ECLI:NL:RBLIM:2017:7500

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
03/700057-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met stalen stok tijdens woordenwisseling

Op 1 augustus 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 februari 2017 in de gemeente Nuth, waar de verdachte, na een woordenwisseling met zijn collega, deze met een stalen telescoopstok op het hoofd sloeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte twee keer met de stok heeft geslagen, waarbij het slachtoffer ernstig letsel opliep, waaronder een schedelbreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de handelingen en het gebruikte voorwerp. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.A.G.M. Landerloo, en de zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 juli 2017. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege een persoonlijkheidsstoornis, maar oordeelde dat hij wel strafbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die ook een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700057-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 augustus 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juli 2017. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden;
Subsidiair: [slachtoffer] zodanig heeft geslagen dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft gekregen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de camerabeelden. Door te slaan met een stok tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft de verdachte de aanmerkelijk kans op de koop toegenomen dat [slachtoffer] hierdoor kwam te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke actie gericht tegen het hoofd ernstige gevolgen kan hebben en zelfs kan leiden tot de dood.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is vermeld onder punt 3.4. De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] [2] ,
- de schriftelijk bescheiden inhoudende een geneeskundige verklaring van 1 februari 2017 [3] ,
- de schriftelijk bescheiden inhoudende een geneeskundige verklaring van 2 februari 2017 [4] ,
- het proces-verbaal van bevindingen [5] ,
- het proces-verbaal van bevindingen (uitlezen camerabeelden) [6] , en
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 juli 2017 [7] .
De rechtbank acht het op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer en op een moment dat het slachtoffer daar niet op bedacht was, twee keer met een stalen telescoopstok hard op/tegen het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer] heeft geslagen. De eerste keer sloeg hij met de zijkant van de stok, waarbij [slachtoffer] ten val kwam. Vervolgens heeft de verdachte, toen [slachtoffer] op de grond lag, nog een keer geslagen maar dit keer met de punt van de stok. Hij maakte daarbij een stotende beweging.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is voor de stelling dat de verdachte van meet af aan uit was op de dood van [slachtoffer] . Desondanks kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. In juridische zin spreekt men dan van voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] door hem tweemaal met een stalen stok met kracht op/tegen het hoofd te slaan. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] dodelijk getroffen of, in ieder geval, levensgevaarlijk gewond zou raken door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds de vraag of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen. De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit geweldsoogpunt de gedragingen van verdachte – het meermalen hard slaan met een stalen stok tegen het hoofd van [slachtoffer] – dermate excessief zijn geweest dat deze naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer komt te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat een stalen stok een voorwerp is dat naar zijn aard geschikt is om ernstig letsel te veroorzaken.
Dat de geweldsinwerking hier ook daadwerkelijk een grote impact op het hoofd van [slachtoffer] heeft gehad, blijkt uit de geneeskundige verklaringen. In die verklaringen wordt namelijk geconstateerd dat [slachtoffer] hierdoor een schedelbreuk met een impressie op de hersenen en daaronder gelegen bloedproppen heeft opgelopen. Dit heeft geleid tot een opname in het ziekenhuis en een operatieve ingreep waarbij o.a. een stukje van de schedel losgemaakt werd en vast werd gezet met een titaniumplaatje.
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte, het gebruikte middel en het kwetsbare onderdeel van het lichaam waarop is geslagen, kunnen deze gedragingen worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijke gevolg – de dood van [slachtoffer] – dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. De verdachte had derhalve voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Concluderend, is de rechtbank van oordeel dat de handelingen die verdachte heeft gepleegd, kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 1 februari 2017 in de gemeente Nuth, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal met kracht met een stalen stok op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en terwijl die [slachtoffer] op de grond lag eenmaal met de punt van die stok op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Psycholoog [naam psycholoog] , verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, heeft over de geestvermogens van de verdachte op 17 mei 2017 een rapport uitgebracht.
Volgens de psycholoog voldoet de verdachte aan de diagnostische criteria voor de algemene diagnose persoonlijkheidsstoornis, maar is er niet een van de specifiek omschreven varianten die bij de symptomatologie past. Het betreft een mengbeeld van met name narcistische en afhankelijke kenmerken.
