ECLI:NL:RBLIM:2017:798

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
C/03/230418 / KG ZA 17-6
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot hervatting zorgverlening na beëindiging zorgovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, een 95-jarige vrouw die intensieve verzorging en verpleging nodig heeft, een kort geding aangespannen tegen de stichting Envida. Eiseres vordert dat Envida de zorgverlening, zoals overeengekomen in de zorgovereenkomst van 18 maart 2016, binnen drie dagen na betekening van het vonnis hervat. De zorgovereenkomst werd opgeschort door Envida, die stelde dat de afspraken niet werden nagekomen door de mantelzorgers van eiseres. Eiseres heeft de zorg op 2 januari 2017 beëindigd en de zorg is overgenomen door een andere organisatie, Groot Limburg. Eiseres stelt dat de wisseling van zorgverleners onaangenaam voor haar is en dat de zorg door Envida kwalitatief beter is. Envida betwist de spoedeisendheid van de vordering en stelt dat er adequate zorg wordt verleend door Groot Limburg. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat eiseres sinds de beëindiging van de zorg door Envida niet zonder zorg is geweest. De vordering van eiseres wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/230418 / KG ZA 17-6
Vonnis in kort geding van 30 januari 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.C.C.M. Nadaud,
tegen
de stichting
STICHTING ENVIDA,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. S.A.R. Lely.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Envida genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 januari 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens akte overlegging producties,
  • de mondelinge behandeling van 26 januari 2017,
  • de ter zitting overgelegde foto van [eiseres] ,
  • de pleitnota van Envida.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is 95 jaar oud en heeft intensive verzorging en verpleging nodig. Zij is aan bed gebonden en verblijft op het adres van haar zoon, [naam zoon] , die samen met een van zijn zussen, [naam dochter] , als mantelzorger fungeert. Mevrouw [naam dochter] is dagelijks en tijdens alle zorgmomenten in de woning waar [eiseres] verblijft aanwezig.
2.2.
Na ontslag uit het AzM in maart 2016 heeft Envida op 18 maart 2016 een zorgovereenkomst met [eiseres] gesloten. Een zorgplan maakt deel uit van de zorgovereenkomst tussen [eiseres] en Envida. In het zorgplan, dat laatstelijk op 12 augustus 2016 (op 15 augustus 2016 getekend) is hernieuwd, is ook opgenomen welke handelingen de mantelzorgers dienen te verrichten. Het gaat daarbij om het op orde en aanwezig hebben van de materialen die nodig zijn voor de verzorging van hun moeder en om het toedienen van (een deel van) de medicatie. De mantelzorgers worden betrokken bij de daadwerkelijke verzorging, opdat [eiseres] meer comfort ervaart. Daarnaast zijn zij als familie verantwoordelijk voor alle huishoudelijke handelingen.
2.3.
Tussen de familie en Envida is frictie ontstaan over de verzorging van [eiseres] . De klachten zijn geïnventariseerd bij brief van 6 oktober 2016 van de advocaat van [eiseres] en mevrouw [naam dochter] , mr. Nadaud. Een en ander is besproken op 11 november 2016 tussen mevrouw [naam dochter] , mr. Nadaud en de programmadirecteur wijkzorg en de wijkmanager van Envida. In dat gesprek is onder meer afgesproken dat een van de verzorgden uit het team zou worden genomen.
Op 28 november 2016 heeft een tweede bespreking plaatsgevonden waar aan de kant van Envida de wijkmanager en de wijkverpleegkundige aanwezig waren. In dat gesprek is onder meer afgesproken dat de wijkverpleegkundige het aanspreekpunt voor de familie zou blijven en dat mevrouw [naam dochter] ’ opstelling bij de verzorging terughoudender moest zijn, omdat deze als dwingend werd ervaren. De wijkmanager heeft de afspraken genoteerd en in een brief van 29 november 2016 opgenomen, die is gevolgd op 6 december 2016 door een nieuwe zorginstructie.
2.4.
Op 16 december 2016 heeft Envida bij brief aangegeven dat zijn van mening is dat de afspraken niet onverkort worden nagekomen. Het gaat daarbij om de houding en het gedrag van mevrouw [naam dochter] . Envida schrijft dat zij meent dat het niet langer mogelijk is voor de medewerkers om de zorg op verantwoorde wijze te verlenen als het gedrag niet wijzigt, conform de gemaakte afspraken. Envida kondigt aan de zorg op te schorten als er geen gedragsverandering komt.
Bij brief van 22 december 2016 is door [eiseres] om opheldering gevraagd en verzocht om tijdig te informeren als de zorg daadwerkelijk wordt opgeschort.
2.5.
Bij brief van 30 december 2016 is [eiseres] medegedeeld door Envida dat per
2 januari 2017 de zorg wordt gestopt. In de daaropvolgende e-mailwisseling met
mr. Nadaud heeft Envida diezelfde dag tussen 14 en 15 uur laten weten dat de zorg zal worden overgenomen door Privazorg na het ochtendzorgmoment van 2 januari 2017.
[eiseres] had inmiddels zelf contact gelegd met thuiszorgorganisatie Stichting Groot Limburg.
