Overwegingen
1. Eiser is werkzaam als [omschrijving functie] op de afdeling [omschrijving afdeling] . Naar aanleiding van een incident op de [naam afdeling] op
2 september 2015 is op 8 oktober 2015 door de adjunct-directeur R.V.E. Beeldvorming & Laboratoria een verzoek bij de directeur Stafdirectoraat Personeel & Organisatie neergelegd om ten aanzien van eiser de procedure disciplinaire straffen ex artikel 11 van de cao UMC op te starten.
2. Op 15 oktober 2015 is eiser verschenen voor de Hoorcommissie Disciplinaire Maatregel (hoorcommissie). Van het verantwoordingsgesprek is een verslag gemaakt. Eiser is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Het verslag is door eiser aangevuld, voor gezien getekend en persoonlijk door hem geretourneerd op 9 november 2015.
Op 18 november 2015 heeft de hoorcommissie verweerder - kort samengevat - geadviseerd eiser op grond van ernstig plichtsverzuim conform artikel 11.2 van de cao UMC een disciplinaire straf in de vorm van een berisping op te leggen met de aanvulling/onder de voorwaarde dat indien opnieuw plichtsverzuim wordt geconstateerd eiser een zwaardere straf, zoals vermeld in artikel 11.2, eerste lid, aanhef en onder d en e van de cao UMC zal worden opgelegd. De hoorcommissie legt hieraan ten grondslag dat eiser wist of behoorde te weten dat hij zich aan de regels van klantgerichtheid, niet alleen in de omgang met de patiënt, maar ook in zijn omgang met collega’s, moest/moet conformeren. Het op
2 september 2015 door eiser getoonde gedrag wordt als onjuist aangemerkt, is gelet daarop verwijtbaar en kan eiser ook worden toegerekend.
3. Bij besluit van diezelfde dag (18 november 2015, het primaire besluit) heeft verweerder eiser in verband met ernstig plichtsverzuim op grond van artikel 11.2 van de cao UMC de disciplinaire maatregel van een berisping opgelegd. Verweerder stelt daartoe dat eiser zich door zijn handelen niet heeft gedragen zoals een goed medewerker in gelijke omstandigheden behoort te doen en acht eisers gedrag daarom onacceptabel. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat indien opnieuw plichtsverzuim wordt geconstateerd eiser een zwaardere strafmaatregel, zoals vermeld in artikel 11.2, eerste lid, onder d en e, van de cao UMC, zal worden opgelegd.
4. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Bij besluit van 8 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
- contrair aan het advies van de bezwaarcommissie - ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er door het gedrag van eiser een situatie is ontstaan die voor een goede en verantwoorde zorg voor het patiëntje ongewenst is. Het incident op
2 september 2015 is op zichzelf voldoende om voor te leggen aan de hoorcommissie.
Los daarvan hebben er volgens verweerder - anders dan de bezwaarcommissie stelt - wel eerder incidenten plaatsgevonden en heeft verweerder hierover in zijn verweerschrift ook een toelichting gegeven.
6. In beroep is - kort samengevat - aangevoerd dat de verklaringen van de medewerkers betrokken bij het in geding zijnde incident elkaar op verschillende punten tegenspreken. Eiser is de mogelijkheid tot verweer ontnomen. Doordat de hoorcommissie heeft nagelaten nadere getuigen te horen of aspecten uit verklaringen te controleren aan de hand van bewijzen heeft deze onzorgvuldig gehandeld.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers gedrag en houding tijdens eerdergenoemd incident (zie o.w. 1) ten grondslag heeft gelegd aan de opgelegde berisping en ter onderbouwing hiervan heeft verwezen naar eerdere incidenten met eiser (op een andere afdeling) om aan te tonen dat het incident op 2 september 2015 niet een op zichzelf staand incident betreft. De toelichting die eiser ten aanzien van zijn aandeel in eerdere incidenten heeft gegeven is echter door verweerder niet gemotiveerd bestreden en wordt door de rechtbank op voorhand niet onplausibel geacht. Gelet hierop zal de rechtbank deze eerdere incidenten dan ook niet bij de beoordeling van het incident op 2 september 2015 betrekken.
8. Omdat uit zowel het primaire besluit als het bestreden besluit niet kan worden afgeleid welke houding c.q. gedraging(en) eiser precies wordt/worden verweten die tot plichtsverzuim aan de zijde van eiser zouden hebben geleid en beide besluiten op dit punt ook niet geheel eenduidig zijn, is verweerder ter zitting om een nadere toelichting gevraagd. Verweerder heeft desgevraagd verwezen naar de bij het primaire besluit gevoegde getuigenverklaringen van respectievelijk [getuige 1] , [getuige 2] en verpleegkundige [getuige 3] en naar pagina 3 van het verweerschrift. De rechtbank heeft deze verklaringen bestudeerd en moet, naast het feit dat deze drie personen niet geheel eenduidig verklaren over eisers handelen, eveneens vaststellen dat met de enkele verwijzing naar deze verklaringen geen enkel inzicht wordt verkregen over wát eiser nu precies wordt verweten in het kader van het ten laste gelegde ernstig plichtsverzuim. Daarbij betrekt de rechtbank pagina 4, eerste alinea van het verweerschrift (voortzetting beschrijving van de situatie) waarin verweerder stelt dat weliswaar de patiëntveiligheid niet daadwerkelijk in gevaar is gekomen, maar er wel een situatie is ontstaan die voor een goede en verantwoorde zorg voor het patiëntje ongewenst is. Verweerder concretiseert deze situatie in het verweerschrift echter niet. Gedragingen zoals zuchten, gebaren en stampvoeten (zoals opgenomen in het bestreden besluit) zijn wellicht niet professioneel te noemen, maar leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot plichtsverzuim. Ten aanzien van de gedragingen die naar het oordeel van de rechtbank wél ernstig plichtsverzuim opleveren, zoals het vermeende door eiser binnengaan van de couveuse van de premature baby om deze correct te positioneren voor de röntgenfoto, dan wel het gooien mét c.q. het hardhandig sluiten ván de deurtjes van diezelfde couveuse, zijn echter géén eenduidige verklaringen afgelegd. De getuige die hierover het meest zorgvuldig had kunnen verklaren, omdat zij tijdens het incident het dichtst bij eiser stond in de betreffende ruimte was [omschrijving functie getuige 4] medische beeldende technieken in opleiding [naam getuige 4] , maar zij is - zo stelt de rechtbank vast - niet door verweerder gehoord, ook niet nadat door eiser daarom was verzocht. De reden voor het niet horen van deze getuige, namelijk omdat zij in opleiding was en onder eisers supervisie stond, acht de rechtbank niet valide, aangezien ook de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , als ondersteunend medisch personeel ondergeschikt waren aan [getuige 1] en hun verklaringen wel zijn meegenomen voor de bewijsvoering. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende geconcretiseerd en met deugdelijke bewijzen onderbouwd welke gedragingen van eiser op 2 september 2015 hebben geleid tot de conclusie dat hij (ernstig) plichtsverzuim heeft gepleegd. Verweerder heeft dan ook niet in redelijkheid kunnen overgaan tot het opleggen van een berisping.
9. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke grondslag. Het bestreden besluit komt daarom wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat de rechtbank niet beschikt over de daarvoor benodigde gegevens. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).