ECLI:NL:RBLIM:2017:8080

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
C/03/233054 / FA RK 17-960
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor geslachtsnaamwijziging van minderjarige

In deze zaak verzoekt de moeder om vervangende toestemming voor het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging van haar dochter bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De minderjarige, geboren uit een buitenhuwelijkse relatie, heeft het gezamenlijk gezag van beide ouders. De moeder stelt dat de dochter, die al jaren geen contact meer heeft met de vader, de naam van haar stiefvader wil dragen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de moeder toewijsbaar is, omdat de dochter volhardt in haar wens om haar geslachtsnaam te wijzigen en het in haar belang is. De rechtbank wijst op de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Besluit geslachtsnaamswijziging, die bepalen dat de wens van het kind voorop staat. De vader is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank verleent de moeder de gevraagde vervangende toestemming en compenseert de proceskosten tussen de partijen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/233054 / FA RK 17-960
Beschikking van 17 augustus 2017 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] , verzoekster, hierna te noemen: ‘de moeder’,
advocaat: mr. F.A. Dronkers,
tegen:
[verweerder],
met onbekende woonplaats (via staatscourant opgeroepen), verweerder,
hierna te noemen: ‘de vader’,
betreffende de minderjarige:
[naam kind] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: ‘ [naam kind] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 7 maart 2017;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2017 en waarbij zijn verschenen:
- de minderjarige [naam kind] , die apart is gehoord, in aanwezigheid van mr. Dronkers,
- de moeder, bijgestaan door mr. Dronkers,
- mevrouw Hennissen, vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’),
- de heer [familienaam stiefvader] , stiefvader (hierna: ‘de stiefvader’), aan wie bijzondere toegang is verleend de mondelinge behandeling bij te wonen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige [naam kind] is geboren te [geboorteplaats] uit de buitenhuwelijkse relatie van de vader en de moeder. De relatie tussen partijen is eind 2006 beëindigd. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [naam kind] . [naam kind] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank om op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) vervangende toestemming te verlenen voor de ontbrekende instemming van de man, zodat zij bij het Ministerie van Justitie namens [naam kind] een verzoek tot het wijzigen van de geslachtsnaam van [naam kind] kan indienen. Daarbij zal worden verzocht de geslachtsnaam van [naam kind] , [familienaam vader] , te wijzigen in [familienaam stiefvader] . [familienaam stiefvader] is de naam van de stiefvader van [naam kind] , met wie de moeder op 6 februari 2008 is gehuwd.
3.2.
De moeder voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat [naam kind] heeft aangegeven niet langer de geslachtsnaam [familienaam vader] te willen dragen, omdat zij al zeven jaar geen contact meer heeft met de vader en hem eigenlijk niet kent. Zij beschouwt haar stiefvader als haar echte vader. Samen met de stiefvader vormen de moeder en [naam kind] een hecht gezin. [naam kind] voert al jaren feitelijk de meisjesnaam van de moeder: [meisjesnaam moeder] . Het is de wens van [naam kind] om dezelfde naam te dragen als de moeder (die sinds haar huwelijk de naam [familienaam stiefvader] draagt) en de stiefvader. Nu [naam kind] twaalf jaar is, kan zij officieel de stap zetten om haar geslachtsnaam te laten wijzigen. Omdat de vader gezag heeft over [naam kind] , is per brief om zijn toestemming verzocht. De brief is ongeopend retour gekomen.

4.Het verweer

4.1.
Hoewel deugdelijk opgeroepen, is de vader niet in het geding verschenen. Er is geen verweer gevoerd.

5.Het standpunt van de Raad

5.1.
De Raad geeft aan het in het belang van [naam kind] te achten dat zij haar geslachtsnaam kan wijzigen in de naam van haar moeder en stiefvader. Uit hetgeen in het verzoek en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, volgt dat [naam kind] zich niet verbonden voelt met de vader en is het begrijpelijk dat zij – ook in naam – bij de moeder en de stiefvader wilt horen.

