid dat het slachtoffer zich tijdens het optreden van de thermische geweldsinwerking zeer waarschijnlijk in een zittende houding bevond. Het patroon kan echter ook passen bij de linker zijligging van het slachtoffer, waarbij overgieten plaats vond van de naar boven gekeerde rechter lichaamshelft. Mogelijk is er sprake geweest van een combinatie van deze houdingen.
Botter concludeert dat zijn bevindingen veel waarschijnlijker zijn onder hypothese 1 dan onder hypothese 2.
Desgevraagd door de verdediging heeft Botter bij brief van 14 november 2016 een toelichting gegeven over zijn deskundigheid op het gebied van het beoordelen van brandletsels en het ontstaan daarvan. Botter merkt in zijn brief op sinds 24 jaar werkzaam te zijn als forensisch arts, thans voltijds werkzaam als tekenbevoegd forensisch arts KNMG bij het NFI. “Beoordeling van letsels behoort tot de hoofdtaken van forensisch artsen, waarbij in NFI-rapportages uiteenzetting wordt gedaan van de differentiaal diagnostische overwegingen over de aard, mogelijke oorzaken en de gevaarzetting van letsels en geweldsinwerkingen. (…) Brandwonden ontstaan vaak in een kader waarin forensisch medisch onderzoek is geïndiceerd, waardoor dit type letsels vaak voor nader onderzoek wordt aangeboden bij de forensisch (kinder)artsen van het NFI. Daarbij wordt vaak beroep gedaan op externe deskundigen, in casu brandwondenspecialisten. In de onderhavige casus is prof. dr. R.W. Kreis geraadpleegd, brandwondenchirurg van het Brandwondencentrum van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk. Inhoudelijke goedkeuring van het uitgebrachte rapport heeft zowel door prof. Kreis als door een forensisch arts van het NFI plaatsgevonden.” [12]
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi (wederom) vraagtekens gezet bij de deskundigheid van Botter. In het licht van de zojuist aangehaalde brief van Botter heeft de rechtbank evenwel geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van Botter en ziet, gelet op de inhoud van het rapport en de deskundigheid van Botter, geen reden om diens conclusies niet te volgen en maakt deze tot de hare. De rechtbank stelt daarbij vast dat de bevindingen van Botter overeenkomen met de omschrijving van [slachtoffer] over haar houding tijdens het incident.
De aangifte wordt daarmee ook ondersteund door het deskundigenrapport.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte zijn partner op 9 mei 2016 opzettelijk met kokend water heeft overgoten.
Vanwege de vorenomschreven aard van de verwondingen, kwalificeert de rechtbank de brandwonden als zwaar lichamelijk letsel en daarmee is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Immers was er sprake van zeer pijnlijke verwondingen, waarvan [slachtoffer] nog altijd niet volledig is hersteld. Inmiddels zijn de brandwonden verworden tot littekens. De rechtbank heeft begrepen dat het om nare, trekkende littekens gaat. Door die littekens is [slachtoffer] voor het leven getekend. Dat deze littekens op plaatsen zitten, die wellicht niet altijd in het dagelijks leven te zien zijn, doet hier niets aan af.
Gelet op vorenstaande selectie en waardering van de bewijsmiddelen, behoeven de overige verweren van de raadsman geen verdere bespreking.
Gegeven de per brief gegeven toelichting over zijn deskundigheid, de inhoud van diens rapport en de overige, gebezigde bewijsmiddelen is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen noodzaak om Botter alsnog als getuige te horen. Het voorwaardelijk verzoek daartoe van de raadsman, gedaan ter terechtzitting van 15 augustus 2017, wordt daarom verworpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Primair
op 9 mei 2016 in de gemeente Heerlen aan zijn levensgezel genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweede graads-)brandwonden, heeft toegebracht door die [slachtoffer] te overgieten met (kokend) heet water.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair
zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog H.E.W. Koornstra heeft over de geestvermogens van de verdachte op
10 oktober 2016 een rapport uitgebracht.
De psycholoog concludeert dat er geen ernstige psychopathologie of persoonlijkheids-problematiek kon worden gediagnosticeerd. Wel beschrijft hij in zijn rapport dat uit testpsychologisch onderzoek blijkt dat de verdachte agressie sterk remt en het bestaan ervan ontkent. Verdachte is onder druk of stress geneigd tot achterdocht, onrust en angst. Eigen agressie neemt hij dan niet waar, maar plaatst hij bij de ander.
