In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Suez Nederland Holding B.V. en een gedaagde partij, die een serviceovereenkomst had gesloten voor de afvoer van bedrijfsafval. De gedaagde, die zijn bedrijf had gestaakt, betwistte de geldigheid van de overeenkomst en voerde aan dat het onaanvaardbaar was om hem aan de overeengekomen duur van vijf jaar te houden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende had aangetoond dat hij de overeenkomst had opgezegd en dat de container voor het laatst was geleegd op 28 december 2015. De rechter concludeerde dat de overeenkomst op 31 december 2015 was geëindigd en dat de vorderingen van Suez, die betrekking hadden op een periode na deze datum, niet toewijsbaar waren. Suez werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.