6.Het oordeel van de rechtbank

Toepasselijkheid van artikel 1:253a BW
6.1.
De moeder baseert haar verzoek op artikel 1:253a BW. Uit hoofde van dit artikel kunnen geschillen omtrent het uitoefenen van het gezamenlijke gezag op verzoek van de ouders of één van hen worden voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of hier sprake is van een geschil over het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, waarop artikel 1:253a BW van toepassing is.
6.2.
Op grond van artikel 1:7 lid 1 BW kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van diens wettelijke vertegenwoordiger, worden gewijzigd door de Koning. Artikel 3 lid 1 van het Besluit geslachtsnaamwijziging bepaalt ten aanzien van de minderjarige:
“Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht (..), wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd: (..)
b. in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed.”
6.3.
Op grond van het vorenstaande is de Koning bevoegd te beslissen op een verzoek tot geslachtsnaamswijziging. Het verzoek dient in geval van een minderjarige te worden ingediend door de wettelijk vertegenwoordiger. Vervolgens is de vraag wie als wettelijk vertegenwoordiger moet worden aangemerkt.
6.4.
Voor de beantwoording van die vraag is artikel 1:253i BW relevant, nu de moeder en de vader gezamenlijk belast zijn met het gezag over [naam kind] . Artikel 1:253i BW bepaalt dat de ouders met gezamenlijk gezag, het kind gezamenlijk in burgerlijke handelingen dienen te vertegenwoordigen. Vertegenwoordiging door één van de ouders is ook mogelijk, maar alleen indien niet gebleken is van bezwaren van de andere ouder. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 21 oktober 1988,
NJ1989/411) is het uitgangspunt van artikel 1:253i BW dat één ouder als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige kan optreden. De rechter hoeft daarbij zelf (ambtshalve) niet na te gaan of al dan niet gebleken is van bezwaren van de andere ouder. Daarentegen vereist het Ministerie van Veiligheid en Justitie wél uitdrukkelijk dat het verzoek tot geslachtsnaamwijziging door de gezagdragende ouders (als zijnde de wettelijk vertegenwoordigers) van het kind steeds gezamenlijk wordt ingediend. In de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dienst Justis, uitgegeven brochure ‘naamswijziging’ (juli 2017) staat immers opgenomen:

Degene die het gezag over het kind heeft is de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. Wilt u de achternaam van uw kind(eren) wijzigen en hebbenbeideouders het gezag? Dan moeten beide ouders het aanvraagformulier ondertekenen. Wanneer één van de ouders het formulier niet ondertekent, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, ook niet als het kind de naamswijziging zelf graag wil. Wanneer u zonder instemming van de andere ouder die het gezag heeft toch een aanvraag om naamswijziging wilt indienen, moet u voordat u een aanvraag indient eerst aan de rechtbank om vervangende toestemming vragen.”
6.5.
Uit het verzoek van de moeder volgt dat zij er niet in is geslaagd de medewerking te verkrijgen van de vader om gezamenlijk een verzoek tot geslachtsnaamwijziging in te dienen. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de vader bezwaren heeft tegen de indiening van het verzoek. Dit brengt met zich mee dat sprake is van een geschil omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening, waarop artikel 1:253a BW van toepassing is.
Beoordeling
6.6.
Omdat artikel 1:253a BW van toepassing is, dient de rechtbank op grond van dat artikel een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Nu de verzochte vervangende toestemming ziet op het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging, zal de rechtbank de daarbij behorende toetsingscriteria (via indirecte toetsing) ook bij haar beoordeling betrekken. Artikel 3 lid 4 van het Besluit geslachtsnaamwijziging bepaalt:
“Het verzoek wordt afgewezen, indien: (..) b. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamwijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.”
In de Nota van Toelichting behorende bij het Besluit geslachtsnaamwijziging is uitdrukkelijk opgenomen dat de wens van het kind (van twaalf jaar en ouder) dat zijn geslachtsnaam wilt wijzigen, voorgaat op die van de ouder die zijn instemming daarmee weigert. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet alleen een beslissing dient te nemen die in het belang van [naam kind] is, maar dat de rechtbank daarbij ook dient na te gaan of [naam kind] in haar wens om de geslachtsnaam te wijzigen volhardt.
6.7.
De rechtbank heeft [naam kind] bij de gelegenheid van de zitting afzonderlijk gehoord. Uit dit verhoor is de rechtbank gebleken dat [naam kind] volledig achter het verzoek van de moeder staat en dat zij haar wens om haar geslachtsnaam te laten wijzigen al sinds haar tiende heeft. Zij heeft aangegeven dat zij al vijf jaar geen contact meer heeft met de vader en geen band met hem heeft. Hoewel zij hem wel eens op straat ziet langslopen, zegt de vader dan niets tegen haar. [naam kind] wil dezelfde naam dragen als haar moeder (die de naam van de stiefvader draagt) en haar stiefvader, die voor haar voelt als haar echte vader. [naam kind] heeft aangegeven zich bewust te zijn van de (permanente) gevolgen van een geslachtsnaamswijziging.
6.8.
Uit het voorgaande blijkt dat [naam kind] volhardt in haar wens om haar geslachtsnaam te laten wijzigen. [naam kind] kan, gezien haar leeftijd en haar toelichting ter zitting, tot een redelijke waardering van haar belangen en een inschatting van de gevolgen van een geslachtsnaamswijziging in staat worden geacht. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het in het belang van [naam kind] is om aan de moeder vervangende toestemming voor die van de vader te verlenen tot het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging van [naam kind] .
6.9.
In het gegeven dat de vader en de moeder gewezen partners zijn, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van de procedure tussen partijen te compenseren. Dit betekent dat elke partij zijn eigen kosten zal dragen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verleent aan de moeder vervangende toestemming voor de ontbrekende instemming van de vader, tot het indienen van een verzoek bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie tot geslachtsnaamswijziging van de minderjarige [naam kind] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , waarbij het verzoek zal zijn dat de geslachtsnaam zal worden gewijzigd in [familienaam stiefvader] ;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijzigt het anders of meer verzochte af;
7.4.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat de vader en de moeder hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Drent, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L. Reijnders-Verlinden, griffier, op 17 augustus 2017.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.