2.6.
Envida heeft de zorg op 2 januari 2017 beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om Envida te veroordelen binnen drie dagen na betekening van het vonnis de zorgverlening aan [eiseres] , zoals overeengekomen in de zorgovereenkomst van
18 maart 2016, het zorgplan van 12 augustus 2016 en de zorginstructie van 6 december 29016 te hervatten, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling in de kosten.
3.2.
Envida voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering bepaalt dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven.
4.2.
[eiseres] stelt spoedeisend belang bij de gevraagde maatregel te hebben en onderbouwt dit met de volgende feiten en omstandigheden.
Het is niet in het belang van [eiseres] dat de verzorging steeds in handen wordt gelegd van nieuwe mensen. Wijzigingen in de zorg zijn, zo stelt [eiseres] , buitengewoon onaangenaam voor haar. De situatie van de zorgverlening door Envida moet hersteld worden. Die zorg verliep sinds 28 november 2015 immers volgens de afspraken. Envida heeft bovendien voor een omvangrijker pakket gecontracteerd met CZ dan de huidige zorgverlener van [eiseres] , Groot Limburg. En Envida heeft een specialistisch team en is kwalitatief beter dan Groot Limburg, zodat herstel van de zorgsituatie aan de orde is. De spoedeisendheid vloeit naar de mening van [eiseres] voort uit de aard van de vordering. Een onverenigbaarheid van karakters tussen [naam dochter] en (de medewerkers van) Envida mag niet over haar hoofd worden uitgevochten.
4.3.
Envida acht geen spoedeisend belang aanwezig. Zij stelt zich op het standpunt dat de zorgovereenkomst is geëindigd en dat er thans adequate en toereikende zorg wordt verleend door Groot Limburg. Groot Limburg verzorgt [eiseres] heden al drie en een halve week en er is geen sprake van discontinuïteit of verslechtering van de zorg. Envida stelt dat met Groot Limburg is overeengekomen dat zij benaderd kan worden met vragen, maar dat dit tot op heden niet is voorgevallen. Envida benadrukt dat herstel van de zorg zou betekenen dat [eiseres] andermaal met nieuwe verzorgenden zal worden geconfronteerd. Het team dat haar tot januari 2017 verzorgde zal niet meer worden ingezet.
4.4.
De voorzieningenrechter acht geen spoedeisend belang aanwezig en zal om die reden de vordering afwijzen. Zij overweegt daartoe het volgende.
4.5.
Genoegzaam staat vast dat [eiseres] met de wisseling van zorg door Envida naar zorg door medewerkers van Groot Limburg sinds 2 januari 2017 niet zonder de geïndiceerde zorg is geweest. Dat Envida een omvangrijker pakket heeft gecontracteerd met CZ dan Groot Limburg zegt immers niets over de aan [eiseres] daadwerkelijk gegeven verzorging. Niet, althans onvoldoende concreet is gesteld, laat staan onderbouwd, dat Groot Limburg de geïndiceerde zorg niet kan leveren. De voorzieningenrechter is geen (volledig) inzicht verschaft in de indicatie noch in de zorgovereenkomst met Groot Limburg. Voorts is productie 13 van [eiseres] geen rapport van een deskundige, maar slechts een subjectieve weergave van de mantelzorger, zodat de voorzieningenrechter daarop haar oordeel niet kan baseren. Er volgt dus geen spoedeisendheid uit de aard van de zorg die [eiseres] thans krijgt.
4.6.
De verzorging door Groot Limburg is al drie en halve week een feit. Niet gesteld én niet gebleken is dat deze zorg door Groot Limburg niet zal worden voortgezet. Evenmin is gesteld of gebleken dat Groot Limburg een steeds wisselend team van verzorgenden inzet.
Dit in combinatie met de stelling van [eiseres] – die overigens door Envida wordt onderschreven – dat zij niet gebaat is bij steeds nieuwe mensen om haar bed, illustreert naar het oordeel van de voorzieningenrechter treffend dat er ook op het aspect van continuïteit van het team geen spoedeisendheid aan de orde is. Er is immers geen discontinuïteit te verwachten in de verzorging van [eiseres] en [eiseres] heeft steeds dezelfde gezichten en handen aan het bed.
4.7.
Uit de aard van de vordering, namelijk tot nakoming van de overeenkomst, vloeit de spoedeisendheid kortom niet voort, omdat de huidige staat van de verzorging van [eiseres] gewaarborgd is langs de lijn van de indicatie en continuïteit in het team. Niet kan worden volgehouden dat in afwachting van een eventuele uitspraak van de bodemrechter een (orde)maatregel getroffen dient te worden.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van Envida begroot op € 1.434,00 (€ 618,00 griffierecht en
€ 816,00 salaris advocaat). De rente en nakosten worden toegewezen als in het dictum.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van Envida begroot op € 1.434,00, vermeerderd met de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien niet wordt betaald binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, tot aan de dag der algehele betaling, en vermeerderd met de nakosten ad € 131,00, indien wel aanschrijving maar geen betekening van het vonnis plaatsvindt, en ad € 199,00, indien betekening van het vonnis plaatsvindt,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB