Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties
- de conclusie van antwoord
- de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- de comparitie van partijen van 3 oktober 2017
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlaten producties van de Gemeente
2.De feiten
€ 70.166,69 en € 19.662,50 onder vermelding van respectievelijk “huur Poort van Limburg 2013-2014 volgens schrijven 15-131” en “huur Poort van Limburg 1e Q 2015 volgens schrijven 15-131”.
€ 6.554,17 onder vermelding van “huur Poort van Limburg april 2015” respectievelijk “huur Poort van Limburg mei 2015”.
- een factuur ad € 49.104,60 exclusief btw over het daadwerkelijke verbruik van gas, elektriciteit en water en over de daadwerkelijke kosten van alarmopvolging in 2014,
- een factuur ad € 41.855,03 (7 x € 5.979,29) exclusief btw over het geschatte verbruik van gas, elektriciteit en water en de geschatte kosten van alarmopvolging over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 juli 2015.
- omzetcijfers eerste half jaar 2015
- huuropzegging door onderhuurder [naam exploitant]
- beëindiging van de huurovereenkomst met [naam eigenaar bistro] door [naam exploitant] (m.b.t. de brasserie)
- doorgang van reeds geplande activiteiten
- onderzoek naar mogelijkheden van incidentele verhuur van het zalencentrum
- opdracht aan makelaar [naam makelaar] tot taxatie van de verhuur- en verkoopwaarde.
3.Het geschil
- Lindeboom te veroordelen binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de Gemeente beschikbaar te stellen de door de accountant van de exploitant vastgestelde jaaroverzichten van de netto omzet uit verkoop van spijzen, dranken en huuropbrengsten zalenverhuur over de boekjaren 2013, 2014 en 2015 op straffe van een dwangsom van €1.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00,
- Lindeboom te veroordelen tot betaling van:
- € 179.882,36 aan huur te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 november 2016 tot de dag der algehele betaling,
- € 45.976,42 aan gebruiksvergoeding te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 november 2016 tot de dag der algehele betaling,
- € 81.647,45 aan servicekosten te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 november 2016 tot de dag der algehele betaling,
- € 25.973,32 aan handelsrente, respectievelijk rente over de huur respectievelijk gebruiksvergoeding tot 1 november 2016,
- € 3.442,40 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119a BW vanaf 6 april 2016 tot de dag der algehele betaling,
4.De beoordeling
€ 1.000.000,00 zoals de Gemeente stelt.
nietblijkt dat partijen voor de periode voorafgaande aan de oplevering van het zalencentrum op
1 juli 2015 bedoeld hebben de huurprijs te berekenen over een minimale omzet van
€ 1.000.000,00. Dat ligt naar het oordeel van de kantonrechter ook niet voor de hand nu Poort van Limburg B.V. het zalencentrum niet volledig kon exploiteren en (dus) ook onvoldoende zicht had op de hoogte van de te behalen omzet in een zalencentrum dat nog niet bedrijfsklaar was. De kantonrechter verwijst andermaal naar de e-mail die de Gemeente op 24 oktober 2013 heeft verzonden waarin ook niet wordt gerefereerd aan een dergelijke fictieve minimumomzet. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de huurprijs berekend dient te worden aan de hand van de daadwerkelijk behaalde omzet in de periode van 18 oktober 2013 tot 1 juli 2015 die zal moeten blijken uit de jaaroverzichten van De Poort van Limburg B.V.
“(wat is het exacte bedrag? [naam exploitant] zoekt dit nog uit).”Bovendien ontbreken overeenkomsten, facturen en betalingsbewijzen zodat de kantonrechter de verrekenbare inhuurkosten niet kan vaststellen.