ECLI:NL:RBLIM:2017:7881

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
5929297 CV EXPL 17-3634
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemde aanpak bij gerechtelijke incasso van kleine premievordering ziektekostenverzekeraar ten opzichte van verzekerde die zojuist een aanzienlijk bedrag aan ‘oude schuld’ ineens (zonder morren) betaald heeft

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. (hierna: ZKZ) en een gedaagde die in reconventie ook eiser is. De zaak betreft een vordering van ZKZ op de gedaagde voor een premieachterstand van € 117,45 over de maanden januari tot maart 2017, die volgens ZKZ voortkwam uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De gedaagde heeft echter betoogd dat hij sinds 18 juni 2016 niet meer bij ZKZ verzekerd was en dat hij een aanzienlijk bedrag aan oude schulden had voldaan, waardoor de vordering van ZKZ onterecht was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat ZKZ niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en dat de gedaagde geen premie verschuldigd was over de maanden waarin hij niet meer verzekerd was. De rechter heeft ook geoordeeld dat ZKZ haar informatieverplichting heeft geschonden door essentiële informatie over de verzekeringsovereenkomst niet te verstrekken. Hierdoor is de vordering van ZKZ in conventie afgewezen.

In reconventie heeft de gedaagde een bedrag van € 109,45 aan onverschuldigd betaalde premie gevorderd, wat de kantonrechter heeft toegewezen. De rechter heeft ZKZ ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgverzekeraars om transparant te zijn in hun communicatie en de verplichtingen die voortvloeien uit zorgverzekeringscontracten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 5929297 CV EXPL 17-3634

Vonnis van de kantonrechter van 9 augustus 2017 (bij vervroeging)

in de zaak

de naamloze vennootschap ZILVEREN KRUIS ZORGVERZEKERINGEN N.V.

statutair gevestigd te Utrecht
verder ook aan te duiden als “ZKZ”
eisende partij in conventie / verwerende partij in reconventie
gemachtigde: een ongenoemd gelaten persoon ten kantore van “Syncasso Gerechtsdeurwaarders” dan wel “Syncasso B.V.” te Leeuwarden
tegen

[gedaagde in conventie, eiser in reconventie]

wonend te [woonplaats] aan de [adres]
verder ook aan te duiden als “ [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ”
gedaagde partij in conventie / eisende partij in reconventie
in persoon procederend
Hoewel de namens ZKZ op 31 mei 2017 en 26 juli 2017 ingebrachte conclusies niet voorzien waren van de naam van de natuurlijke persoon die met zijn of haar handtekening moest bekrachtigen (art. 83 Rv) de als gemachtigde voor ZKZ optredende rechtspersoon “Syncasso B.V.” in rechte te vertegenwoordigen, zijn deze processtukken door de rolrechter geaccepteerd. Daarom zal de behandelend kantonrechter aan dit formele gebrek geen voor ZKZ nadelige consequenties verbinden.

De procedure in conventie en in reconventie

ZKZ heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij dagvaarding van 22 maart 2017 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn één genummerde en één ongenummerde productie betekend.
Ter eerst dienende datum, 3 mei 2017, heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft mondeling van antwoord gediend onder verwijzing naar een ter zitting ingebrachte productie. Tevens heeft hij een tegenvordering ingesteld (wegens onverschuldigde betaling).
ZKZ heeft op 31 mei 2017 - onder wijziging van de grondslag van haar eis - gerepliceerd in conventie en van antwoord gediend in reconventie. Zij heeft aan haar conclusie drie producties toegevoegd.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft ter rolzitting van 28 juni 2017 in de tweede ronde van schriftelijk debat bij wijze van dupliek / repliek zowel in conventie als in reconventie een verklaring afgelegd en verder verwezen naar een overgelegde schriftelijke conclusie (met bijlage) die niet van een handtekening voorzien is.
Ter afronding heeft ZKZ voor de rol van 26 juli 2017 een conclusie van dupliek in reconventie ingediend.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is bij vervroeging op vandaag gesteld.

De vordering en het daartegen gerichte verweer

in conventie
ZKZ vorderde bij inleidend processtukde veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 166,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 117,45 vanaf 22 maart 2017 (de datum van dagvaarding) tot de datum van volledige voldoening, alsmede tot betaling van de aan haar zijde te liquideren proceskosten (eventueel na veertien dagen te vermeerderen met de daarover te berekenen wettelijke rente). ZKZ baseerde de hoofdvordering van € 117,45 op een overeenkomst van ziektekostenverzekering voor het basispakket als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Deze naar inhoud, totstandkoming en duur niet nader verklaarde overeenkomst impliceerde volgens ZKZ de verplichting tot vooruitbetaling van de maandelijkse premie, terwijl andere door de verzekerde te vergoeden kosten achteraf in rekening gebracht zouden worden. Volgens de onderbouwing van de eis bij exploot is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ‘over de periode januari 2017 tot maart 2017 aan eisende partij verschuldigd een bedrag ad € 117,45’. Dit bedrag is nog eens ‘gespecificeerd’ in de eerste productie ( ‘omschrijving: premie; factuurnummer: 120104079305; factuurdatum: 01-01-2017; bedrag: € 117,45; openstaand: € 117,45’). Een aanvullende productie, een herinneringsbrief d.d. 8 februari 2017 van het “Syncasso”-kantoor te Amsterdam of Leeuwarden, waarin zowel namens Zilveren Kruis als Achmea gesproken werd, maakt in de tekst én de bijlage ook alleen melding van een ‘betalingsachterstand’ van € 117,45 betreffende ‘de facturen’ met exact dezelfde omschrijving en gegevens.
ZKZ stelde derhalve de verschuldigde opeisbare premie gefactureerd te hebben en baseerde haar vordering verder op een betalingsverzuim dat zij (van rechtswege) ingetreden achtte vanaf de eerste dag van de onbetaald gelaten premiemaand, althans na het verstrijken van de bij sommatie aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gestelde betalingstermijn, meer in het bijzonder per ‘01’-02-2017’. Vanaf die datum tot de datum van dagvaarding bracht ZKZ [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] € 0,31 aan vervallen geachte wettelijke rente in rekening. Daarenboven vorderde zij in rechte een bedrag van € 48,40 aan vergeefs aangewende kosten van incasso, waarvoor zij zich beriep op een door “ Syncasso” verzonden brief van ’25-02-2017’ (terwijl zij een kopie van een brief van 8 februari 2017 van dit kantoor als productie aan het exploot heeft doen hechten). Klaarblijkelijk ging het hier om een veertiendagenbrief in de zin van art. 6:96 lid 5 BW.
In haar repliek geeft ZKZ een totaal andere draai aan deze als eenvoudige premiezaak aangebrachte vordering en duidt zij deze switch aan als ‘wijziging grondslag’. Zij erkent dan - in reactie op het verweer en de tegeneis van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] - dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] over de maand januari 2017 (net als voor de maand december 2016) aan haar geen premie verschuldigd was omdat met terugwerking tot 18 juni 2016 de verzekeringsovereenkomst tussen haar en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stopgezet was wegens vertrek van betrokkene naar het buitenland. Desondanks (via een machtiging tot automatische incasso) van de rekening van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geïncasseerde premiebedragen tot in totaal € 226,90 voor de maanden december 2016 (€ 109,45) en januari 2017 (€ 117,45) zegt ZKZ niet terugbetaald doch ‘verrekend’ te hebben, omdat van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] over de periode oktober 2006 tot en met december 2009 (….) nog een in de nieuwe prod.1 gespecificeerd bedrag van € 3 254,04 (inclusief kostenposten) openstond. Sedert 1 februari 2010 achtte ZKZ [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te dien aanzien in verzuim. Zij heeft ter invordering van die achterstand (met inbegrip van extra rente en kosten) “Syncasso” (vestiging Almere) op 4 oktober 2016 een brief aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] laten schrijven. Die moest volgens de brief vóór 12 oktober 2016 liefst € 4 830,01 betalen, doch [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voldeed slechts € 150,00. Bij brief van 24 januari 2017 wijzigde “Syncasso” (nu weer de vestiging Amsterdam!) de veronderstelde schuld van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in een bedrag van € 4 586,01. Blijkens het bijgevoegde schema waren de laatste acht mutaties van 2 januari 2017, terwijl de opgesomde rest van de verwerkte posten eindigde op 1 december 2009. Een deel van deze mutaties zag op wat ZKZ aanduidt als ‘verrekening van het bedrag ad € 226,90’. ZKZ meent dat ‘de gespecificeerde aanmaning daarmee in feite als verrekeningsverklaring (kan) worden aangemerkt’.
Omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op 26 januari 2017 het volle bedrag van € 4 586,01 voldeed, was zijn achterstand ten opzichte van ZKZ volledig aangezuiverd. Dat veranderde toen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op 6 februari 2017 de automatische incasso voor het bedrag van € 117,45 ongedaan maakte; er was opeens weer een schuld van € 117,45. ZKZ wenst de in haar opinie resterende vordering daarom nu aldus te formuleren dat zij aanspraak maakt op het door die ongedaanmaking van de betaling van € 117,45 heropende saldo van een oude betalingsachterstand.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie]heeft aanvankelijk zijn
verweerbeperkt gehouden. Onder verwijzing naar een brief van ZKZ met dagtekening 30 december 2016 (waarvan hij een kopie ter zitting inbracht) betoogt hij kort en krachtig dat hij sinds 18 juni 2016 bij CZ verzekerd is tegen ziektekosten en dat hij het daarom oneens is met de premievordering van ZKZ over de periode januari tot maart 2017. Hij voegde daaraan toe zelfs nog een maand premie van ZKZ te goed te hebben.
Het
verweervan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft pas bij dupliek meer body gekregen, mede omdat ZKZ toen een totaal andere weg ingeslagen was. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bestrijdt ten stelligste dat ZKZ zich achteraf op verrekening van de op 28 december 2016 geïncasseerde bedragen kan beroepen en daarom een nieuwe schuld van € 117,45 kan creëren als gevolg van het storneren van de tweede incasso. ZKZ is steeds onduidelijk geweest ‘in haar communicatie’ en heeft nagelaten [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een verklaring te verschaffen voor het voornemen tot verrekenen alvorens daartoe over te gaan. Het verstoppen van gegevens in een cijferopstelling als bijlage van een brief (die van 24 januari 2017) geeft die duidelijkheid in ieder geval niet. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] merkt nog op het gedrag van ZKZ laakbaar te vinden. Door betaling van ruim € 4 500,00 ineens voor een oude schuld per eind januari 2017 had [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich naar eigen zeggen uiterst welwillend opgesteld. En dat terwijl hij het met allerlei daarin meegenomen kosten en de opbouw van de vordering oneens was. Die bereidheid had hij ondanks het feit dat met “Syncasso” overeenstemming bereikt was over aflossing in termijnen en een saneringsplan dat enige maanden zou vergen, welke afspraak abrupt doorbroken werd met de sommatie van 24 januari 2017. In plaats van die welwillendheid te honoreren, is ZKZ zonder verder met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te communiceren op 30 maart 2017 overgegaan tot dagvaarding voor een luttel premiebedrag van 117 euro. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] houdt ZKZ voor dat zij met de latere wijziging van grondslag ook nog eens de rechtmatigheid schendt en de redelijkheid uit het oog verliest.
In weerwil van alle op ZKZ geleverde kritiek heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich aan het slot van zijn conclusie van 28 juni 2017 (nogmaals) van zijn soepele kant willen laten zien. ‘Om verdere rechtsgang te voorkomen’ verklaart [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich immers bereid zijn inmiddels aanzienlijk uitgebreide tegenvordering weg te strepen tegen de vordering van ZKZ in het kader van een compromis met gesloten beurzen. Dit omdat hij weliswaar van oordeel blijft dat zijn tegeneis terecht is, maar een zo snel mogelijke oplossing prefereert ter voorkoming van ‘onnodige en onnozele belasting van het rechterlijke systeem’. Waar ZKZ zich tot dat moment doof gehouden had voor het zoeken naar zo’n oplossing, meent [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] echter dat zij verwezen dient te worden in alle binnen en buiten rechte gemaakte kosten.
in reconventie
Als uitvloeisel van de stelling dat hij sinds 18 juni 2016 niet meer bij ZKZ tegen ziektekosten verzekerd was,
vordert [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]per 3 mei 2017 ‘de premie voor een maand’ terug die hij aan ZKZ voldaan heeft voor een tijdvak dat hij niet meer bij haar verzekerd was.
In voortgezet debat heeft hij dit gepreciseerd en - naar aanleiding van de tegenwerpingen van ZKZ - beargumenteerd. Het heeft er de schijn van dat het niet-ondertekende stuk (althans een deel daarvan) dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter zitting van 28 juni 2017 overgelegd heeft, met externe hulp tot stand gekomen is. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bestrijdt met zoveel woorden de rechtmatigheid van het incasseren van een bedrag van € 109,45 door ZKZ per 28 december 2016 (zoals ook het geval was met de inning van premie voor januari 2017, hetgeen daarom later door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] via storneren ongedaan gemaakt is). [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft zijn tegenvordering uitgebreid met de posten (onverschuldigd want te veel betaalde) rente en incassokosten zoals zij verwerkt waren in de claim van 24 januari 2017 (€ 982,87 rente en € 726,00 incassokosten). Beide bedragen heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] weliswaar voldaan, maar bij nader inzien heeft hij zich laten voorrekenen dat de berekeningen discutabel of zelfs onjuist en in ieder geval te hoog zijn. Dat meerdere wenst hij gerestitueerd te zien. Ook wil hij zijn eigen kosten (zowel in als buiten rechte) vergoed krijgen, al beperkt hij zich er voorlopig toe zich het recht daarop voor te behouden.
