Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en een verzekerde (hierna: [gedaagde]). De zaak betreft een vordering van CZ tot betaling van een openstaand bedrag van € 93,09, vermeerderd met rente en kosten, dat voortvloeit uit een betalingsachterstand van de verzekerde met betrekking tot het eigen risico over de periode van 1 februari 2014 tot en met 31 mei 2014. De verzekerde had een betalingsregeling getroffen met CZ, maar kwam in betalingsnood toen CZ besloot om de dekking te verrekenen met de openstaande nota's. De verzekerde stelde dat zij de betalingsregeling altijd is nagekomen, totdat CZ de verrekening toepaste, wat leidde tot problemen met de nakoming van de regeling.
De kantonrechter overwoog dat CZ onredelijk handelde door de dekking te verrekenen met de betalingsachterstand, terwijl er een betalingsregeling was overeengekomen. De rechter oordeelde dat CZ onvoldoende had onderbouwd dat de verzekerde de betalingsregeling niet was nagekomen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van CZ niet opeisbaar was en wees deze af. Tevens werd CZ veroordeeld in de proceskosten van de verzekerde, die op € 30,00 werden begroot.
Deze uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten in betalingsregelingen en de verplichting van zorgverzekeraars om zich aan gemaakte afspraken te houden. De beslissing van de kantonrechter toont aan dat het onredelijk is om een betalingsregeling te beëindigen zonder voldoende bewijs van wanprestatie van de zijde van de verzekerde.