ECLI:NL:RBLIM:2017:7738

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
04 5888806
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelingszaak na echtscheiding met betrekking tot autokosten en schadevergoeding

In deze verdelingszaak, die voortvloeit uit een echtscheiding, vordert de eiser, een voormalige echtgenoot, betaling van autokosten door de gedaagde, zijn ex-vrouw, die na de scheiding de auto van de eiser heeft gebruikt. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin werd bepaald dat de eiser een bedrag van € 3.500,00 mocht verrekenen met de door hem verschuldigde partneralimentatie. De eiser heeft de autokosten tot en met oktober 2015 verrekend, maar vordert nu ook kosten voor de periode daarna, tot aan de teruggave van de auto op 18 november 2016.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de auto rechtmatig heeft gebruikt tot de uitspraak van het Gerechtshof op 28 juli 2016. De eiser heeft de autokosten vrijwillig gedragen en er is geen bewijs dat de gedaagde deze kosten later aan de eiser zou moeten terugbetalen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde vanaf 29 juli 2016 verantwoordelijk is voor de autokosten, die in totaal € 623,28 bedragen. Daarnaast moet de gedaagde € 150,00 betalen voor eigen risico bij schade aan de auto en € 780,00 voor de terugval in de no-claim korting.

De vorderingen van de eiser met betrekking tot waardevermindering en renteverlies worden afgewezen, omdat de eiser niet tijdig heeft aangedrongen op teruggave van de auto. Uiteindelijk wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.807,97 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5888806 \ CV EXPL 17-3369
Vonnis van de kantonrechter van 9 augustus 2017
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde Flanderijn Legel Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde]
,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden verder aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn voormalige echtelieden. Bij beschikking van
15 oktober 2014 is het huwelijk tussen partijen ontbonden.
2.2.
[gedaagde] heeft het gebruik gehad van een personenauto, merk Volkswagen, type EOS. Deze auto behoorde [eiser] in eigendom toe.
2.3.
[gedaagde] is ook na de echtscheiding de auto blijven gebruiken. [eiser] heeft altijd de autokosten voor zijn rekening genomen.
2.4.
Bij arrest van 28 juli 2016 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch voor recht verklaard dat het [eiser] in verband met kosten die hij ten behoeve van [gedaagde] heeft voldaan, waaronder autokosten, tot en met de maand oktober 2015 is toegestaan een bedrag van € 3.500,00 te verrekenen met de door hem verschuldigde bruto partneralimentatie.
2.5.
[gedaagde] heeft op 18 november 2016 de auto aan [eiser] terug gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 8.422,96, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert in deze procedure vergoeding van de autokosten die hij heeft gemaakt gedurende de periode dat [gedaagde] de Volkswagen Eos in gebruik heeft gehad. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] deze autokosten tot en met de maand oktober 2015 heeft kunnen verrekenen. [eiser] heeft dit bedrag in mindering gebracht op de door hem te betalen partneralimentatie, nadat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dienovereenkomstig in haar beschikking van 28 juli 2016 had beslist.
4.2.
Eerder waren partijen al overeengekomen – ter zitting van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 15 december 2015 – dat [gedaagde] de auto mocht blijven gebruiken en dat [eiser] de kosten zou blijven voldoen. Een en ander is vastgelegd in de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 januari 2016.
4.3.
Bij repliek heeft [eiser] voormelde afspraak nader gepreciseerd, in die zin dat tussen partijen de afspraak bestond dat [gedaagde] de auto mocht blijven gebruiken totdat er een uitspraak zou zijn in de bodemprocedure. De uitspraak in de bodemprocedure is gedaan op 28 juli 2016. Dat betekent dat [gedaagde] tot 28 juli 2016 op grond van de bestaande, eerder gemaakte, afspraken de auto onder zich had en daar dus rechtmatig gebruik van maakte. In dat licht bezien komt het de kantonrechter vreemd voor dat [eiser] bij dagvaarding de autokosten vordert vanaf november 2015 tot november 2016, terwijl daarvoor blijkens zijn eigen stellingen geen grondslag aanwezig is.
4.4.
