In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg, betreft het een geschil over de verdeling van de nalatenschap van de vader van de betrokken partijen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.H. Kempen, heeft vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, die niet verschenen is. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 10 mei 2017 beslissingen genomen over de verdeling van de nalatenschap en de vraag of gedaagde sub 1 gelden aan de nalatenschap verschuldigd is. De rechtbank heeft uiteengezet welke uitgangspunten in acht moeten worden genomen bij de beoordeling van de vorderingen van de eiser. Tevens is er aandacht besteed aan de mogelijkheid dat de schuld van gedaagde sub 1 aan de nalatenschap groter is dan zijn erfdeel, wat de rechtbank op ongeveer € 400,00 heeft geschat.
De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt over het door gedaagde sub 1 aan de nalatenschap verschuldigde bedrag van € 49.391,05 te handhaven. De eiser moest ook aangeven op welk moment de eerste onrechtmatige transactie door gedaagde sub 1 heeft plaatsgevonden en op welke datum de vader is opgenomen in een zorgcentrum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen exploot van betekening van zijn akte aan gedaagde sub 2 heeft ingediend, waardoor de eiswijziging niet aan deze gedaagde kon worden betekend. De rechtbank heeft de eiser de kans gegeven om de eiswijziging alsnog aan gedaagde sub 2 te betekenen en heeft de zaak naar de rol van 30 augustus 2017 verwezen voor verdere behandeling.
In de beslissing heeft de rechtbank de zaak naar de rol van 30 augustus 2017 verwezen, zodat de eiser de eiswijziging kan betekenen aan gedaagde sub 2. Gedaagde sub 2 krijgt de gelegenheid om te reageren op de eiswijziging, mits hij zich laat bijstaan door een advocaat. De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden totdat de procedure is voortgezet.