ECLI:NL:RBLIM:2017:8202

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
212506 / FA RK 15-3526
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.TH.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot oplegging van dwangsom en gijzeling in verband met DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 augustus 2017 een beschikking gegeven in een civiele procedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man verzocht om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan een DNA-onderzoek. De man stelt dat hij de biologische vader is van de minderjarige [de minderjarige], maar de vrouw weigert mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank heeft eerder al een DNA-onderzoek gelast, maar de vrouw blijft in gebreke. De man heeft zijn verzoek aangevuld met een verzoek om een dwangsom van € 250,00 per dag voor het geval de vrouw niet meewerkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook verzocht om een ondertoezichtstelling van de minderjarige, omdat er zorgen zijn over haar ontwikkeling. De vrouw voert aan dat zij niet kan meewerken aan het DNA-onderzoek omdat zij financieel niet in staat is om een dwangsom te betalen en dat zij inmiddels zwanger is. De rechtbank oordeelt dat de vrouw moet meewerken aan het DNA-onderzoek, omdat dit in het belang van de minderjarige is. De rechtbank legt een dwangsom op en houdt de beslissing over lijfsdwang en ondertoezichtstelling aan totdat het DNA-onderzoek is uitgevoerd. De rechtbank benoemt dr. M. Hidding van Verilabs om het DNA-onderzoek uit te voeren en stelt voorwaarden aan de uitvoering van het onderzoek. De zaak wordt aangehouden totdat het rapport van het DNA-onderzoek bekend is.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/212506 / FA RK 15-3526
Beschikking van 15 augustus 2017
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
hierna te noemen “de man”,
advocaat: mr. A.H. van Gerwen,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
hierna te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. E.H.J. Plass.
Betreffende de minderjarige:
[de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag minderjarige] 2015, hier na te noemen “ [de minderjarige] ” .
Als belanghebbende merkt de rechtbank voorts aan:
Mr. S.C. VAN HEERD, in zijn hoedanigheid als bijzondere curator van [de minderjarige] ,
kantoorhoudende te Venlo,

1.Het verdere verloop van de procedure:

1.1.
Dit blijkt uit het navolgende:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 april 2016;
- het F9-formulier met bijgaand een schrijven van de zijde van de vrouw d.d. 25 april 2016;
- het F9-formulier met bijgaand een aanvullend verzoek van de zijde van de man d.d. 17 februari 2017;
- het F9-formulier met bijgaand een schrijven van mr. S.C. van Heerd (hierna: bijzondere curator) d.d. 20 februari 2017;
- het F9-formulier met bijlagen van de zijde van de man d.d. 13 maart 2017;
- het F9-formulier met bijgaand een schrijven van de zijde van de vrouw d.d. 15 maart 2017;
- een schrijven van de griffier van deze rechtbank d.d. 21 maart 2017;
- het F9-formulier met bijgaand een schrijven van de zijde van de vrouw d.d. 3 april 2017;
- het F9-Formulier d.d. 4 juli 2017 van de zijde van de man;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017 en bij welke behandeling zijn verschenen:
­ de man, bijgestaan door mr. A.H. van Gerwen;
­ de vrouw, bijgestaan door mr. E.H.J. Plass;
­ dhr. [vertegenwoordiger van de Raad] , vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
­ mr. S.C. van Heerd, bijzonder curator van [de minderjarige] ;
­ dhr. [partner van de vrouw] , partner van de vrouw, hierna te noemen “ [partner van de vrouw] ”.

