3.3.Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat verdachte en [de aangeefster] in de ten laste gelegde periode een affectieve relatie hebben gehad waarbij vanaf april 2010, toen [de aangeefster] 13 jaar was en verdachte 17 jaar, seksuele handelingen (waaronder het binnendringen van het lichaam) tussen hen plaatsvonden. De tenlastegelegde seksuele handelingen kunnen in die zin dan ook bewezen worden geacht.
De vraag die vervolgens aan de orde is, is of deze seksuele handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Volgens vaste jurisprudentie kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Als relevante omstandigheden in dat verband kunnen gelden de vaststelling dat die handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen evenals het bestaan van een affectieve relatie tussen beiden. Normale consensuele seksuele contacten tussen jongeren zijn als zodanig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving. De maatstaf hierbij is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden merkt het de rechtbank de seksuele handelingen in kwestie niet als ontuchtig aan.
[de aangeefster] en verdachte kenden elkaar al sinds eind 2009 van wederzijdse activiteiten met hun respectievelijke vriendengroep (zoals bijvoorbeeld bezoek aan de kermis en samen zwemmen). Verdachte heeft toen kort ‘verkering’ gehad met een (toen 13-jarige) vriendin van [de aangeefster] . Op een gegeven moment zijn [de aangeefster] en verdachte met elkaar gaan praten en msn-en. Op 28 maart 2010 kregen zij een relatie en binnen 2 weken was het de eerste keer dat zij seks met elkaar hadden waarbij sprake was van penetratie (seksueel binnendringen). Het leeftijdsverschil van 4 jaar acht de rechtbank gelet op deze omstandigheden niet dusdanig groot dat moet worden aangenomen dat in een dergelijke situatie seksuele handelingen altijd als ontuchtig zijn aan te merken.
Hoewel verdachte en [de aangeefster] hier tegenovergesteld over verklaren komt de rechtbank voorts niet tot de conclusie dat er tussen hen geen sprake was van een seksuele relatie op basis van wederzijdse vrijwilligheid. Dit baseert de rechtbank op de volgende omstandigheden. Verdachte en [de aangeefster] kwamen vanaf het begin van hun relatie bij elkaar over de vloer en hun ouders waren op de hoogte van de relatie. Het werd ook toegestaan dat zij samen op hun respectievelijke slaapkamer verbleven.
[de aangeefster] , die niet geheel consistent is in haar verklaringen met betrekking tot de door haar gestelde druk en het uitgeoefende geweld door de verdachte, verklaart met betrekking tot het begin van de relatie dat zij ’ook wel eens van die momenten had waarop zij er ook zin in had’.
Voor de omgeving van [de aangeefster] was niet en is nooit duidelijk geworden dat er sprake zou zijn van dwang, er waren wel strubbelingen en ruzies tussen elkaar, maar deze gingen voor zover de getuigen dit hoorden, niet over seks.
[de aangeefster] heeft pas aangifte gedaan van seks onder dwang nadat de relatie was verbroken en haar nieuwe vriend verhaal was gaan halen bij verdachte. Dit plaatst ook de beginperiode van de relatie in een bepaald licht, zeker gelet op het feit dat de relatie vijf jaar heeft geduurd.
Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat tussen [de aangeefster] en de verdachte sprake is geweest van een “normale” seksuele relatie tussen twee jeugdige personen die binnen de geschetste context, waarbij de goedkeuring door de ouders van belangrijke betekenis is, niet in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Dit beeld wordt nog versterkt nu uit het dossier blijkt dat verdachte rond oktober 2010 in het gezin van [de aangeefster] mocht komen wonen en daarbij, kennelijk met goedvinden van de ouders, de slaapkamer en het tweepersoonsbed deelde met [de aangeefster] .
Nu de seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.