Nu de verdachte echter het tenlastegelegde ontkent, kon het incident niet met hem besproken worden door de psycholoog. De psycholoog kan dus ook geen betrouwbare uitspraak doen over een mogelijk verband tussen zijn bevindingen en het delict. Daarmee kan hij ook geen advies over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte geven.
De rechtbank komt aldus op basis van de in het rapport vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. Daarmee is hij strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tijdens de proeftijd moet de verdachte zich houden aan een contactverbod met [slachtoffer] en deze voorwaarde moet dadelijk uitvoerbaar verklaard worden.
Naast de ernst van het feit en de blijvende littekens die het slachtoffer heeft, rekent de officier van justitie de verdachte bijzonder aan dat zijn zeer jonge kinderen getuige hebben moeten zijn van de mishandeling van hun moeder. Ook is de mishandeling niet in een opwelling gepleegd, maar was deze onderdeel van maandenlange intieme terreur. De verdachte heeft het slachtoffer bovendien in eerste instantie zorg onthouden. Deze omstandigheden maken dat de officier van justitie boven de bestaande richtlijnen van het openbaar ministerie voor soortgelijke zaken eist.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als relevante omstandigheden aangevoerd dat de verwondingen niet gekwalificeerd kunnen worden als zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Blijkens de deskundigenrapportage heeft de verdachte juist weerstand tegen agressie en draagt hij zorg voor anderen. Er is voorts geen sprake van ernstige psychopathologie of persoonlijkheidsproblematiek. De raadsman heeft erop gewezen dat het bedrijf van de verdachte failliet is gegaan nadat hij uit voorarrest was vrijgelaten. Hij heeft inmiddels een nieuwe baan en woning, maar zal beide verliezen als hij opnieuw gedetineerd wordt. Daarom heeft de raadsman gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. In dat geval komt de straf qua duur overeen met de straffen die blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de jurisprudentie in soortgelijke zaken worden opgelegd. Indien de rechtbank een hogere straf passend acht, verzoekt de raadsman dit surplus uit te drukken in een taakstraf of een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn partner opzettelijk met kokend water overgoten. In het bijzijn van hun kinderen. De rechtbank heeft moeite om onder woorden te brengen hoe weerzinwekkend deze daad is, zeker wanneer in ogenschouw wordt genomen dat de verdachte met zijn volle verstand ervoor heeft gekozen om zijn partner op deze manier afschuwelijke pijnen te laten doorstaan. Vervolgens heeft hij haar ook nog in eerste instantie de nodige zorg onthouden. Zijn partner is voor het leven getekend: fysiek door de blijvende en ontsierende littekens, maar zeker ook psychisch. En niet alleen verdachtes partner is voor het leven getekend. Wat te denken van verdachte’s zesjarige zoon en negenjarige dochter, die hun moeder moeten hebben horen schreeuwen van de pijn. Het zoontje is ooggetuige geweest van de mishandeling, de dochter gelukkig niet. Beide kinderen omschrijven wel hoe hun vader vervolgens hun moeder naar de badkamer heeft gesleurd. De dochter heeft volgens haar eigen verklaring zelfs moeten helpen om de kleding van het verbrande lijf van haar moeder te halen, zodat de brandwonden met water gekoeld konden worden.
En dan de glasharde ontkenning van de verdachte. Het baart de rechtbank veel zorgen dat de verdachte geen enkel inzicht toont in het verwerpelijke van zijn gruwelijke daad. Sterker nog: hij beticht het slachtoffer ervan dat zij uit wraak vanwege het verbreken van de relatie en met het oog op het verkrijgen en behouden van het gezag over de kinderen een valse aangifte heeft gedaan. Niets wordt geschuwd om zijn gruwelijke daad te verbloemen.
Dit alles tekent de verdachte als een gewetenloze en meedogenloze man, wanneer voorbij zijn ogenschijnlijk charmante en vredelievende façade wordt gekeken.