2.De (aanvullende) verzoeken

De man
2.1.
De man heeft zijn verzoek aangevuld. Hij vermeerdert zijn verzoek in die zin dat de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover de wet dat toelaat, wordt veroordeeld tot:
I. het verlenen van medewerking aan het DNA-onderzoek op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw drie weken na betekening van de in deze te wijzen beschikking in gebreke blijft om haar medewerking hieraan te verlenen; en
II. zodra een totaalbedrag aan dwangsommen van 2.500,00 wordt bereikt, kan worden gegijzeld voor acht dagen, telkens gevolgd door opnieuw acht dagen wanneer een maximum aan dwangsommen van 2.500,00 wordt bereikt.
2.2.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de vrouw niet vrijwillig meewerkt aan het DNA-onderzoek, waardoor de oplegging van dwangmaatregelen nodig is.
De Raad
2.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 6 juli 2017 heeft de Raad verzocht een ondertoezichtstelling over [de minderjarige] uit te spreken voor zes maanden.
2.4.
De Raad voorziet een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] doordat niet duidelijk is of aan haar voorlichting zal worden gegeven over wie haar biologische vader is en of zij omgang en contact zal kunnen hebben met haar biologische vader. Het recht daarop van [de minderjarige] is in het geding. De vrouw accepteert niet de noodzakelijke zorg in verband met het wegnemen van die bedreiging, doordat zij weigert mee te werken aan het DNA-onderzoek.

3.Het (aanvullende) verweer

De vrouw
3.1.
De vrouw geeft aan inderdaad niet te willen meewerken aan het DNA-onderzoek. Voor haar staat namelijk vast dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . De vrouw ervaart het als kwetsend dat de man nu stelt dat zij zich gedurende hun relatie met andere mannen heeft ingelaten, waardoor [de minderjarige] door een andere man kan zijn verwekt. De man heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit redelijkerwijs de conclusie kan worden getrokken dat het aannemelijk is dan wel mogelijk is dat hij niet de biologische vader is. De man voert aan dat hij van de vader van de vrouw heeft begrepen dat zij wisselende contacten had gedurende hun relatie. De vader van de vrouw heeft echter een verklaring afgegeven waarin hij verklaart dat hij geen dergelijke mededelingen aan de man heeft gedaan.
3.2.
Ten aanzien van het verzoek om een dwangsomveroordeling voert de vrouw aan dat zij bij gebrek aan financiële draagkracht niet in staat zal zijn om een dwangsom daadwerkelijk te voldoen, zodat die geen financiële prikkel kan vormen tot medewerking aan het DNA-onderzoek. Ten aanzien van het verzoek tot oplegging van lijfsdwang voert zij aan dat zij inmiddels zeven maanden zwanger is. De vrouw heeft bezwaar tegen een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
3.3.
De man heeft ter zitting aangegeven geen bezwaar tegen een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te hebben.

4.De positie van [partner van de vrouw]

4.1.
Bij de mondelinge behandeling van 6 juli 2017 was aanwezig [partner van de vrouw] , de partner van verzoekster. [partner van de vrouw] stelt dat hij [de minderjarige] op 7 augustus 2015 met toestemming van de vrouw heeft erkend, waardoor hij juridisch vader van [de minderjarige] is. Op 11 augustus 2015 heeft [partner van de vrouw] met de vrouw het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] laten aantekenen in het gezagsregister. [partner van de vrouw] stelt ten onrechte niet te zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling en wenst in de gelegenheid te worden gesteld alsnog verweer te voeren op het verzoek.

