3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen
Bijstandsuitkering verdachte: aanvang en beëindiging
Bij beschikking van 18 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray (hierna: het college) de aanvraag van de verdachte van 23 januari 2009 gehonoreerd en hem met ingang van 9 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) naar de norm van een alleenstaande. Daarbij heeft het college de verdachte erop gewezen dat hij verplicht is om – conform het bepaalde in artikel 17 van de Wwb – direct alles te melden wat van invloed kan zijn op zijn uitkering en zijn mogelijkheden om aan het werk te gaan.
Uit het stamproces-verbaal volgt, zakelijk weergegeven, dat aan uitkeringsgerechtigden van de gemeente Venray tot 1 januari 2013 maandelijks een door hen in te vullen en in te leveren rechtsmatigheidsonderzoeksformulier beschikbaar werd gesteld. Ingaande 1 januari 2013 heeft de gemeente Venray gekozen voor een andere werkwijze. Uit onderzoek naar de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren is niet gebleken dat de verdachte een wijziging in de woonsituatie of inkomen heeft doorgegeven. De uitkering van de verdachte is vervolgens per 1 oktober 2014 beëindigd vanwege de inschrijving van de medeverdachte [naam medeverdachte] op het BRP-adres van de verdachte. De verdachte heeft aldus van 9 januari 2009 tot en met 31 oktober 2014 een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Venray. Uit het onderzoek bleek voorts niet dat de verdachte andere geregistreerde inkomsten had. Van de medeverdachte [naam medeverdachte] zijn na 7 november 2010 geen geregistreerde inkomstenbronnen bekend.
Inschrijvingen volgens BRP
Uit de BRP-uitdraai op naam van de verdachte blijkt dat hij per 15 december 2008 stond ingeschreven op het adres [adres 3] te Venray, per 7 september 2010 op het adres [adres 1] te Venray en per 10 juni 2015 op het adres [adres 2] te Venray.
Uit de BRP-uitdraai op naam van de medeverdachte [naam medeverdachte] blijkt dat zij per 24 april 2007 stond ingeschreven op het adres [adres 3] te Venray, per 22 november 2010 op het adres [adres 4] te Venray, per 25 juli 2014 op [adres 1] te Venray en per 10 juni 2015 op het adres [adres 2] te Venray.
Bevindingen van de sociale recherche
Op 1 april 2015 heeft er op het adres [adres 1] te Venray een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van binnentreden volgt, zakelijk weergegeven, dat de gehele woning een grote luxe uitstraalt door de aanwezigheid van een grote tv, nieuwe meubelen, koelkast, Boretti gasfornuis / oven en voeding in overvloed. Tevens werden er contant betaalde facturen aangetroffen die het bijstandsniveau vele malen overstijgen. Op de ouderslaapkamer werd bovendien een contant geldbedrag van € 16.530,00 aangetroffen. Op de tweede slaapkamer werd een contant geldbedrag van € 1.170,00 aangetroffen.
Uit onderzoek aan de in de woning inbeslaggenomen administratie volgt, zakelijk weergegeven, dat aan de hand van voornoemde aangetroffen facturen de volgende contante uitgaven zichtbaar zijn:
- 2009: een totaalbedrag van € 3.423,50;
- 2010: een totaalbedrag van € 7.924,90;
- 2011: een totaalbedrag van € 5.736,70;
- 2012: een totaalbedrag van € 9.330,40;
- 2013: een totaalbedrag van € 14.171,00;
- 2014: een totaalbedrag van € 16.900,00.
De verklaringen van de medeverdachte [naam medeverdachte]
Op 2 april 2015 heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] verklaard, zakelijk weergegeven, dat [naam verdachte] (de verdachte) bij haar is komen wonen vlak nadat zij op het adres [adres 3] te Venray is gaan wonen. In haar verklaring van 3 april 2015 geeft de medeverdachte [naam medeverdachte] aan dat zij – vanaf het moment dat [naam verdachte] en zijn dochter op de [adres 3] kwamen wonen – zij samen leefden als een normaal huishouden. [naam verdachte] heeft op een gegeven moment de woning aan de [adres 1] toegewezen gekregen. Zij is toen direct met hem meeverhuisd vanaf de [adres 3] .
Op 3 april 2015 heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] ten slotte verklaard, zakelijk weergegeven, dat de BMW 645 CI van haar vader is. Deze auto staat nu voor hun deur, omdat haar vader dat heeft gevraagd. [naam verdachte] rijdt nu in deze auto.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft op 1 april 2015 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in 2009 de bovenverdieping op de [adres 3] te Venray bij [naam medeverdachte] (de medeverdachte) heeft gehuurd. Hij heeft toen bij de gemeente een uitkering aangevraagd, die aan hem is toegekend. Uiteindelijk werd aan hem in 2010 de woning [adres 1] te Venray toegewezen. De verdachte heeft verklaard dat hij weet dat hij, als hij inkomsten zou ontvangen of bijvoorbeeld een prijs zou winnen, dit door had moeten geven.
Op 3 april 2015 heeft de verdachte vervolgens verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij van Wonen Venray € 15.000,- heeft ontvangen toen hij in 2002 of 2003 de woning aan de [adres 5] uit moest. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij in 2006 of 2007 een straatprijs heeft gewonnen met zijn ex-partner. Die prijs hebben zij gedeeld. Per persoon was dit tussen € 7.000,- en € 9.000.-. De verdachte heeft deze bedragen nooit aan de gemeente doorgegeven. De verdachte heeft verklaard, nadat hem een wijzigingsformulier Wwb was voorgehouden, het formulier te herkennen maar nooit wijzigingen te hebben doorgegeven aan de gemeente.
Op 2 april 2015 heeft de verdachte voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij begrijpt dat hij met [naam medeverdachte] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, dat hij dit had moeten melden en dat hij dat niet heeft gedaan. De verdachte is in 2010 gelijktijdig met zijn dochter en [naam medeverdachte] vanuit de [adres 3] in de woning op de [adres 1] te Venray getrokken. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de vrije beschikking heeft over de BMW van de vader van [naam medeverdachte] . Deze staat sinds ongeveer 1 jaar voor zijn huis geparkeerd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij wel gek zou zijn als hij de vergoeding van de herinrichtingskosten van Wonen Venray en de straatprijs zou hebben opgegeven, want dan zou hij dit geld kwijt zijn. Ten slotte heeft de verdachte over de luxe goederen in zijn woning verklaard dat hij deze in de loop der jaren heeft aangeschaft uit de inkomsten van bijverdiensten door het uitlezen en meten van elektronica. De verdachte doet dit zijn hele leven al. Het laatste jaar heeft hij dit ongeveer 50 keer gedaan. De ene keer verdiende hij daarmee twee tientjes en de andere keer vijftig euro. De verdachte heeft verklaard dat hij deze inkomsten niet heeft opgegeven bij de sociale dienst van de gemeente Venray.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij zijn handtekening – op de plaats van handtekening partner - herkent op een door de rechtbank aan hem getoond rechtmatigheidsformulier d.d. 1 februari 2013, waarop ‘nee’ staat aangevinkt bij de vragen over ‘vermogen’ of ‘overige wijzigingen’. Hij heeft eveneens verklaard ook na die datum gedurende de uitkeringsperiode op geen enkel moment wijzigingen te hebben doorgegeven. De verdachte heeft ook verklaard dat hij op 3 december 2009 een bedrag van € 15.000,- heeft geleend van familie [naam familie] . Deze lening heeft hij evenmin opgegeven aan de sociale dienst. Het geld van de lening is, samen met geld van de zus van [naam medeverdachte] , door de politie aangetroffen in de woning.
Nadeel door de verdachte veroorzaakt
Uit de berekening van het nadeel door de gedragingen van verdachte blijkt, zakelijk weergegeven, dat het bruto benadelingsbedrag over de jaren 2009 tot en met 2014 als volgt bedraagt:
- het bruto benadelingsbedrag over 2009 bedraagt € 13.914,66;
- het bruto benadelingsbedrag over 2010 bedraagt € 14.354,05;
- het bruto benadelingsbedrag over 2011 bedraagt € 17.990,66;
- het bruto benadelingsbedrag over 2012 bedraagt € 18.964,33;
- het bruto benadelingsbedrag over 2013 bedraagt € 19.398,15;
- het bruto benadelingsbedrag over 2014 bedraagt € 15.488,40.
Overwegingen
Uit de bevindingen van de sociale recherche volgt dat de verdachte in de periode van 9 januari 2009 tot en met 31 oktober 2014 een bijstandsuitkering in de zin van de Wwb heeft ontvangen. Tijdens deze periode was de verdachte verplicht om op grond van artikel 17 van de Wwb alles te melden wat van invloed kon zijn op zijn uitkering. Bovendien is de verdachte op deze verplichting uitdrukkelijk gewezen bij de beschikking van het college van 18 februari 2009. Uit zijn verklaringen volgt dat de verdachte van deze verplichting op de hoogte was.
De sociale recherche heeft op basis van onderzoek, voor wat betreft de periode tot 1 januari 2013 mede op basis van de rechtmatigheidsonderzoeks-formulieren, geconstateerd dat de verdachte nooit wijzigingen aan de gemeente Venray heeft doorgegeven die van belang waren of konden zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand of de hoogte en/of de duur ervan. De verdachte heeft dit ten overstaan van de sociale recherche beaamd en ter terechtzitting bevestigd dat dit geldt voor de gehele uitkeringsperiode. Uit de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] en uit hetgeen is aangetroffen in hun gemeenschappelijke woning aan de [adres 1] te Venray is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zijn verplichting ex artikel 17 van de Wwb heeft geschonden. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij al zijn hele leven lang zwart werkt. De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van de verdachte vast dat hij dit ook tijdens de looptijd van zijn bijstandsuitkering heeft gedaan. Uit deze werkzaamheden heeft de verdachte inkomsten genoten en daarvan luxe goederen aangekocht. De verdachte heeft verklaard dat hij deze verdiensten niet heeft doorgegeven aan de gemeente. Dat de verdachte – zoals de raadsman heeft betoogd – gedurende de looptijd van de bijstandsuitkering enige tijd met goedkeuring van de gemeente werkzaamheden heeft verricht, doet niet af aan het feit dat de verdachte zijn zwart werk en de bijverdiensten daaruit niet heeft gemeld. Het verweer van de raadsman faalt aldus.
Voorts heeft de verdachte, blijkens zijn eigen verklaringen en die van medeverdachte [naam medeverdachte] , vrijelijk kunnen beschikken over de auto van de vader van medeverdachte [naam medeverdachte] . Deze auto is een op geld waardeerbaar goed. Dit betekent dat de verdachte dagelijks beschikte over vermogen in de vorm van een voertuig, hetgeen van invloed had kunnen zijn op de hoogte van zijn bijstandsuitkering. De verdachte heeft evenmin gemeld dat hij over deze auto beschikte.
De rechtbank constateert ten slotte op grond van de bevindingen van de sociale recherche én het aangetroffen contant geld in de woning dat de verdachte tijdens de looptijd van de bijstandsuitkering beschikte over grote hoeveelheden contant geld. De verdachte heeft dermate wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van deze contante geldsommen dat de rechtbank diens verklaringen ongeloofwaardig acht. De rechtbank kan daarom niet anders concluderen dan dat de op 1 april 2015 aangetroffen hoeveelheid contant geld en de in de loop der tijd met contant geld aangeschafte luxe goederen, zoals eveneens aangetroffen op 1 april 2015, deel uitmaakten van het vermogen van de verdachte. Noch deze contante geldbedragen noch de daarmee in het verleden aangeschafte luxe goederen, heeft de verdachte opgegeven aan de gemeente Venray.
Nu de verdachte heeft nagelaten de gemeente te informeren over zijn bijverdiensten en zijn vermogen in de vorm van een auto en contante geldsommen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen ex artikel 17 van de Wwb. De verdachte wist dat hij verplicht was om deze gegevens aan de gemeente Venray te verstrekken. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
Op 1 april 2015 werd de woning van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] , gelegen aan de [adres 1] te Venray, doorzocht. Uit het proces-verbaal van binnentreden volgt, zakelijk weergegeven, dat in de trapkast van deze woning door de politie een vuurwapen en een aantal patronen werden gevonden.Door de politie werden een vuurwapen, 26 patronen van 9 mm en 5 .22-patronen in beslag genomen.
Het vuurwapen en de patronen zijn door de politie onderzocht. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt, zakelijk weergegeven, dat het inbeslaggenomen wapen een pistool betreft van het merk Radom, model VIS-35, 9 mm Para met 1 patroonmagazijn. Het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De 26 patronen van het kaliber 9mm en kaliber 9mm Luger van diverse merken alsmede de 5 patronen van het kaliber 25Auto patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de WWM.
De politie heeft ten slotte geconcludeerd dat het voorhanden hebben van het bovenomschreven vuurwapen en munitie is strafbaar gesteld in artikel 26, lid 1, in verband met artikel 55, lid 1 c.q. lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
Uit het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek volgt nog, zakelijk weergegeven, dat het vuurwapen in 2015 is onderworpen aan Ibis-onderzoeken. Uit dit Ibis-onderzoek volgt dat het vuurwapen tijdens het proefschieten vier laadstoringen vertoonde, maar dat het verder naar behoren functioneerde.
Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij het pistool en de munitie samen in een doek heeft gewikkeld en deze in zijn woning heeft weggelegd.
Overwegingen
Gelet op het aantreffen van het pistool en de munitie in de trapkast van de woning van de verdachte, het daaraan verrichte politieonderzoek en de verklaring van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 1 april 2015 een pistool en 26 patronen van kaliber 9 mm en 5 patronen van kaliber 25Auto voorhanden heeft gehad.
