ECLI:NL:RBLIM:2017:8060

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
C/03/238971 / KG ZA 17-408
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over nakoming duurovereenkomst en betaling schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] en Stichting Woningstichting De Voorzorg. [Eiseres] vorderde nakoming van een duurovereenkomst en betaling van een voorschot op schadevergoeding, nadat De Voorzorg had besloten de samenwerking met [eiseres] te beëindigen. De procedure volgde op een onderzoek van de Autoriteit Woningcorporaties naar de relatie tussen partijen, waarbij vragen waren gerezen over mogelijke belangenverstrengeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] niet toewijsbaar waren, omdat de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen niet eenvoudig vast te stellen was en bewijslevering noodzakelijk was, wat in kort geding niet mogelijk is. De vorderingen werden afgewezen en [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van De Voorzorg, die tot de uitspraak van het vonnis werden begroot op € 2.740,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/238971 / KG ZA 17-408
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
statutair gevestigd te Hoensbroek en kantoorhoudend aan de [adres] , [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G.E.E.M. van der Heijden,
tegen
de stichting
STICHTING WONINGSTICHTING DE VOORZORG,
statutair gevestigd te Heerlen en kantoorhoudend aan de Heisterberg 70, 6431 JC Hoensbroek,
gedaagde,
advocaat mr. P. Merkus.
Partijen zullen hierna [eiseres] en De Voorzorg worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand door De Voorzorg toegezonden producties
  • de mondelinge behandeling van 10 augustus 2017
  • de pleitnota van mr. Van der Heijden
  • de pleitnota van mr. Merkus.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam directeur] heeft in 1995 het onderhoudsbedrijf [eiseres] opgericht.
2.2.
De Voorzorg is een woningbouwcorporatie. De heer [naam oud-directeur-bestuurder] , de vader van [naam directeur] , was in 1995 directeur-bestuurder van De Voorzorg. Op 30 juni 2006 is [naam oud-directeur-bestuurder] met vroegpensioen gegaan. Daarna is [naam oud-directeur-bestuurder] bij De Voorzorg in dienst getreden als adviseur van de nieuwe directeur-bestuurder, de heer [naam directeur-bestuurder] .
2.3.
Sinds 1995 heeft [eiseres] in opdracht en voor rekening van De Voorzorg onderhoudswerkzaamheden aan de woningen van De Voorzorg verricht.
2.4.
De Autoriteit Woningcorporaties (hierna: Aw) heeft naar aanleiding van een anonieme melding bij het Meldpunt Integriteit Woningcorporaties (hierna: MIW) in 2016 een onderzoek ingesteld naar de relatie tussen De Voorzorg en [eiseres] . Eerder, in 2013, is bij het MIW een bijna identieke melding binnengekomen. Destijds is niet meegedeeld dat [naam oud-directeur-bestuurder] nog steeds (in een andere functie, te weten adviseur van de bestuurder) verbonden was aan De Voorzorg. Er zijn naar aanleiding van de melding in 2016 vragen gerezen of er sprake kan zijn geweest van onafhankelijke opdrachtverstrekking van onderhoudswerkzaamheden aan onderhoudsbedrijf [eiseres] , maar ook of daar nu wel nog steeds sprake van zou kunnen zijn. Het gaat daarbij om de beoordeling van de (on)wenselijkheid van het continueren van de zakelijke relatie met [eiseres] in verband met mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling.
2.5.
Bij oordeelsbrief van 8 december 2016 heeft de Aw de resultaten van het onderzoek aan De Voorzorg meegedeeld (de door De Voorzorg op voorhand toegezonden productie 1).
2.6.
Op 24 mei 2017 heeft De Voorzorg in de personen van [naam interim-bestuurder] , interim-bestuurder en [naam manager Vastgoed] , manager Vastgoed aan [eiseres] meegedeeld dat zij de samenwerking met [eiseres] beëindigen. Hetgeen daar is besproken, heeft De Voorzorg bij brief van gelijke datum schriftelijk bevestigd. In deze brief staat voor zover relevant (productie 7 bij exploot van dagvaarding):
“(…) Door de Autoriteit Woningcorporaties is in hun oordeelsbrief 2016 een oordeel uitgesproken over de wijze waarop De Voorzorg is bestuurd en er toezicht is gehouden. Als interim bestuurder heb ik voor professioneel aanbestedingsbeleid moeten zorgen om te waarborgen dat ons maatschappelijk geld ook verantwoord wordt uitgegeven.
In ons aanbestedingsbeleid (…) worden kwalitatieve regels gesteld aan bedrijven die voor ons werken. Aangezien uw bedrijf niet aan deze regels voldoet kan ik u geen nieuwe werkzaamheden meer opdragen. Lopende werkzaamheden kunt u natuurlijk afmaken en na goedgekeurde oplevering in rekening brengen.
U gaf in ons gesprek aan dat dit consequenties heeft voor uw bedrijf en dat begrijp ik. Graag deel ik met u op welke wijze De Voorzorg hierin kan meedenken. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van De Voorzorg tot:
  • nakoming van de bestaande duurovereenkomst, middels het verstrekken van reguliere opdrachten, die in de lijn liggen van dit jaar en tien voorgaande jaren en die een waarde vertegenwoordigen van gemiddeld minimaal € 115.000,00 per maand (exclusief btw); € 1.380.000,00 per jaar, tot het moment waarop de duurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd,
  • betaling aan [eiseres] van een dwangsom van € 10.000,00 althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat De Voorzorg niet voldoet aan het hiervoor gevorderde,
  • betaling aan [eiseres] van € 50.000,00 als voorschot op een nader in de bodemprocedure vast te stellen schadevergoeding,
  • betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
De Voorzorg heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vorderingen van [eiseres] , kort gezegd, strekken tot het nakomen van de verplichtingen die volgens [eiseres] rechtstreeks voortvloeien uit de tussen haar en De Voorzorg gesloten duurovereenkomst, alsmede tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding.
Het standpunt van De Voorzorg dat de vordering tot nakoming van de lopende duurovereenkomst zich niet leent voor behandeling in kort geding, wordt verworpen, nu deze vordering strekt tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening.
4.2.
[eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening. De Voorzorg bestrijdt dit.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening. [eiseres] stelt immers dat zij de afgelopen tien jaar exclusief voor De Voorzorg heeft gewerkt en doordat er nu geen (nieuwe) opdrachten meer aan haar worden verstrekt, zij schade lijdt, te weten het volledig wegvallen van haar omzet. Het vergt tijd om haar organisatie aan te passen aan de veranderde situatie.
4.4.
Beoordeeld moet worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vorderingen vooruit te lopen. Daarbij moet de voorzieningenrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.5.
Partijen verschillen van mening over de kwalificatie van hun rechtsverhouding. Vaststaat dat zij de onderlinge afspraken niet schriftelijk hebben vastgelegd. Volgens [eiseres] is er sprake van een duurovereenkomst. De Voorzorg op haar beurt betwist dit.
4.6.
Uit de thans over en weer geponeerde stellingen valt niet op voorhand vast te stellen wie het gelijk aan haar zijde heeft. De standpunten van partijen staan daarvoor te veel tegenover elkaar. Nu partijen over en weer elkanders stellingen betwisten, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, derhalve niet op eenvoudige wijze vast te stellen of er sprake is van een duurovereenkomst. Daarvoor zal bewijslevering nodig zijn, waarvoor evenwel in kort geding geen plaats is. Mitsdien is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de vordering tot nakoming van die overeenkomst in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Dit betekent dat de voorzieningenrechter om deze reden de vordering tot nakoming van de duurovereenkomst niet kan toewijzen. De vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding, waaraan eveneens de duurovereenkomst ten grondslag is gelegd, kan op diezelfde grond evenmin worden toegewezen. Uit het voorgaande volgt dat ook de overige vorderingen worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten aan de zijde van De Voorzorg worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat €
816,00(1 punt x tarief € 816,00)
Totaal € 2.740,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van De Voorzorg, die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 2.740,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