5.De beoordeling

Gelegenheid tot verweer [partner van de vrouw]
5.1.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of [partner van de vrouw] alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld verweer te voeren.
5.2.
Tot het voeren van verweer dienen in de gelegenheid te worden gesteld zij die belanghebbende zijn (artikel 282 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)).Voor het antwoord op de vraag of het verzoek van [partner van de vrouw] wordt gehonoreerd, dient dus te worden beoordeeld of hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Onder een belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft (artikel 798 Rv).
5.3.
De rechtbank heeft reeds bij de beschikking van 20 april 2016, die inmiddels kracht van gewijsde heeft, besloten tot het gelasten van een DNA-onderzoek. Nog los van de vraag of [partner van de vrouw] in deze kwestie belanghebbende is, kan hij op dit onderdeel van het verzoek daarom niet alsnog in de gelegenheid worden gesteld tot het voeren van verweer.
5.4.
Wat betreft het (aanvullende) verzoek van de man tot oplegging van een dwangsom en lijfsdwang aan de vrouw heeft te gelden dat [partner van de vrouw] daarbij geen belanghebbende is. Alleen de rechten en plichten van de vrouw zijn daarbij immers in het geding, niet die van [partner van de vrouw] .
5.5.
Wat betreft de resterende onderdelen van het verzoek van de man en het verzoek van de Raad om ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vindt de rechtbank dat eerst moet worden vastgesteld wat de juridische positie van [partner van de vrouw] is. Indien [partner van de vrouw] , zoals hij aanvoert, inderdaad de erkenner en de juridisch vader met gezag over [de minderjarige] is, heeft hij een rechtstreeks bij de verzoeken betrokken belang. In de onderhavige verzoekschriftprocedure staat de positie van [partner van de vrouw] als de erkenner van [de minderjarige] (en daarmee ook het juridisch vaderschap en gezag) echter ter discussie, aangezien de man vraagt om vervangende toestemming tot erkenning. Dit heeft de volgende gevolgen.
5.6.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3196) volgt dat vanaf het moment dat de verwekker van een kind de moeder in een brief om toestemming voor de erkenning van het kind heeft verzocht en vervolgens binnen drie maanden een verzoek tot vervangende toestemming bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt, de moeder aan een andere man slechts
voorwaardelijktoestemming tot erkenning kan verlenen. De toestemming van de moeder blijft voorwaardelijk, totdat de rechter op het verzoek van de verwekker een definitieve beslissing heeft genomen. De toestemming van de moeder aan de andere man wordt pas onvoorwaardelijk als de vervangende toestemming door de rechter geweigerd is. Pas dan kan de andere man daadwerkelijk tot erkenning van het kind overgaan. Zolang de gegeven toestemming van de moeder tot erkenning voorwaardelijk is, is een reeds gedane erkenning nietig op grond van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder c BW.
5.7.
Het voorgaande brengt met zich dat, nu de reeds door [partner van de vrouw] gedane erkenning nietig is (nu voor rechtsgeldige erkenning een
onvoorwaardelijke toestemming nodig is), [partner van de vrouw] geen juridisch vader is. Ook geldt dan dat de aantekening in het gezagsregister op een onjuiste grond heeft plaatsgevonden en van rechtswege nietig is. Als uit het
DNA-onderzoek daarentegen volgt dat de man niet de verwekker van [de minderjarige] is, gaat de hiervoor besproken jurisprudentie van de Hoge Raad niet op. [partner van de vrouw] heeft dan wel degelijk als de juridisch vader met gezag over [de minderjarige] te gelden.
5.8.
Een en ander betekent dat [partner van de vrouw] op dit moment geen belanghebbende is en derhalve niet is staat gesteld zal worden verweer te voeren.
Het verzoek tot oplegging van een dwangsom
5.9.
Ten aanzien van het verzoek tot oplegging van een dwangsom overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat de vrouw niet twijfelt aan het vaderschap van de man, niet met zich brengt dat zij aan het bij beschikking van 20 april 2017 gelaste DNA-onderzoek niet haar medewerking behoeft te verlenen. Met het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning door [partner van de vrouw] en tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning door de man wordt een rechtsgevolg beoogd dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Het verzoek kan alleen worden toegewezen indien de man de vader is. De medewerking van de vrouw is derhalve vereist, zodat van haar dochter [de minderjarige] DNA kan worden afgenomen. De rechtbank overweegt daarbij voorts dat de inbreuk op de lichamelijke integriteit van [de minderjarige] gering is, nu alleen wat wangslijm zal worden afgenomen. De vrouw handelt niet in het belang van [de minderjarige] door te volharden in haar weigering mee te werken aan het DNA-onderzoek. Het is in het belang van [de minderjarige] dat er duidelijkheid komt en dat iedere twijfel over het vaderschap wordt weggenomen.