ZKZ’s primaire verweerbehelst dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet duidelijk maakt (‘geconcretiseert’) om welke maand en welk bedrag het gaat en daarom zijn tegenvordering onvoldoende ‘onderbouwt’. Als hij doelt op de maand januari 2017, dan benadrukt ZKZ dat op 6 februari 2017 de automatische incasso van het premiebedrag van € 117,45 ongedaan gemaakt is. Als het om de premiemaand december 2016 gaat, een bedrag van € 109,45, verwijst ZKZ naar de bij repliek in conventie gegeven argumentatie: dat bedrag is verrekend door middel van de specificatie die aan een aanmaning van 24 januari 2017 toegevoegd was. ZKZ had ‘goede gronden’ voor een dergelijke verrekening. Met zijn integrale betaling van het bedrag dat met de aanmaning van 24 januari 2017 gemoeid was, erkende [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] volgens ZKZ de bewuste vordering inclusief nevenvorderingen. Na ongedaanmaking van de betaling per 6 februari 2017 van een bedrag van € 117,45 is (ter zake) een nieuwe betalingsachterstand ontstaan en daar gaat het in conventie om.
Haar dupliek in reconventie beslaat liefst vier pagina’s en bevat talrijke betogen die in wezen zien op een nadere uiteenzetting van hetgeen in conventie wordt verdedigd. Daarmee verschaft ZKZ zich ten onrechte een extra processuele uitingsmogelijkheid. Het beginsel van fair play en gelijke proceskansen verzet zich tegen een dergelijke overschrijding van bevoegdheid, zodat de kantonrechter zich moet beperken tot de hoofdzaken. ZKZ bestrijdt dat zij op 28 december 2016 wederrechtelijk (via de afgegeven machtiging) het premiebedrag van € 109,45 voor de maand december 2016 incasseerde, stellend dat zij toen nog niet bekend was met de nieuwe verzekering van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , maar zonder te zeggen wanneer zij daar dan wel kennis van kreeg (‘pas daarna’ is de simpele uitleg). ZKZ bestrijdt dat CZ kan hebben verklaard dat ZKZ alle na 18 juni 2016 (van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ) geïncasseerde bedragen moest terugstorten dan wel aan haar (CZ) zou moeten doorbetalen. CZ is immers niet bekend met eventuele schulden van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij ZKZ. Daarnaast verzet ZKZ zich tegen een door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan zijn tegeneis gegeven uitbreiding met een post (te veel) ‘betaalde rente’ en een bedrag aan incassokosten van € 726,00. Een grondslag daarvoor ontbreekt. Bovendien betaalde [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een en ander vrijwillig en niet ‘onder protest’. De niet met cijfers onderbouwde claim ter zake van beweerdelijk te veel betaalde rente berust ook op het onjuiste uitgangspunt dat de (andere) vordering eerst op 1 februari 2010 ontstaan is (het ging om posten uit de periode oktober 2006 tot en met december 2009, waarbij steeds de respectieve vervaldata in acht genomen zijn). De terugvordering van een betaald bedrag aan incassokosten gaat er (impliciet) van uit dat de vordering dateert van op of na 1 juli 2012. Omdat het om een oudere vordering gaat, zouden de ‘wettelijke voorwaarden’ waar [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich op lijkt te beroepen, in de visie van ZKZ tot een andere uitkomst leiden dan hetgeen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] veronderstelt. Het bedrag van € 726,00 spoort volgens haar met de aanbevelingen van het Rapport “Voor-werk II”).
ZKZ gaat in het geheel niet in op de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan het slot van zijn conclusie van 28 juni 2017 uitgesproken bereidheid tot een compromis in de vorm van een afrekening met gesloten beurzen. Evenmin besteedt zij aandacht aan het als bijlage A bij die conclusie gevoegde relaas waarin [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn situatie gedurende de jaren 1990 tot en met 2010 (herhaalde dakloosheid / zwerven / externe begeleiding / problematische schulden) uiteenzet en verklaart waarom hij via herfinanciering van zijn schulden eind januari 2017 in staat was aan ZKZ een bedrag van meer dan 4 500 euro te voldoen, ondanks het feit dat hij meer dan eens had laten weten het met ‘de bijkomende kosten’ oneens te zijn. Ook heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarin benadrukt dat er hem alles aan gelegen was van zijn schulden bevrijd te raken zonder acht te slaan op de het uitzoeken van de ‘rechtmatigheid van de opgevoerde kosten’.

De beoordeling in conventie en in reconventie

De kantonrechter acht de opstelling van ZKZ jegens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zowel onbegrijpelijk en onredelijk als onjuist. Dat ZKZ bij conclusie van 31 mei 2017 nog een poging gedaan heeft de huid te redden met een geforceerde switch naar een zich totaal niet met de oorspronkelijke eis verdragende grondslag, kan hoogstens gewaardeerd worden als ‘aardig gevonden’, maar doet geen recht aan het totale plaatje, noch aan de geschiedenis die partijen in haar onderlinge relatie hebben en die kennelijk op zijn minst teruggaat tot het jaar 2006.
ZKZ heeft om te beginnen met de gekozen inrichting van het exploot van dagvaarding (in globaal getoonzette en weinig feitelijke beweringen) zowel wezenlijke informatie aan de kantonrechter onthouden als nagelaten onderdelen van haar vordering van een behoorlijke feitelijke grondslag te voorzien. De tekst van het inleidende processtuk zelf (met in de aanhef: “Behandeld door: Afdeling Zorg”….) gaf een summier beeld van een kortdurende verzekeringsrelatie waaruit een uit het niets voortspruitende uitermate recente premieschuld opdook. Op 30 maart 2017 werd [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gedagvaard voor een premieachterstand over de maand januari 2017 en gefactureerd op 1 januari 2017. Het verzuim van de debiteur achtte ZKZ per 1 februari 2017 een feit. De rente en kosten werden op basis van dit veronderstelde verzuim in rekening gebracht. De overgelegde producties bevestigden ten volle dit beeld, zij het dat ZKZ mogelijk ten onrechte de mild getoonzette betalingsherinnering als ‘sommatie’ aanduidde en in de exploottekst niet op 8 februari 2017 situeerde doch op ’25-02-2017’. De vraag is zelfs of het bewuste stuk de kwalificatie ‘veertiendagenbrief’ verdient. Hoe dit ook zij, als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich tegen deze vordering niet verweerd zou hebben, zou de kans groot geweest zijn dat in een verstekvonnis bij oppervlakkige beschouwing op zijn minst de hoofdvordering zonder ambtshalve correctie toegewezen zou zijn. Maar dat zou dan wel een vonnis opgeleverd hebben waarin ten laste van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ten onrechte een premievordering over de maand januari 2017 toegewezen zou zijn, al dan niet met extra’s.
Het verweer van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft ZKZ (of haar gemachtigde) alsnog wakker geschud. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] was immers over de maand januari 2017 in het geheel geen premie meer aan ZKZ verschuldigd, zoals hij dat in december 2016 ook al niet meer was. Dat ZKZ dit op 30 maart 2017 niet wist, is een aperte onjuistheid, zoals zij ook zelf moet toegeven en wat in ieder geval sedert het opmaken en verzenden van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij antwoord overgelegde brief van 30 december 2016 vaststaat. Met de brief van die laatste datum wordt het ook uitermate onwaarschijnlijk dat ZKZ op 28 december 2016 (de dag dat zij schielijk gebruikmaakte van een machtiging tot automatische incasso en bedragen van € 109,45 en € 117,45 van de rekening van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] liet afschrijven) die wetenschap niet had. Het feit alleen al dat zij zich op die dag niet beperkte tot incasso van de premie voor december maar die van januari alvast meenam, doet opzet vermoeden. Opmerkelijk is in dit verband dat ZKZ blijft volhouden ten tijde van die incasso geen weet gehad te hebben van de verzekeringsovereenkomst bij CZ die voor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] al maanden bestond en die dan ook twee dagen later (30 december 2016) ZKZ aanleiding gaf tot de brief aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] met de bevestiging dat al per 18 juni 2016 een einde kwam aan de verzekeringsovereenkomst met ZKZ. Die door ZKZ bij exploot niet eens genoemde, laat staan overgelegde, brief maakt ook nog eens melding van een toezegging: “Teveel (bedoeld zal zijn: te veel) betaalde premie betalen we terug”. Op dat punt wordt nog teruggekomen bij behandeling van de vordering in reconventie. Vaststaat in ieder geval dat ZKZ niet alleen tegenover [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] maar ook tegenover de kantonrechter haar informatieverplichting in meer dan oppervlakkig opzicht geschonden heeft. Sterker nog: daarmee heeft ZKZ haar waarheids- een volledigheidsverplichting als bedoeld in art. 21 Rv in zodanig ernstige mate geschonden, dat de kantonrechter daaraan de gevolgtrekking verbindt dat haar omwille van handhaving van de goede procesorde niet toegestaan wordt de grondslag van haar eis in tweede procesronde volledig anders in te richten. Dit impliceert dat de vordering in conventie zonder meer afgewezen moet worden en dat de vordering in reconventie - althans voor zover deze ziet op de over december 2016 onverschuldigd door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betaalde premie van € 109,45 - toegewezen kan worden.
In conventie wordt het volgende ten overvloede overwogen. Ook bij een gewijzigde grondslag heeft ZKZ de kantonrechter niet overtuigd van haar recht op verrekening van bedragen van € 109,45 en € 117,45. Nog daargelaten de sneaky wijze waarop zij haar gemachtigde die ‘verrekening’ heeft laten verstoppen in een zonder enige toelichting aan een incassobrief van 24 januari 2017 gehecht overzicht van zeer belegen ‘openstaande posten’, valt heel wat af te dingen op de samenstelling en omvang van die kostenopstelling. Allereerst valt op dat in het gesprek van partijen over mogelijke aflossing van de oude schuld (en ook in deze procedure) het woord verjaring niet gevallen is. Het is uitermate vreemd dat enerzijds geen beroep gedaan is op verjaring van ten minste een deel zo niet het geheel van deze rechtsvordering, en anderzijds geen gewag gemaakt is van tussentijdse stuiting. Dat alleen al maakt dat ZKZ van geluk mag spreken dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] alles in het werk gesteld heeft om door herfinanciering van de ontstane schuld aan ZKZ eind januari 2017 te kunnen en willen voldoen aan de vraag om binnen een week een bedrag van liefst € 4 586,01 te fourneren. Zelfs zonder in debat te treden over onderdelen van deze vordering die hem absoluut niet zinden of die bij hem vragen opriepen. Naast de mogelijke verjaring heeft de kantonrechter zulke vragen in elk geval (achteraf) wel. Om te beginnen zijn in de hoofdsom van € 3 027,14 talrijke niet verantwoorde kostenposten opgenomen die het zeker niet ondenkbaar maken dat deze bij een verrekeningsexercitie hadden moeten sneuvelen. Toch is deze gehele hoofdsom door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ineens voldaan. Zoals [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verder ook al aangekaart heeft, zijn de posten in rekening gebrachte én betaalde wettelijke rente ad € 943,93 en incassokosten ad € 726,00 allerminst boven iedere twijfel verheven. Daarvoor geldt niet alleen dat een renteberekening ontbreekt, maar ook dat ZKZ nagelaten heeft op een behoorlijke manier te beargumenteren dat, wanneer en hoe aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voor de afzonderlijke posten betalingsverzuim ingetreden is dat vervolgens de legitimatie kon vormen om rente en vergoeding van invorderingskosten in rekening te brengen. Omdat tot en met de repliek in conventie nagelaten is om aldus de nevenvorderingen bij de claim van 24 januari 2017 naar behoren van een feitelijk fundament te voorzien, heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] terecht de vraag opgeworpen of hij niet (veel) te veel en dus onverschuldigd betaald heeft.
Per saldo staat hoe dan ook vast dat er voor ZKZ onvoldoende gronden waren om met een beroep op verrekening per 2 januari 2017 een bedrag van € 226,90 dat langs andere weg van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geïncasseerd was, op diens oude schuld af te boeken. En - als dat al (op voorschotbasis) gebeurd was - om die inhouding te handhaven op het moment dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] haar eind januari 2017 € 4 586,01 op een belegen schuld betaalde. ZKZ had immers op 30 december 2016 ook ondubbelzinnig restitutie van te veel betaalde premie toegezegd. Over een op 2 januari 2017 toe te passen verrekening (iets wezenlijk anders) had zij het niet.
Omdat ZKZ het niet opportuun geoordeeld heeft in te gaan op het ruimhartige aanbod van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om alsnog met gesloten beurzen te verrekenen, kan de kantonrechter niet volstaan met afwijzing van de vordering in conventie maar dient ook beslist te worden op de vordering in reconventie. In het licht van hetgeen hiervoor overwogen en beslist is, komt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] hoe dan ook een bedrag van € 109,45 aan onverschuldigd betaalde / geïnde verzekeringspremie over de maand december 2016 toe. Omdat met dit alsnog te restitueren bedrag én met het bedrag van € 117,45 wel rekening gehouden is bij het bepalen van de hoofdsom van € 3 027,14 die door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wel betaald en nimmer betwist is, betekent het niet-honoreren van de claim van ZKZ op verrekening van € 226,90 dat ZKZ eenzelfde bedrag inboet op de door haar op 24 januari 2017 berekende rente en incassokosten. Al met al lijkt dit in redelijkheid aanvaardbaar bij alle twijfels die zowel ambtshalve opgeworpen als van de kant van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aangevoerd zijn bij deze in januari 2017 met een totaalbetaling ‘afgedane’ nevenvorderingen. ZKZ zal er met die correctie van in totaal € 226,90 genoegen mee moeten nemen dat zij voor die (met verjaring bedreigde of zelfs al door verjaring getroffen) oudere vordering in totaal iets minder ontvangt dan waarop zij gerekend had.
Deze afloop rechtvaardigt tot slot dat ZKZ op beide onderdelen van de procedure als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen wordt. Die kosten worden aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in totaal begroot op € 50,00 aan noodzakelijk en redelijk te achten kosten van reizen, verblijven en verlet (tweemaal bezoek aan rolzitting). Omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daar niet om gevraagd heeft, kan dit onderdeel van de uitspraak - net als de veroordeling in reconventie - niet uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad.

De beslissing

De kantonrechter komt aldus tot het volgende oordeel:
in conventie
- De vordering van ZKZ wordt bij gebrek aan feitelijke grondslag afgewezen.
in reconventie
- ZKZ wordt veroordeeld om aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] binnen veertien dagen na vonnisdatum een bedrag van € 109,45 te betalen / restitueren.
in conventie en in reconventie
- ZKZ wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bepaald op een bedrag van € 50,00 dat ZKZ geacht wordt binnen veertien dagen na vonnisdatum op de bij haar bekend te veronderstellen betaalrekening ten name van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij te doen schrijven.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS