ECLI:NL:RBLIM:2017:7733

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
03/700599-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terroriseren ex-vriendin en familie leidt tot gevangenisstraf en verbod

Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin en haar familie terroriseerde. De verdachte, die gedetineerd was in PI Limburg Zuid, werd bijgestaan door advocaat mr. J.W. Heemskerk. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 juli 2017. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van brandstichting en vernieling. De tenlastelegging omvatte het gooien van een molotovcocktail naar een personenauto en het vernielen van een ruit van de woning van de ex-vriendin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij niet zelf de daden had gepleegd, als medepleger verantwoordelijk was voor de gepleegde feiten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk stichten van brand, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, en aan het opzettelijk vernielen van een ruit. De verdachte had eerder al een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf gekregen voor andere feiten, wat de rechtbank meebracht in haar overwegingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod in de nabijheid van de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar voor herhaling, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn aanhoudende bedreigingen richting de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden ook toegewezen, met schadevergoedingen voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700599-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 augustus 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [adres verdachte] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juli 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1, primair:samen met een ander brand heeft gesticht door een molotovcocktail te gooien naar een personenauto en een woning, waardoor personen of goederen in gevaar werden gebracht;
Feit 1, subsidiair:hiertoe een poging heeft gedaan;
Feit 2:samen met een ander een ruit heeft vernield.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard in de vorm van medeplegen. Hij baseert zich daarbij onder meer op de bekennende, en voor verdachte belastende, verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] en het steunbewijs voor deze verklaring. Ten aanzien van de brandstichting is de officier van justitie van mening dat er alleen sprake is geweest van algemeen gevaar voor goederen en niet voor levensgevaar voor personen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd. Daarnaast bevat het dossier volgens hem onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. De belastende verklaring van [naam medeverdachte] is op een aantal punten onjuist en ongeloofwaardig en wordt onvoldoende ondersteund door ander bewijs. Nergens blijkt voorts uit het dossier dat de verdachte zijn medeverdachte [naam medeverdachte] heeft geïnstrueerd. Subsidiair, voert de raadsman aan dat mocht het tot een bewezenverklaring komen van feit 1 er geen sprake was van levensgevaar.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]

De schuldigen familie [slachtoffer 1] uit nieuwstadt is mijn vijand en ik zal mijn gerechtigheid verkrijgen’ en ‘
Deze week zullen de schuldigen boeten… objecten zullen branden… (…) ongelukken zullen gebeuren in Limburg… De schuldigen en hun omringende zullen de dupe worden want het is tijd voor verandering’. Dat schreef de verdachte op 15 december 2016 op zijn Facebookpagina. [2]
Op dezelfde dag als de geplaatste Facebookberichten van de verdachte doet [slachoffer 3] , de moeder van [slachtoffer 1] , de ex-vriendin van verdachte, aangifte van vernieling. Zij verliet omstreeks 13:30 uur die dag haar woning gelegen aan de [adres slachtoffer] . Toen zij omstreeks 16:45 uur weer bij haar woning aankwam, zag zij dat er over de gehele voorruit van de woning barsten en scheuren zaten. Ook zag zij een gat van ongeveer 40 centimeter doorsnee in het raam. Op de grond in de tuin voor het raam lag een steen. [3]
De beelden van de bewakingscamera die aan de voorzijde van de woning van [slachoffer 3] is bevestigd, toonden omstreeks 14:35 uur die dag een persoon die de oprit van de woning op kwam lopen en vervolgens richting de voordeur liep. De persoon haalde op dat moment een steen uit zijn jaszak en gooide deze met kracht in de richting van de voorruit. De steen knalde tegen de voorruit waardoor de scherven door de lucht vlogen. De verbalisanten die de camerabeelden hebben uitgekeken herkenden de persoon op de beelden als de hen ambtshalve bekende [naam medeverdachte] . [4]
Van de schade aan de ruit zijn foto’s aanwezig in het dossier. De foto’s tonen dat de ruit gebroken en gebarsten is. [5]
De volgende dag, 16 december 2016, doet [slachtoffer 2] , de vader van [slachtoffer 1] , aangifte van brandstichting van hun woning gelegen aan de [adres slachtoffer] . Hij zat omstreeks 18:45 uur samen met zijn vrouw in de woonkamer, toen hij een ontzettend harde knal hoorde. Toen hij uit het raam keek, zag hij een grote vuurzee aan de voorzijde van zijn woning. Hij is direct naar buiten gegaan en zag dat aan de rechterzijde van zijn personenauto een grote brand woedde. De vlammen sloegen alle kanten op. Hij heeft de brand zelf kunnen blussen met water. Rondom de plek van de brand rook hij een sterke benzinelucht. Op de grond zag hij meerdere glasscherven liggen waaronder een flesopening. In de flesopening was een stuk papier geduwd. Dit papier had in brand gestaan. [6]
De beelden van bovengenoemde bewakingscamera van die dag toonden omstreeks 18:49 uur een persoon die zich achter een boom had verstopt in de voortuin van de woning van [slachtoffer 2] . Deze persoon had een brandend voorwerp in zijn rechterhand vast en gooide dit voorwerp onderhands tegen de personenauto die op de oprit stond. Na twee seconden was er een grote vuurgolf te zien op de beelden. Een en ander duurt nog geen halve minuut. [7]
Uit het sporenonderzoek aan de oprit bij de woning blijkt dat er een brandende zogenoemde molotovcocktail is gegooid. Deze molotovcocktail was onder meer gefabriceerd met een fles met het opschrift Eristov Vodka, motorbenzine, een tissue en papier. Uit het onderzoek blijkt voorts dat de molotovcocktail vlakbij de voorgevel en de personenauto, die op de oprit stond, terecht is gekomen. [8] Dit blijkt ook uit de foto’s van de situatie na de brand. Deze tonen een grote brandvlek die zich dichtbij de personenauto, de garagepoort van de woning, een rieten mand met een plant en een border met planten bevindt. [9]
Gevaar voor goederen of personen
Omdat de wetgever ervoor heeft gekozen om brandstichting als concreet gevaarzettingsdelict strafbaar te stellen, betekent dit dat er tevens een concreet gevaar dient te zijn voor personen of goederen. Gelet op de omstandigheden als hierboven omschreven, in combinatie met het gebruikte middel (de molotovcocktail) is de rechtbank van oordeel dat de brand eenvoudig had kunnen overslaan naar de personenauto en de woning, waardoor zowel voor de personenauto als de woning en de in die woning bevindende goederen gemeen gevaar te duchten was.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat er ook sprake was van levensgevaar. [slachtoffer 2] en [slachoffer 3] bevonden zich weliswaar in de woning ten tijde van de brandstichting, maar waren op geen moment in gevaar. De brand is immers niet gesticht gedurende de nachtelijke uren, maar gedurende een tijdstip waarop de bewoners duidelijk wakker waren en de bewoners konden ook direct naar buiten gaan en de brand blussen.
Tussenconclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er in Nieuwstadt bij de familie [slachtoffer 2] op 15 december 2016 een vernieling van een ruit heeft plaatsgevonden en op
16 december 2016 brand is gesticht waarbij gemeen gevaar voor de personenauto, de woning en de daarin bevindende goederen te duchten was.
De verklaring van [naam medeverdachte]
Op 19 december 2016 zijn de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] aangehouden op verdenking van de brandstichting respectievelijk de vernieling.
[naam medeverdachte] heeft bij de politie onmiddellijk openheid van zaken gegeven. Hij bekende in opdracht van de verdachte de ruit te hebben vernield en de brand te hebben gesticht. [10]
[naam medeverdachte] verklaarde dat de verdachte hem had gevraagd om hem met iets te helpen. Dit wilde [naam medeverdachte] wel. De verdachte pakte daarop volgens [naam medeverdachte] een steen die los lag naast zijn, verdachtes, huis en vertelde [naam medeverdachte] dat hij deze steen door het raam moest gooien bij een woning. De verdachte heeft [naam medeverdachte] daarop bij het ouderlijk huis van [slachtoffer 1] afgezet en de opdracht gegeven de steen door de voorruit van die woning te gooien. Dit heeft [naam medeverdachte] gedaan. [11]
[naam medeverdachte] heeft vervolgens verklaard dat de verdachte de volgende dag tegen hem zei dat hij nog iets moest doen. De verdachte heeft daarop een fles Bacardi of Eristov gepakt en deze gevuld met benzine en papier. [naam medeverdachte] zag dat de verdachte de benzine schonk uit een rode jerrycan die in zijn personenauto lag. Vervolgens heeft de verdachte tegen [naam medeverdachte] gezegd dat hij het papier in de fles moest aansteken en de fles door een personenauto heen moest gooien, zodat de personenauto zou ontploffen. De verdachte is toen wederom met [naam medeverdachte] naar het ouderlijk huis van [slachtoffer 1] gereden en heeft de personenauto die daar op de oprit stond aangewezen als de personenauto waartegen de fles moest worden aangegooid. [naam medeverdachte] heeft daarop de fles gepakt, het papier in de fles aangestoken en de fles zo tegen de personenauto gegooid dat de fles op de grond kapot zou vallen en in brand zou vliegen. [12]
