Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
CAK (voorheen Centraal Administratie Kantoor)
1.De procedure
2.De vordering en het daartegen gerichte verweer
vorderde bij exploot (als eiser)veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 401,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over de gehele som vanaf 9 mei 2017 (datum dagvaarding) tot de datum van voldoening, alsmede tot betaling van de aan de zijde van CAK te liquideren proceskosten. Volgens CAK had [gedaagde] buiten rechte de vordering niet betwist doch zelfs erkend door het aangaan van een betalingsregeling. Die regeling ‘is destijds vervallen, omdat gedaagde deze niet is nagekomen’. Mocht dit in rechte anders blijken te zijn (en mocht alsnog verweer gevoerd worden), dan ‘geeft eiser om proceseconomische redenen de voorkeur aan het schriftelijk voortzetten (…….) boven het houden van een comparitie van partijen’.
repliek(waar CAK zich opeens als
‘eiseres’aanduidt) duikt als prod.4 een brief op die eerder in het geheel niet in beeld was en waarvan de ontvangst later in de procedure door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist zal worden. Op 6 maart 2017 zou [gedaagde] er per brief op geattendeerd zijn dat de hoofdsom waarvoor een regeling getroffen was, ‘opgehoogd’ was en dat daarmee tevens van [gedaagde] verlangd werd dat zij per maand (‘met ingang van 5 april 2017’) € 53,00 per maand ging aflossen. In de bewuste brief op naam van “GGN” is het aldus geformuleerd: “We hebben uw betalingsregeling aangepast naar aanleiding van de ophoging”. Of en - zo ja - hoe en wanneer de brief waarnaar prod.4 beoogt te verwijzen, door [gedaagde]
ontvangenis / kan zijn, kan niet uit de door CAK ontplooide stellingen en overgelegde stukken zelf afgeleid worden. CAK gaat daar totaal niet op in en stelt zelfs niet met zoveel woorden dat de op 6 maart 2017 gedateerde brief daadwerkelijk
verzondenis. Desalniettemin baseert CAK zijn volledige onderbouwing van de bewering dat [gedaagde] ‘de betalingsregeling niet nagekomen’ is op deze brief die volgens hem een andere regeling bewerkstelligd heeft dan waarvan [gedaagde] uitgegaan is. Op die stelling voortbouwend is CAK vervolgens gaan procederen.
vanaf’ 9 mei 2017 en dus met ingang van 10 mei 2017 gevorderd is, hoe dan ook buiten het renteonderdeel in het petitum valt. De renteclaim ad € 5,51 vanaf een ongenoemd gelaten datum
tot10 mei 2017 heeft CAK niet voorzien van een bijgevoegde berekening. De klaarblijkelijk op art. 6:96 lid 2 aanhef en sub c BW leunende vordering van een bedrag aan invorderingskosten is bij exploot op geen enkele wijze gekoppeld aan een brief waarbij vergoeding van zulke kosten aangezegd is, laat staan aan een veertiendagenbrief in de zin van art. 6:96 lid 5 BW.
verweervan [gedaagde] ( [gedaagde] ) is kort en bondig: CAK had en heeft geen enkele reden om haar te dagvaarden en/of een gerechtsdeurwaarder op het dak te sturen. Als (bijna) 81-jarige en slecht ter been zijnde inwoonster van [woonplaats] valt ook niet van haar te verwachten dat zij voor de rolzitting naar Maastricht afreist, zodat zij voor een verweer in twee ronden een beroep gedaan heeft op haar zoon voor het verzorgen van schriftelijk antwoord en dupliek. Bij antwoord heeft [gedaagde] verwezen naar een in 2016 getroffen betalingsregeling die zij trouw iedere maand nakwam en na zal blijven komen. Bijgesloten is een transactieoverzicht van de RABO-bank waarin aflossingen van € 23,00 per maand vermeld zijn voor het tijdvak 1 december 2016 tot en met 1 mei 2017. [gedaagde] zegt die bedragen in het haar uitgereikte stuk niet (althans niet duidelijk) tegen te komen. Er is geen grond om kosten van rechtbank en deurwaarder aan haar in rekening te brengen.