5.10.
De medewerking van de vrouw dient eruit te bestaan dat zij een afspraak maakt met de deskundige voor afname van het DNA-onderzoek bij [de minderjarige] , de benodigde stukken en afschriften aan de deskundige verstrekt en met [de minderjarige] bij de afspraak aanwezig is teneinde bij [de minderjarige] DNA te laten afnemen.
5.11.
Aangezien de vrouw weigert mee te werken aan het DNA-onderzoek ziet de rechtbank daarin voldoende aanleiding tot het opleggen van een dwangsom. Het aangevoerde gebrek aan financiële draagkracht van de vrouw staat hieraan niet in de weg, nu deze niet is aangetoond. Wel zal de rechtbank de te verbeuren dwangsommen maximeren op de hierna te vermelden wijze.
Het verzoek tot oplegging van lijfsdwang en onder toezichtstelling
5.12.
Toepassing van lijfsdwang betekent beneming van de persoonlijke vrijheid. Daarom kan dit dwangmiddel alleen worden opgelegd als andere dwangmiddelen niet (meer) baten. Dit brengt met zich dat het verzoek tot oplegging van lijfdwang wordt aangehouden tot is gebleken dat het opleggen van dwangsommen niet heeft geleid tot medewerking aan het DNA-onderzoek.
5.13.
Ook de beslissing op het verzoek om een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zal worden aangehouden.
Benoeming nieuwe deskundige
5.14.
Bij de beschikking van 20 april 2016 heeft de rechtbank Sanquin Bloedvoorziening verzocht een DNA-onderzoek te verrichten. Sanquin Bloedvoorziening is inmiddels gestopt met de uitvoering van dergelijke DNA-onderzoeken. Om die reden zal de rechtbank in plaats daarvan dr. M. Hidding van Verilabs verzoeken om het DNA-onderzoek te verrichten. Het voorschot voor de kosten verbonden aan het onderzoek is reeds door de man betaald ter uitvoering van de beschikking van 20 april 2016, waardoor daarvoor thans geen voorziening meer hoeft te worden getroffen.
5.15.
De beslissing op alle overige onderdelen van het verzoek zal worden aangehouden totdat de uitkomst van het DNA-onderzoek bekend is.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verzoekt:
Dr. M. Hidding, werkzaam bij Verilabs Nederland B.V., Postbus 1336, 2302 BH Leiden
Einsteinweg 5 2333 CC Leiden, telefoon: 071-528 4696, email: info@Verilabs.nl,
een DNA-onderzoek te verrichten naar de vraag of, en zo ja, in welke mate van
waarschijnlijkheid [de man] de biologische vader is van [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag minderjarige] 2015;
6.2.
verbindt aan de opdracht onder 5.1. de volgende voorwaarden:
­ partijen dienen zelf telefonisch contact op te nemen met Verilabs om een afspraak te maken;
­ partijen (of in onderling overleg één van partijen) verstrekken afschriften van de processtukken aan de deskundige. Tevens verstrekken zij alle andere bescheiden en zaken die de deskundige van belang acht;
­ de deskundige stelt partijen tijdig op de hoogte van tijd en plaats van onderzoek;
­ de deskundige zendt het concept-rapport aan de advocaten van partijen toe en stelt hen gedurende vier weken in de gelegenheid om daarop te reageren; met vermelding en inachtneming van die reacties stelt de deskundige zijn rapport samen;
­ van de deskundige wordt verwacht er zorg voor te dragen dat het rapport aan de rechtbank wordt toegezonden uiterlijk 8 weken na heden; indien die termijn niet wordt gehaald, bericht de deskundige daarover met opgaaf van redenen aan rechtbank en partijen;
6.3.
veroordeelt de vrouw tot het verlenen van haar medewerking aan het onder 6.1. en 6.2. beschreven DNA-onderzoek, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat zij vanaf drie weken na betekening van deze beschikking in gebreke blijft om haar medewerking (zoals omschreven onder 4.9.) hieraan te verlenen, totdat een bedrag van € 5.000,00 aan dwangsommen zal zijn verbeurd;
6.4.
houdt de behandeling van deze zaak aan tot een nader te bepalen datum en tijdstip na ontvangst van het rapport van Verilabs Nederland B.V.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 15 augustus 2017 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.L.W. Bouwens, griffier.
.