ECLI:NL:RBLIM:2017:8020

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
C/03/215022 / HA ZA 15-741
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap met betrekking tot onrechtmatige transacties door een erfgenaam

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg, betreft het een geschil over de verdeling van de nalatenschap van de vader van de betrokken partijen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.H. Kempen, heeft vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, die niet verschenen is. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 10 mei 2017 beslissingen genomen over de verdeling van de nalatenschap en de vraag of gedaagde sub 1 gelden aan de nalatenschap verschuldigd is. De rechtbank heeft uiteengezet welke uitgangspunten in acht moeten worden genomen bij de beoordeling van de vorderingen van de eiser. Tevens is er aandacht besteed aan de mogelijkheid dat de schuld van gedaagde sub 1 aan de nalatenschap groter is dan zijn erfdeel, wat de rechtbank op ongeveer € 400,00 heeft geschat.

De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt over het door gedaagde sub 1 aan de nalatenschap verschuldigde bedrag van € 49.391,05 te handhaven. De eiser moest ook aangeven op welk moment de eerste onrechtmatige transactie door gedaagde sub 1 heeft plaatsgevonden en op welke datum de vader is opgenomen in een zorgcentrum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen exploot van betekening van zijn akte aan gedaagde sub 2 heeft ingediend, waardoor de eiswijziging niet aan deze gedaagde kon worden betekend. De rechtbank heeft de eiser de kans gegeven om de eiswijziging alsnog aan gedaagde sub 2 te betekenen en heeft de zaak naar de rol van 30 augustus 2017 verwezen voor verdere behandeling.

In de beslissing heeft de rechtbank de zaak naar de rol van 30 augustus 2017 verwezen, zodat de eiser de eiswijziging kan betekenen aan gedaagde sub 2. Gedaagde sub 2 krijgt de gelegenheid om te reageren op de eiswijziging, mits hij zich laat bijstaan door een advocaat. De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden totdat de procedure is voortgezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/215022 / HA ZA 15-741
Vonnis van 16 augustus 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W.H. Kempen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.L.E. Marchal,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.L.J. van Vloten,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.P. Schobbers-Deinum.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 mei 2017,
  • de akte van [eiser] tevens houdende een wijziging van eis,
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 1] ,
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 3] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Vanwege een herverdeling van zaken wordt dit vonnis gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie, voorafgaand aan de vonnissen van 26 oktober 2016 en 10 mei 2017, op 26 mei 2016 een comparitie heeft plaatsgevonden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het vonnis van 10 mei 2017
2.1.1.
In haar vonnis van 10 mei 2017 heeft de rechtbank beslissingen genomen over de verdeling van de nalatenschap van de vader van partijen. In de kern gaat het geschil tussen partijen over de vraag of, en zo ja op welke wijze, bij de vaststelling van de verdeling van die nalatenschap rekening moet worden gehouden met gelden die [gedaagde sub 1] vóór het overlijden van de vader volgens [eiser] (en [gedaagde sub 3] onderschrijft dat) aan het vermogen van de vader heeft onttrokken terwijl hij daarvoor geen toestemming had. Onder 2.5.4.4. en 2.5.4.5. heeft de rechtbank uiteengezet welke uitgangspunten in acht dienen te worden genomen bij de beoordeling van de door [eiser] ingestelde vorderingen. In overweging 2.5.4.13. heeft de rechtbank vervolgens, voor alle duidelijkheid en ter voorkoming van misverstanden, voor het geval vast zou komen te staan dat [gedaagde sub 1] enig bedrag aan de nalatenschap is verschuldigd, uiteengezet op welke wijze dat bedrag in de verdeling van de nalatenschap dient te worden betrokken. Voorts heeft de rechtbank onder 2.5.4.14 overwogen dat het, gelet op de omvang en samenstelling van de nalatenschap, zeer wel mogelijk is dat een eventuele schuld van [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap veel groter is dan zijn erfdeel, dat de rechtbank op om en nabij € 400,00 heeft geschat. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat voor zover een schuld van [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap zijn erfdeel te boven gaat, deze niet in de verdeling kan worden betrokken. Hierin heeft de rechtbank, vanwege de kosten die bewijslevering mogelijk met zich brengt, aanleiding gezien [eiser] allereerst in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de vraag of hij zijn standpunt wat betreft het volgens hem door [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap verschuldigde bedrag van € 49.391,05 handhaaft. Voor het geval [eiser] zijn standpunt zou handhaven, heeft de rechtbank hem opgedragen zich uit te laten over de vraag op welk moment de eerste volgens hem onrechtmatige transactie door [gedaagde sub 1] is verricht en over de vraag op welke datum de vader is opgenomen op de gesloten afdeling van zorgcentrum de Wilgenhof in Bunde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn, voor zover [eiser] zijn standpunt handhaaft, in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitlatingen van [eiser] ten aanzien van de hiervoor genoemde vragen.
2.1.2.
[eiser] heeft bij akte, bestemd voor de rol van 24 mei 2017, zijn standpunt kenbaar gemaakt. Bij die gelegenheid heeft hij tevens zijn eis gewijzigd.
2.1.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben, ieder afzonderlijk, bij akte bestemd voor de rol van 7 juni 2017 hun standpunt kenbaar gemaakt. [gedaagde sub 1] heeft daarbij tevens bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [eiser] .
2.1.4.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] geen exploot van betekening van zijn akte aan [gedaagde sub 2] , die niet in deze procedure is verschenen, in het geding heeft gebracht. De rechtbank houdt het daarom ervoor dat [eiser] zijn eiswijziging niet aan [gedaagde sub 2] heeft doen betekenen. Daarmee heeft hij niet voldaan aan het bepaalde in artikel 130 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hieruit volgt immers dat een verandering van eis, zoals door [eiser] geformuleerd, is uitgesloten tegen een partij die niet in de procedure is verschenen, tenzij de eiser die verandering tijdig bij exploot kenbaar heeft gemaakt aan de niet verschenen partij. De rechtbank verwijst hierbij tevens naar hetgeen in het vonnis van 26 oktober 2016 onder 4.1.2. is overwogen ten aanzien van de tussen partijen bestaande ondeelbare rechtsverhouding. Gelet hierop zal de rechtbank [eiser] in de gelegenheid stellen zijn eiswijziging alsnog aan [gedaagde sub 2] te doen betekenen. De zaak wordt naar de rol van 30 augustus 2017 verwezen, zodat [eiser] het exploot van betekening van zijn eiswijziging aan [gedaagde sub 2] op die roldatum in het geding kan brengen. Aan [gedaagde sub 2] zal vervolgens een termijn van vier weken, te rekenen vanaf 30 augustus 2017, worden gegeven om op die eiswijziging te reageren. Als [gedaagde sub 2] wenst te reageren op de eiswijziging zal hij zich moeten laten bijstaan door een advocaat. Deze advocaat zal die reactie uiterlijk op de rol van 27 september 2017 bij akte bij de rechtbank moeten indienen. In afwachting hiervan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 30 augustus 2017 teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen de eiswijziging aan [gedaagde sub 2] te doen betekenen en het exploot van betekening in het geding te brengen,
3.2.
stelt [gedaagde sub 2] in de gelegenheid bij akte, in te dienen door een advocaat, bestemd voor de rol van 27 september 2017 daarop te reageren,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2017
NL