Overig bewijs
De politie heeft naar aanleiding van de door [naam medeverdachte] afgelegde verklaringen aanvullend onderzoek verricht naar de gegooide steen en naar de rode jerrycan. Uit het onderzoek blijkt dat de door [naam medeverdachte] gegooide steen een rechthoekige of vierkante stoeptegel is en dat deze steen inderdaad afkomstig kan zijn van het terrein van de verdachte. De politie heeft namelijk vastgesteld dat naast het huis van verdachte een stapel stenen lag bestaande uit verschillende soorten stenen en tegels. [13] Voorts blijkt uit aanvullend onderzoek dat de verdachte ten tijde van de aanhouding inderdaad een rode jerrycan in zijn auto had liggen. [14] De verklaring die de verdachte geeft voor de aanwezigheid hiervan – zijn auto zou benzine lekken en daarom had hij de jerrycan bij zich – wordt niet bevestigd, maar juist ontkracht door de omstandigheden waaronder de auto bij het bergingsbedrijf is opgeslagen ter inbeslagname. Uit onderzoek bleek namelijk in het geheel niet van enige benzinelekkage aan het voertuig; er waren op de vloer geen zichtbare benzinesporen en er viel evenmin een benzinelucht rondom de auto waar te nemen. [15]
De verdachte heeft ontkend iets met de vernieling en brandstichting te maken te hebben. Hij is van mening dat de verklaringen van [naam medeverdachte] onbetrouwbaar zijn. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [naam medeverdachte] . Niet alleen zijn de verklaringen voor [naam medeverdachte] zelf zeer belastend, maar zijn verklaringen passen ook bij de overige onderzoeksbevindingen. Daarbij komt dat verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat hij op 16 december 2016 rond 18:45 uur – vlak voor de brand die om 18:49 uur wordt gesticht dus – door de [adres slachtoffer] is gereden. [16]
De rol van verdachte
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en meer specifiek de verklaringen van [naam medeverdachte] acht de rechtbank bewezen dat verdachte de aanstichter is van de brand en de vernieling van de ruit. Hij heeft zijn medeverdachte [naam medeverdachte] de opdracht gegeven de steen te gooien door de ruit van het ouderlijk huis van [slachtoffer 1] en de molotovcocktail te gooien naar de auto op de oprit van datzelfde huis. De verdachte heeft daarbij zelf de steen gepakt van zijn eigen terrein en heeft zelf de molotovcocktail gefabriceerd met benzine uit de jerrycan uit zijn auto.
Het klopt dat verdachte niet de persoon was die de steen en de molotovcocktail heeft gegooid, zoals verdachte bij de politie en ter zitting heeft verklaard. De rechtbank merkt de verdachte wel aan als medepleger, omdat er tussen de verdachte en [naam medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking: de verdachte is met het idee gekomen beide handelingen te verrichten, hij verschafte de voorwerpen om de feiten mee te plegen en hij reed [naam medeverdachte] telkens naar het ouderlijk huis van [slachtoffer 1] . Het enige wat beide verdachten onderscheidt, is dat verdachte de instigator c.q. opdrachtgever was en [naam medeverdachte] de uitvoerder. De bedreigingen op verdachtes Facebook-account zijn, is de conclusie van de rechtbank, wel degelijk uitgekomen.
De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1 primair:
op 16 december 2016 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft zijn mededader opzettelijk een zogenaamde molotovcocktail aangestoken en deze brandende molotovcocktail richting een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] en tegen een personenauto gegooid, mede waardoor open vuur is ontstaan op de oprit vlak naast voornoemde auto en woning en daarvan gemeen gevaar voor die auto en die woning en de in die woning bevindende goederen te duchten was.
T.a.v. feit 2:
op 15 december 2016 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan [slachtoffer 2] en [slachoffer 3] toebehoorde, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is.
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft over de geestvermogens van de verdachte op 4 april 2017 een rapport uitgebracht.
Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met daarin met name narcistische en antisociale trekken. Hoewel er bij verdachte ten tijde van het delict eveneens sprake was van deze stoornis, ziet de psycholoog geen reden voor aantasting van de toerekenbaarheid van verdachte aan het delict.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Verdachte is daarmee, nu hij niet ontoerekeningsvatbaar is, strafbaar.