Welke straf is hier het meest passend? Kijkend naar de verschillende strafdoelen meent de rechtbank dat een passende straf enerzijds het leed van het slachtoffer moet vergelden en anderzijds moet voorkomen dat de verdachte nog eens tot een soortgelijke daad komt. Door de ontkenning van de verdachte kon weliswaar geen risicoprognose door de psycholoog of de reclassering worden gemaakt, maar de vraag dringt zich op waar een man, die zijn partner tijdens een ruzie bewust en opzettelijk met kokend water overgiet, nog meer toe in staat zal zijn. Het feit is dusdanig ernstig, dat ook nauwelijks in het voordeel van de verdachte kan gelden dat hij niet eerder voor soortgelijke zaken is veroordeeld.
Uit de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor rechtbanken en gerechtshoven volgt dat voor een zware mishandeling doorgaans één jaar gevangenisstraf wordt opgelegd. Hieruit volgt reeds dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is. Toch acht de rechtbank een gevangenisstraf van één jaar in deze zaak ook niet passend, wanneer zij kijkt naar de hiervoor omschreven specifieke omstandigheden van deze zaak. De zware mishandeling was namelijk gericht tegen verdachtes partner en gebeurde in het bijzijn van zijn kinderen. Bovendien heeft de verdachte in eerste instantie zorg aan het slachtoffer onthouden.
De rechtbank oordeelt, alle omstandigheden afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. Daarvan zal zij zes maanden voorwaardelijk aan de verdachte opleggen, met een proeftijd van drie jaren. Gedurende deze proeftijd mag de verdachte geen direct contact leggen met het slachtoffer. Als er contact moet worden gelegd dan mag dat alleen via de advocaat van de vrouw.
De rechtbank gelast dat de duur van het voorarrest in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.017,99 ter zake van het tenlastegelegde. Dit bedrag bestaat voor € 17,99 uit materiële schade en voor € 7.000,00 uit immateriële schade. Tevens verzoekt zij betaling van de wettelijk verschuldigde rente over deze vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw, mr. Koumans, heeft ter terechtzitting de vordering nader toegelicht. De materiële schade bestaat uit de aanschaf van een pot littekencrème en vitamine D. De aankoopbonnen zijn bij de vordering gevoegd. Ter onderbouwing van de immateriële schade heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat aansluiting is gezocht bij een soortgelijke zaak waarin het slachtoffer zuur in zijn gezicht en op zijn bovenlichaam heeft gekregen. Ook bij benadeelde is er sprake van blijvende ontsierende littekens, die haar telkens weer aan de mishandeling herinneren. De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat de benadeelde nog steeds veel last heeft van de littekens. Ook kan zij zich niet meer goed concentreren en is zij erg bang voor de verdachte.
In tweede termijn heeft de raadsvrouw aangevoerd dat volgens het rapport van de Spoedeisende Hulp er sprake was van diepe tweedegraads-verwondingen, mogelijk derdegraads. De uitspraak, waarnaar de raadsman van de verdachte heeft verwezen, dateert uit 2013 dateert en het in die zaak toegewezen bedrag zou dus geïndexeerd moet worden.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en voor toewijzing gereed ligt. Zij vordert bovendien om de verdachte met betrekking tot deze vordering te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting vormt van het strafgeding en dat de benadeelde om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard en haar vordering desgewenst bij de civiele rechter kan aanbrengen. Meer subsidiair pleit de raadsman van afwijzing van het deel van de vordering dat als smartengeld wordt gevorderd, omdat dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Volgens de forensisch geneeskundige is er enkel sprake van tweedegraads brandwonden en niet van derdegraads. Er is geen actuele informatie gegeven over het herstel en er is onvoldoende onderbouwd dat [slachtoffer] nog steeds hinder ondervindt van haar brandwonden. Ook de stelling dat zij psychische schade heeft opgelopen, is niet onderbouwd door een daartoe deskundig persoon. De grote impact op het gezin kan volgens de raadsman niet aangeduid worden als schade voor de benadeelde, die in rechtstreeks verband staat met haar mishandeling.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de door de raadsvrouw van de benadeelde aangehaalde zaak niet vergelijkbaar is met de onderhavige, omdat het in die zaak ging om derdegraadsbrandwonden in het gezicht veroorzaakt door salpeterzuur en waarvoor meerdere medische behandelingen ondergaan moesten worden. Van dergelijke ernstige omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
Meest subsidiair heeft de raadsman gepleit voor matiging van de vordering tot een bedrag van € 500,00. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin dit bedrag werd toegewezen vanwege het gooien met een steelpan met kokend water waardoor de benadeelde littekens in de hals had. Voor het resterende deel dient de vordering verwezen te worden voor behandeling door de civiele rechter.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor onder primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 17,99, dit bedrag niet is betwist en aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze post geheel worden toegewezen.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Zij stelt allereerst vast dat [slachtoffer] ex artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade (smartengeld). Het recht op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade bestaat immers (onder andere) wanneer er sprake is van lichamelijk letsel. En dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft staat vast. Ze is verminkt. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat [slachtoffer] voor het leven is getekend door dit letsel en dat zij naast fysiek ongemak ook psychisch leed hiervan ervaart.
Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de genormeerde bedragen van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, in de op deze casus van toepassing zijnde letselcategorie. [13] De rechtbank meent dat twee categorieën van toepassing zijn, namelijk (fysiek) letselcategorie 1 (€ 1.000,00) en (psychisch) letselcategorie 2 (€ 2.500,00).
De rechtbank zal de vergoeding voor geleden immateriële schade naar redelijkheid vaststellen op € 2.500,00, vanwege de impact die het strafbare feit heeft op het leven van [slachtoffer] . Het meerdere van de vordering acht de rechtbank op dit moment onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal [slachtoffer] in het resterende gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat zij dit gedeelte van de vordering nader onderbouwd ter beoordeling aan de civiele rechter kan voorleggen.
Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 9 mei 2016 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
- gedurende deze proeftijd mag de verdachte geen direct contact leggen met het slachtoffer. Als er contact moet worden gelegd dan mag dat alleen via de advocaat van de vrouw;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , adres bekend bij het Slachtofferloket van het arrondissementsparket Limburg, gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 2.517,99, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 9 mei 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het resterende gedeelte niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 2.517,99, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 mei 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. G. Demmink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2017.
Buiten staat
Mr. G. Demmink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 4 juni 2016 in de gemeente Heerlen
aan zijn levensgezel, althans een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweede graads-) brandwonden, heeft toegebracht door die [slachtoffer] te overgieten met (kokend) heet water;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 4 juni 2016 in de gemeente Heerlen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, althans een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voornoemd oogmerk die [slachtoffer] heeft overgoten met (kokend) heet water, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad, Districtsrecherche, proces-verbaalnummer 2016099177, gesloten d.d. 23 november 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 339.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 4 juni 2016, pagina’s 23 tot en met 40.
3.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] d.d. 7 juni 2016, pagina’s 45, 46 en 47.
4.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] d.d. 7 juni 2016, pagina 51.
5.Het verslag van de bevindingen van de SEH van het Zuyderland te Heerlen, pagina’s 29 en 30.
6.Het verslag van de forensisch geneeskundige F.J.A. Poettgens d.d. 20 juli 2016, pagina’s 87 tot en met 99.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 augustus 2017.
8.Proces-verbaal van bevindingen van het studioverhoor van [getuige 2] d.d. 10 juni 2016, pagina’s 162 tot en met 166 in samenhang bezien met het woordelijk verslag van het studioverhoor d.d. 1 november 2016, pagina 167 tot en met 204.
9.Proces-verbaal van bevindingen van het studioverhoor van [getuige 3] d.d. 10 juni 2016, pagina’s 127 tot en met 130 in samenhang bezien met het woordelijk verslag van het studioverhoor d.d. 24 oktober 2016, pagina’s 131 tot en met 158.
10.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 18 juli 2016, pagina’s 62 en 63.
11.Proces-verbaal van bevindingen uitlezen telefoon [slachtoffer] d.d. 25 oktober 2016, pagina 299.
12.Het rapport van het NFI door forensisch arts D. Botter d.d. 26 september 2016, pagina’s 113 tot en met 117 in samenhang bezien met de brief van D. Botter d.d. 14 november 2016 aangaande zijn deskundigheid. Deze brief betreft een nagekomen stuk en maakt geen deel uit van de doornummering.
13.Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2017.