[eiser] heeft – eveneens conform afspraak en dus geheel vrijwillig – de autokosten voor zijn rekening gehouden. Uit niets blijkt dat bij deze afspraak het voorbehoud is gemaakt, dat [gedaagde] achteraf deze kosten aan [eiser] zou terugbetalen.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] op grond van de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2016 de auto op 29 juli 2016 bij [eiser] had moeten inleveren, nu er immers geen grond bestond de auto nog langer onder zich te houden. [gedaagde] heeft dit om haar moverende redenen niet gedaan. Echter niet gebleken is dat aan [gedaagde] enig opschortingsrecht toekwam. De kantonrechter acht het redelijk dat [gedaagde] vanaf 29 juli 2016 tot aan de dag dat zij de auto bij [eiser] heeft geretourneerd de autokosten voor haar rekening neemt. Dat betekent dat [gedaagde] de verzekeringspremie ter hoogte van € 84,82 als ook de wegenbelasting ad € 71,00 over een periode van circa vier maanden – augustus 2016 tot en met november 2016 – aan [eiser] dient te voldoen. In concreto komt dit neer op een bedrag van € 623,28.
4.6.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde schadeposten overweegt de kantonrechter het navolgende.
4.7.
Als niet weersproken staat vast dat [eiser] de kosten ten gevolge van de hagelschade aan de auto bij de verzekering heeft geclaimd. Evenmin staat tussen partijen ter discussie dat [eiser] een bedrag van € 150,00 aan eigen risico heeft voldaan. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiser] dient te voldoen, nu zij immers de auto tijdens het ontstaan van de hagelschade onder zich had en daarvoor verantwoordelijk was.
4.8.
Anders ligt dit ten aanzien van het schadebedrag van € 1.385,62. [eiser] stelt bij dagvaarding dat dit bedrag niet bij de verzekering kon worden geclaimd. Bij repliek blijkt echter dat het de vrijwillige keuze van [eiser] is geweest om geen claim bij de verzekering neer te leggen, aangezien er dan een terugval in de no claimtrede zou ontstaan, waardoor [eiser] gedurende een aantal jaren een verhoogde premie zou moeten betalen.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat [eiser] er voor heeft gekozen om geen gebruik te maken van de allriskverzekering en de schade uit eigen zak heeft betaald, niet automatisch betekent dat [gedaagde] dan deze kosten maar moet dragen. Het zou alleszins redelijk zijn geweest, dat [eiser] daaromtrent met [gedaagde] overleg had gevoerd en vervolgens een keuze had gemaakt. Het gaat niet aan om [gedaagde] achteraf met deze schadepost te confronteren. Wel acht de kantonrechter het redelijk dat [gedaagde] , als houdster van de auto op het moment dat de schade is ontstaan, het bedrag dat gemoeid zou zijn met een terugval in no claimtrede voor haar rekening neemt. Als niet weersproken staat tussen partijen vast dat het gaat om een bedrag van € 780,00.
4.10.
Ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot de waardevermindering en rentederving geïnvesteerd vermogen overweegt de kantonrechter als volgt.
4.11.
Vast staat dat [gedaagde] gehouden was de auto na 28 juli 2016 aan [eiser] terug te geven. Uit niets blijkt dat [eiser] na 28 juli 2016 bij [gedaagde] heeft aangedrongen op onmiddellijke teruggave van de auto. [eiser] had dan ook schadebeperkend kunnen optreden door de auto nadrukkelijk bij [gedaagde] op te eisen met alle middelen die [eiser] in dat kader ter beschikking staan. Evenmin is gebleken dat de mededeling van [gedaagde] op 27 oktober 2016, dat zij [eiser] zal laten weten wanneer zij een andere auto heeft, [eiser] aanleiding geeft om actie te ondernemen. [eiser] wacht af totdat [gedaagde] de auto op 18 november 2016 bij hem inlevert. De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen met betrekking tot de waardevermindering en rentederving geïnvesteerd vermogen op grond van het vorenstaande moeten worden afgewezen.
4.12.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de slotsom dat de vordering van [eiser] aan hem zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.553,28 (€ 623,28+€ 150,00+
€ 780,00). De buitengerechtelijke incassokosten zullen dienovereenkomstig worden gematigd tot een bedrag van € 254,69. Dat betekent dat in totaal een bedrag van € 1.807,97 aan [eiser] zal worden toegewezen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.13.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig een van partijen toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.14.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
4.15.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.807,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2017 tot aan de voldoening,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: ph
coll: