ECLI:NL:RBLIM:2017:7542

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
5920117 cv17-3680
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van zorgverzekeringsdekking met betalingsregeling door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en een verzekerde (hierna: [gedaagde]). De zaak betreft een vordering van CZ tot betaling van een openstaand bedrag van € 93,09, vermeerderd met rente en kosten, dat voortvloeit uit een betalingsachterstand van de verzekerde met betrekking tot het eigen risico over de periode van 1 februari 2014 tot en met 31 mei 2014. De verzekerde had een betalingsregeling getroffen met CZ, maar kwam in betalingsnood toen CZ besloot om de dekking te verrekenen met de openstaande nota's. De verzekerde stelde dat zij de betalingsregeling altijd is nagekomen, totdat CZ de verrekening toepaste, wat leidde tot problemen met de nakoming van de regeling.

De kantonrechter overwoog dat CZ onredelijk handelde door de dekking te verrekenen met de betalingsachterstand, terwijl er een betalingsregeling was overeengekomen. De rechter oordeelde dat CZ onvoldoende had onderbouwd dat de verzekerde de betalingsregeling niet was nagekomen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van CZ niet opeisbaar was en wees deze af. Tevens werd CZ veroordeeld in de proceskosten van de verzekerde, die op € 30,00 werden begroot.

Deze uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten in betalingsregelingen en de verplichting van zorgverzekeraars om zich aan gemaakte afspraken te houden. De beslissing van de kantonrechter toont aan dat het onredelijk is om een betalingsregeling te beëindigen zonder voldoende bewijs van wanprestatie van de zijde van de verzekerde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5920117 \ CV EXPL 17-3680
Vonnis van de kantonrechter van 2 augustus 2017
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eisende partij,
verder te noemen CZ,
gemachtigde GGN Mastering Credit N.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde]
,
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde Make Your Future Beheer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is met CZ één of meerdere zorgverzekeringsovereenkomsten aangegaan. Deze overeenkomst(en) hebben betrekking op de verplichte verzekering en een aanvullende verzekering. De overeenkomst(en) is/zijn bij CZ geregistreerd onder referentienummer [nummer] .
2.2.
Op grond van de tussen partijen bestaande overeenkomst(en) en/of het Besluit Zorgverzekering en de Regeling Zorgverzekering is [gedaagde] aan CZ eigen risico verschuldigd.
2.3.
[gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van het eigen risico over de periode 1 februari 2014 tot en met 31 mei 2014. De achterstand bedroeg € 395,29.
2.4.
Medio juni 2015 zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen. Inmiddels is € 387,49 aan CZ voldaan.

3.Het geschil

3.1.
CZ vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 93,09, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt CZ ten grondslag door [gedaagde] onbetaald gelaten nota’s voor het wettelijke eigen risico over de periode 1 februari 2014 tot en met 31 mei 2014.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat zij medio juni 2015 een betalingsregeling met CZ (en andere schuldeisers) heeft gesloten en deze ook steeds is nagekomen, totdat CZ declaraties van [gedaagde] is gaan verrekenen. [gedaagde] raakte daardoor in de problemen met de nakoming van de afbetalingsregelingen en heeft die ‘misgelopen’ declaraties vervolgens verrekend met haar aflossingen aan CZ. Na verrekening heeft [gedaagde] haar aflossingsverplichtingen tegenover CZ weer opgepakt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
CZ erkent medio juni 2015 in eerste instantie akkoord te zijn gegaan met het betalingsvoorstel van [gedaagde] , maar dat geen (volledig) gevolg aan het schikkingsvoorstel is gegeven waardoor dit is komen te vervallen. Op basis van haar voorwaarden heeft CZ er voor gekozen het recht op dekking te verrekenen met de betalingsachterstand.
4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Uit het verweer van [gedaagde] begrijpt de kantonrechter dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen, die door [gedaagde] werd nagekomen tot het moment dat CZ de dekking ging verrekenen met de achterstand. [gedaagde] was toen kennelijk niet meer in staat om aan haar afbetalingsverplichtingen te voldoen, waardoor zij op haar beurt haar verplichtingen verrekende met haar recht op dekking.
4.3.
Vast staat dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen. CZ stelt dat [gedaagde] deze niet (volledig) is nagekomen, maar laat na haar stelling hieromtrent nader te onderbouwen. De brieven waarnaar bij conclusie van repliek verwezen wordt, spreken naar het oordeel van de kantonrechter niet voor zich. Kennelijk heeft gedaagde niet gereageerd op het akkoord van CZ, maar gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] niet is gestart met een gevolg geven aan de tussen partij overeengekomen regeling. [gedaagde] stelt dat zij de overeenkomst is nagekomen, totdat CZ startte met verrekenen. Deze stelling is door CZ niet, dan wel onvoldoende weersproken. Wanneer partijen daadwerkelijk een betalingsregeling zijn overeengekomen, acht de kantonrechter het (zeer) onredelijk van CZ om vervolgens gebruik te maken van haar recht om het recht op dekking van [gedaagde] te gaan verrekenen met de nog openstaande nota’s waarvoor aldus reeds een regeling is getroffen. Anders was het geweest wanneer er een nieuwe betalingsachterstand zou zijn ontstaan door bijvoorbeeld het onbetaald laten van verschuldigde premies of nota’s eigen risico 2015. Nu hebben partijen een betalingsregeling, waarvan de afbetaling strak is gepland gelet op de andere schuldeisers en de (steeds bijgestelde) aflossingspercentages, zo blijkt uit het verweer en waarvan CZ op de hoogte was, althans zulks is niet weersproken, en om dan te gaan verrekenen voert naar het oordeel van de kantonrechter te ver. [gedaagde] wordt op deze manier op kosten gejaagd, waardoor de afbetaling enkel langer zal duren. Zo de kantonrechter uit de dagvaarding begrijpt, rest op het moment van dagvaarden, zou CZ niet tot verrekening zijn overgegaan met alle kosten vandien, aan hoofdsom slechts een bedrag van € 7,80, exclusief eventuele rente.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de tussen partijen gesloten betalingsregeling terecht is geëindigd waarmee de vordering weer opeisbaar zou zijn geworden. De vordering is thans aldus niet opeisbaar en dient te worden afgewezen.
4.5.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig CZ toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.6.
CZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 30,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt CZ in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 30,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: plg