6.De straf

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. Hij heeft gevorderd daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te koppelen: een contactverbod met [slachtoffer 1] en haar ouders, een locatieverbod in een straal van 100 meter rondom de [adres slachtoffer] en een verbod om op internet uitlatingen te doen over [slachtoffer 1] en haar ouders. Hij heeft daarbij gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te bevelen op grond van het gevaarscriterium.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair om vrijspraak verzocht. Subsidiair heeft hij verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Mocht de rechtbank meer straf passend achten dan verzoekt de raadsman dit op te leggen in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf of onvoorwaardelijke taakstraf. Oplegging van een gevangenisstraf langer dan de tijd die verdachte nu in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zou er namelijk toe leiden dat verdachte zijn woning kwijtraakt.
Voorts is de raadsman van mening dat er geen verbod moet komen met betrekking tot het plaatsen van uitlatingen over [slachtoffer 1] en haar familie op het internet. Hij heeft zich gerefereerd ten aanzien van het gevorderde contactverbod.
Met betrekking tot de gevorderde proeftijd van vijf jaren ziet de raadsman geen reden om af te wijken van de over het algemeen opgelegde proeftijd van twee of drie jaren. Hij heeft verzocht om oplegging van een dergelijke proeftijd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op twee achtereenvolgende dagen zich samen met medeverdachte [naam medeverdachte] schuldig gemaakt aan het vernielen van de voorruit van de woning van de familie [slachtoffer 2] en aan het stichten van brand in de nabijheid van de personenauto en de woning van de familie [slachtoffer 2] door het gooien van een molotovcocktail. Dit laatste ging gepaard met een harde knal en een grote vuurzee, hetgeen gevaar heeft veroorzaakt voor de auto, de woning en de goederen in de woning. De ouders van [slachtoffer 1] waren ten tijde van de brandstichting in hun woning en zijn er zeer van geschrokken. De verdachte mag van geluk spreken dat de gevolgen en de schade beperkt zijn gebleven.
De aanleiding voor deze feiten was dat de verdachte al jaren zeer boos is op zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] en haar familie. Zij leven nu al meer dan twee jaren onder verdachtes terreur. Hij rijdt volgens medeverdachte [naam medeverdachte] wel tien keer per dag langs de woning van de familie. Ook schrijft verdachte (be)dreigende en beschuldigende berichten op zijn Facebookpagina over hen. Uit de gepleegde strafbare feiten komt naar voren dat de verdachte kennelijk niet aarzelt om zijn dreigingen om te zetten in daden waarbij de familie het doelwit c.q. slachtoffer is. Zelfs wanneer de verdachte is aangehouden en in voorarrest zit, blijft hij zich bezig houden met de familie. Zo plaatste hij vanuit de gevangenis nog berichten op Facebook over hen en probeerde hij een (be)dreigende brief naar de vader van [slachtoffer 1] te sturen. Bij [slachtoffer 1] en haar familie heeft de gehele situatie in combinatie met eerdere incidenten ervoor gezorgd dat zij zeer bang zijn voor de verdachte en zich ernstig bedreigd voelen door hem. Zij kunnen op dit moment geen zorgeloos leven leiden en zijn zich steeds bewust van een mogelijk gevaar. Volgens [slachtoffer 1] is verdachte tot alles in staat, hetgeen haar misselijk en doodsbang maakt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte moet stoppen met het ‘terroriseren’ van de familie [slachtoffer 2] , voordat dit nog verder uit de hand loopt.
De verdachte heeft niet zelf de steen door de ruit gegooid en de brand gesticht. Hij heeft hiervoor iemand anders ingezet, namelijk [naam medeverdachte] , een jongen met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Hij is zeer beïnvloedbaar en wilde loyaal zijn aan de verdachte, omdat hij bang was hem anders kwijt te raken en weer alleen te zijn. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij een kwetsbare jongen als [naam medeverdachte] heeft ingezet voor zijn eigen kwalijke praktijken. Dit moet hij niet nog eens doen.
Uit het psychologisch onderzoek is gebleken dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met daarin met name narcistische en antisociale trekken. Desalniettemin vallen de feiten verdachte volledig toe te rekenen.
Hoewel de reclassering van mening is dat een langdurige behandeling mogelijk geïndiceerd is, wordt dit niet geadviseerd omdat bij verdachte sprake is van een afwezig ziektebesef, daar waar betrokkene iedere vorm van eventuele bestaande psychopathologie ontkent. Een behandeling zal vanuit gedragskundig perspectief dan ook niet haalbaar zijn. Door de reclassering wordt geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij wordt opgemerkt dat bij een langdurige detentie van in ieder geval meer dan vier maanden, de mogelijkheden voor een resocialisatie traject vanuit detentie alsnog in kaart kunnen worden gebracht. Er kan dan overwogen worden of interventies alsnog geïndiceerd en haalbaar worden geacht.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte gezien. Het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, omdat verdachte in 2017 een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft gekregen in verband met een overtreding van de wegenverkeerswetgeving. Los daarvan blijkt dat de verdachte in 2016 al een keer is veroordeeld voor de mishandeling van [slachtoffer 1] . Dit eerdere voorval samen met onderhavige feiten en de door verdachte geplaatste uitlatingen op Facebook, baren de rechtbank zorgen en zij vreest dan ook – samen met de reclassering – voor herhaling. Ook al is de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] al meer dan twee jaar voorbij, verdachte is tot nu toe duidelijk niet in staat te aanvaarden dat die relatie voorbij is.
De ernst van de feiten, het gevaar voor herhaling en de duur van de gehele terreur van verdachte tegen de familie, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een forse gevangenisstraf. Een andere strafsoort is niet aan de orde. De rechtbank komt tot oplegging van een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie, omdat deze brand – zonder daarmee afbreuk te doen aan de ernst van het feit – relatief beperkt in omvang was. Bij wat de verdachte heeft gedaan past een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Door het opleggen van een lange voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd, hoopt de rechtbank op de eerste plaats te bereiken dat de verdachte ophoudt met zijn terreur richting [slachtoffer 1] en haar familie en stopt met het plegen van strafbare feiten pleegt. Een nog langere proeftijd, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, acht de rechtbank hier niet op zijn plaats.
De rechtbank acht voorts een locatieverbod noodzakelijk om de verdachte duidelijk te maken dat hij echt moet stoppen met zijn gedrag richting de familie [slachtoffer 2] . De verdachte wordt verboden zich te bevinden op of in het gebied binnen een straal van 100 meter rondom de [adres slachtoffer] voor de duur van drie jaren. Dit betekent dus ook dat de verdachte niet meer langs de woning mag rijden en dat de verdachte soms zal moeten om rijden. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod opleggen. De verdachte mag gedurende drie jaar geen contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en haar familie (haar ouders en haar zus). Het locatie- en contactverbod zullen als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijk op te leggen straf worden verbonden.
Het gevorderde verbod om uitlatingen te plaatsen op het internet over [slachtoffer 1] en haar familie, zal de rechtbank niet volgen. Het verbod om zich negatief uit te laten wringt immers met het recht op vrijheid van meningsuiting. Daarbij geldt natuurlijk wel dat de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is. Als verdachte te ver gaat, zou het kunnen betekenen dat hij zich, bijvoorbeeld, schuldig maakt aan smaad of laster. Als dat gebeurt, betekent dat ook dat hij zich schuldig maakt aan overtreding van de algemene voorwaarde waaraan hij zich de gehele proeftijd heeft te houden. Die algemene voorwaarde houdt immers in: geen strafbare feiten plegen.
De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De bewezenverklaring in deze zaak bevat geen gedragingen die onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van de aangevers, als bedoeld in artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Desalniettemin is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden dient te worden bevolen. De verdachte is immers in 2016 nog veroordeeld voor een mishandeling van [slachtoffer 1] en ook nu zijn er aanwijzingen dat hij nog steeds een flinke wrok koestert tegen deze familie [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft in het onderhavige geval de brandstichting weliswaar geen levensgevaarlijke situatie ten gevolge gehad, maar dat heeft meer met de gebrekkige uitvoering door [naam medeverdachte] te maken dan met de intenties van de verdachte. [naam medeverdachte] heeft immers de molotovcocktail tegen de deur van de auto aangegooid zodat deze afketste, terwijl de verdachte aan [naam medeverdachte] de opdracht had gegeven de molotovcocktail door een raam van de personenauto te gooien, zodat er een ontploffing zou volgen. Het voorgaande betekent voor de verdachte dat de algemene voorwaarden, het locatieverbod en het contactverbod direct gaan gelden, ook wanneer hij in hoger beroep zou gaan. Verdachte mag dus meteen niet meer in de omgeving van de woning komen van de familie [slachtoffer 2] of met hen contact opnemen, zoeken of hebben.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
De vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 911,34, bestaande uit materiële schade, ter zake van feit 1.
De gevorderde schade bestaan uit de posten:
  • schade aan de auto € 858,46;
  • kosten deskundige € 52,88.
Voorts vordert de benadeelde partij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachoffer 3] vordert een schadevergoeding van
€ 1.332,00, bestaande uit materiële schade, ter zake van feit 2.
De gevorderde schade bestaat uit de posten:
  • vervanging vernielde ruit € 640,00;
  • kosten herstel raamkozijn € 692,00.
Voorts vordert de benadeelde partij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing gereed liggen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast acht de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bij beide vorderingen aangewezen.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, nu hij heeft verzocht om vrijspraak ten aanzien van beide feiten. Subsidiair refereert de raadsman zich.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] en [slachoffer 3] door de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en wel tot de gevorderde bedragen van € 911,34 en € 1.332,00, welk bedragen door de verdediging niet zijn betwist, en nu aan verdachte voor die feiten een straf zal worden opgelegd, zullen deze vorderingen geheel worden toegewezen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rentes tot aan de dag van volledige voldoening. De datum vanaf wanneer de wettelijke rente zal gaan lopen wordt met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] vastgesteld op 16 december 2016. Voor de vordering van [slachoffer 3] zal dit 15 december 2016 zijn. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ten aanzien van beide schadebedragen de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak van zijn medeverdachte. Verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vordering niet reeds door of namens een ander is betaald.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 47, 57, 63, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair en feit 2 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat het de verdachte is verboden om zich te bevinden op of in het gebied binnen een straal van 100 meter rondom de [adres slachtoffer] .
dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de familie [slachtoffer 2] , te weten: [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] te Sittard), [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] te Sittard), [slachoffer 3] (geboren op [geboortedatum 3] te Sittard) en de zus van [slachtoffer 1] (de rechtbank heeft geen naam en geboortedatum van haar);
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de algemene en bijzondere voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , wonende te [adres slachtoffer] , toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 911,34, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 16 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 911,34, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 16 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voor zover hij of een van zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachoffer 3] , wonende te [adres slachtoffer] , toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 1.332,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 15 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachoffer 3] , van € 1.332,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 15 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd is voor zover hij of een van zijn mededader heeft voldaan aan een van hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. I.C.A. Wilschut, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 augustus 2017.
Buiten staat
Mr. I.C.A. Wilschut is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 16 december 2016 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk door middel van een aansteker en/of (open) vuur een zogenaamde molotov-cocktail aangestoken en/of deze (brandende) molotov-cocktail richting een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] en/of tegen een (personen)auto gegooid, mede waardoor (open) vuur is ontstaan op de
oprit vlak naast voornoemde auto en/of woning en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of die woning en/of de in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of [slachoffer 3] en/of (andere) zich in die woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 16 december 2016 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer] en/of een (personen)auto, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een (brandende) molotov-cocktail, in elk geval (open) vuur richting voornoemde woning en/of tegen voornoemde auto heeft gegooid en daarvan gemeen
gevaar voor die auto en/of die woning en/of de zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of [slachoffer 3] en/of (andere) zich in die woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 15 december 2016 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden- Limburg, Basisteam Echt, proces-verbaalnummer PL2300-2016229237, gesloten d.d. 23 april 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 207.
2.Proces-verbaal van bevindingen Facebook, d.d. 15 december 2016, pagina 11, 13 en 15. Proces-verbaal van verhoor betrokkene, d.d. 22 december 2016, pagina 24.
3.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 december 2016, pagina 139.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 december 2016, pagina 149.
5.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 december 2016, pagina 146 tot en met 148.
6.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 16 december 2016, pagina 70.
7.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 december 2016, pagina 79.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 20 februari 2017, pagina 115 en 116.
9.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 december 2016, pagina 81 tot en met 90.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [naam medeverdachte] ), d.d. 20 december 2016, pagina 154 in combinatie met proces-verbaal van verhoor verdachte ( [naam medeverdachte] ), d.d. 22 december 2016, pagina 110, 111 en 112.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [naam medeverdachte] ), d.d. 20 december 2016, pagina 154.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [naam medeverdachte] ), d.d. 22 december 2016, pagina 110, 111 en 112.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 20 december 2016, pagina 154 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 december 2016, pagina 169 tot en met 173.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), d.d. 22 december 2016, pagina 104 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 december 2017, pagina 91 en 93.
15.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 december 2016, pagina 114.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [verdachte] ), d.d. 20 december 2016, pagina 107.