De verdachte heeft verklaard dat hij het pistool in september 2014 op enige afstand van zijn woning heeft aangetroffen na een inbraak in die woning, maar dat hij er niet aan heeft gedacht die vondst aan de politie te melden. De rechtbank acht het nauwelijks voorstelbaar dat iemand de vondst van een pistool in de nabijheid van de woning net nadat daar een inbraak heeft plaatsgevonden, ‘zo maar’ vergeet bij de politie te melden. Die verklaring wordt echter nog ongeloofwaardiger nu uit de verklaringen van de medeverdachte [naam medeverdachte] volgt dat zij op enig moment wetenschap had van het vuurwapen in de woning en dat zij verdachte toen heeft gesommeerd dit onmiddellijk uit de woning te verwijderen. Ook die sommatie was voor de verdachte kennelijk geen aanleiding de vondst van het vuurwapen alsnog bij de politie te melden.
Nu niet exact valt vast te stellen vanaf welke datum de verdachte het pistool en de patronen voorhanden heeft gehad, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van de tenlastegelegde periode en de aanwezigheid bepalen op de dag van de doorzoeking, te weten 1 april 2015.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat zij op enig moment wetenschap had van het vuurwapen in de woning, maar zij heeft tevens verklaard dat zij na de vondst van dit wapen direct de verdachte heeft gesommeerd om dit uit de woning te verwijderen. Uit het procesdossier volgt voorts niet dat de medeverdachte [naam medeverdachte] wist dat er zich op 1 april 2015 nog steeds een vuurwapen en patronen in de woning aan de [adres 1] te Venray bevonden. Nu er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde bestanddeel ‘medeplegen’.
Aan de verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 9 januari 2009 tot en met 31 oktober 2014 een hoeveelheid geld heeft witgewassen. De in de tenlastelegging genoemde geldsommen kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën, te weten:
a. a) de overschrijving door ene [V.] op de rekening van de medeverdachte [naam medeverdachte] (ad 6.400 euro),
b) de contante geldbedragen die op de rekening van de medeverdachte [naam medeverdachte] zijn gestort (ad 2.660 euro, 4.330 euro en 1.620 euro),
c) het geldbedrag in contanten zoals aangetroffen in de woning (ad 17.000 euro).
Op grond van het procesdossier, met name gelet op de opsomming van de sociale recherche van overboekingen en contante stortingen op de rekening van de medeverdachte [naam medeverdachte] én het door de sociale recherche aangetroffen geld in de woning van beide verdachten, is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de verdachte alle genoemde geldbedragen op enig moment gedurende de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] reeds sinds 2009 een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij de kosten van die gemeenschappelijk gevoerde huishouding hetzij van de rekening van de verdachte hetzij van de rekening van de medeverdachte werden voldaan. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook beschikkingsmacht heeft gehad over contante stortingen die op de rekening van zijn partner, de medeverdachte [naam medeverdachte] , werden gedaan, waarmee vaststaat dat hij deze gelden voorhanden heeft gehad.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of deze geldbedragen al dan niet afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaringen afgelegd voor het feit dat hij in de tenlastegelegde periode contante gelden aanwezig heeft gehad. Niet alleen heeft de verdachte verklaard dat hij in 2006 of 2007, samen met zijn toenmalige partner, op de Langstraat te Venray een straatprijs heeft gewonnen en dat hij dit geld bewaard heeft om een eigen bedrijf te kunnen beginnen, maar ook heeft hij verklaard in 2002 of 2003 een vergoeding van Wonen Venray van € 15.000,- wegens herinrichtingskosten aan een woning te hebben ontvangen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij gedurende zijn hele leven al bijklust door het uitmeten van apparatuur in auto’s. Ten slotte heeft hij verklaard dat hij in 2009 een leenovereenkomst heeft gesloten met familie [naam familie] .
Hiermee heeft de verdachte concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen gegeven over de herkomst van de contante stortingen en gelden. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat er weliswaar enige kritische kanttekeningen bij deze verklaringen van de verdachte kunnen worden geplaatst, had het wel op de weg van het openbaar ministerie gelegen om (eenvoudig) nader onderzoek te verrichten naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van gelden. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zou mogelijk kunnen blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de bedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. De officier van justitie heeft evenwel – desgevraagd – ter terechtzitting te kennen gegeven dat het openbaar ministerie bewust heeft afgezien van het verifiëren van de verklaringen van de verdachte dienaangaande.
Nu dergelijk onderzoek achterwege is gebleven, zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte feit 3 heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.