De stoornis ten tijde van het delict
De psycholoog is van oordeel dat de narcistische persoonlijkheidskenmerken en de daarmee samenhangende, verhoogde krenkbaarheid in aanzienlijke mate van invloed zijn geweest op het functioneren van de verdachte en op de gebeurtenissen ten tijde van het delict.
De verdachte heeft weinig besef van zijn gevoelswereld. Met name agressieve gevoelens lijkt hij niet goed te kunnen waarnemen, terwijl hij ten gevolge van zijn narcistische persoonlijkheidstrekken een versterkte gevoeligheid heeft voor kritiek. Dit kan leiden tot een stuwing van woedegevoelens/frustraties, hetgeen door verdachte niet of vrijwel niet wordt opgemerkt. Dit is ook het geval geweest ten tijde van het delict. Het is volgens de psycholoog aannemelijk dat de verdachte zich in hevige mate gekrenkt heeft gevoeld door de kritiek die de verdachte kreeg van [slachtoffer] . De hoeveelheid opgekropte woede bij verdachte – ten gevolge van eerdere krenkingen/denigrerende opmerkingen van [slachtoffer] – kwam tijdens de woordenwisseling tot ontlading. Er was op dat moment sprake van een oncontroleerbare woede waarbij de verdachte kortstondig de grip op zichzelf verloor, welk effect voor hem niet goed te voorzien moet zijn geweest.
Gelet op het voorgaande, is de psycholoog van mening dat op grond van de problematiek de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor het delict.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Het bewezen verklaarde kan verdachte wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verminderd worden toegerekend. Verdachte is daarmee, nu hij niet ontoerekeningsvatbaar is, wel strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 32 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn voorgesteld door de reclassering in het rapport van 17 mei 2017.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de oplegging van de straf te laten meewegen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hij dient te worden behandeld bij NIFP De Horst en wil daar ook aan meewerken. Voorts stelt de raadsvrouw dat in positieve zin rekening dient te worden gehouden met het feit dat sprake is van een matig recidiverisico, dat de verdachte – uit eigen beweging – een gesprek heeft aangevraagd met het slachtoffer en dat op zijn strafblad alleen oude veroordelingen staan. Ook het feit dat verdachte een fulltime baan heeft en zijn schulden aflost, dient in zijn voordeel te spreken.
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft voorts verzocht om daarbij de maximale taakstraf op te leggen. Daarnaast heeft zij verzocht de vordering tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft na een woordenwisseling met zijn collega over zijn werkzaamheden als glazenwasser deze collega met een stalen telescoopstok geslagen. De verdachte heeft niet een keer met de stok geslagen maar zelfs twee keer, waarbij hij de tweede keer de punt van de stok als het ware stootte tegen het hoofd van het slachtoffer terwijl deze op de grond lag. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel aan zijn hoofd opgelopen, namelijk een schedelbreuk met een impressie op de hersenen en daaronder gelegen bloedproppen. Hij heeft meerdere dagen in het ziekenhuis gelegen en is inmiddels weer aan het werk, maar voelt zich nog steeds niet helemaal de oude. Het heeft een enorme impact op zijn leven en dat van zijn familie gehad. Er mag van geluk worden gesproken dat het letsel niet veel ernstiger of mogelijk zelfs fataal is geweest, maar dat is niet aan verdachte te danken.
Zelfs als het zo is, zoals verdachte naar voren heeft gebracht, dat het slachtoffer hem flink aan het uitfoeteren was - en dat zou gelet op de verklaring van een getuige best zo kunnen zijn - dan nog mag dat niet leiden tot zulk excessief geweld als verdachte heeft gebruikt. Het was, kort gezegd, een onverwachte en buitensporige reactie, waarbij hij het slachtoffer geen enkele mogelijkheid gaf zichzelf te verdedigen. En dat terwijl de woordenwisseling net was afgelopen. Wat verdachte heeft gedaan, is een ernstig feit. Zoiets moet hij niet nog eens doen.
Uit het psychologisch onderzoek is gebleken dat er bij verdachte sprake is van agressieregulatieproblematiek samenhangend met zijn persoonlijkheidsproblematiek. Dit is hierboven beschreven. De rechtbank zal daarom in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat hij gelet daarop ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. Ook zal de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat hij op eigen initiatief (volgens de raadsvrouw) via het Slachtofferloket een gesprek heeft aangevraagd met het slachtoffer en zijn partner om zijn excuses te maken en uit te leggen hoe het zo ver is gekomen. Dat gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden met een naar de rechtbank begrijpt, positieve uitkomst.
De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zich moet houden aan de meldplicht en zich laat behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek samenhangende met zijn agressieproblematiek bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek De Horst te Maastricht of soortgelijke ambulante forensische zorg. Volgens psycholoog [naam psycholoog] biedt De Horst een passend behandelaanbod en beschikt men over speciale expertise wat betreft het soort problematiek dat bij verdachte aan de orde is.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk zou zijn aan de duur van het ondergane voorarrest. De rechtbank ziet de noodzaak van een behandeling in zoals de reclassering die heeft geadviseerd, maar zij kan ook haar ogen niet sluiten voor de ernst van het feit.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte gezien. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2002, 2004, 2005, 2006 en 2009 is veroordeeld voor mishandelingen en een verkrachting. Deze eerdere voorvallen baren de rechtbank zorgen en zij vreest dan ook – samen met de reclassering – voor herhaling als adequate behandeling van de verdachte achterwege blijft. Aan de andere kant ziet de rechtbank ook dat de verdachte intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan zijn behandeling. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een langer voorwaardelijk strafdeel opleggen als stok achter de deur.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend is. Het voorwaardelijke deel zal niet alleen worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, maar ook omdat een voorwaardelijke straf een verplichte behandeling mogelijk maakt, hetgeen de rechtbank, mede gelet op het advies van de psycholoog en de reclassering, geboden acht. De rechtbank zal dan ook aan verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering in haar rapport zijn genoemd.
De rechtbank ziet geen reden de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen zoals door de officier van justitie gevorderd. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de onderhavige schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte onwenselijk zou moeten worden geacht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.398,20 aan materiële schade en een voorschot op de vergoeding van immateriële schade van € 5.000,00.
De materiële schade bestaan uit de posten:
- medische kosten: € 393,50;
- reis- en parkeerkosten: € 143,70;
- huishoudelijke hulp: € 486,00;
- daggeldvergoeding/verzorging: € 360,00;
- porto- en telefoonkosten: € 15,00.
Voorts vordert de benadeelde partij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing gereed ligt, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast acht de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Materiële schade
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de gevorderde medische kosten, huishoudelijke hulp, daggeldvergoeding/verzorging.
Met betrekking tot de reis- en parkeerkosten heeft de raadsvrouw verzocht om afwijzing voor zover deze post betrekking heeft op de parkeerkosten. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat sprake is van een dubbeltelling, nu volgens ‘De Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding’ het parkeergeld familiebezoek reeds onder de post daggeldvergoeding valt. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren voor zover die ziet op de reiskosten naar de rechtbanklocatie Roermond voor getuigenverhoor. De raadsvrouw stelt dat getuigen bij de centrale balie van de rechtbank een declaratieformulier kunnen krijgen voor de gemaakte reiskosten. De overige reiskosten zijn volgens de raadsvrouw voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de post porto- en telefoonkosten ziet de raadsvrouw weer een dubbeltelling met de daggeldvergoeding. Onder de daggeldvergoeding vallen immers ook ‘extra telefoonkosten, bestaande uit gespreks- en abonnementskosten’. Zij verzoekt daarom de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
Immateriële schade
Voor de bepaling van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aansluiting gezocht bij jurisprudentie waarin de vergoeding van schade wegens hersenletsel aan de orde was. Gelet daarop acht zij het gevorderde bedrag aan de hoge kant en acht zij een bedrag tussen de
€ 2.000,00 en € 3.500,00 passend.
Algemeen
De raadsvrouw verzoekt om betaling van de vordering benadeelde partij in termijnen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer] schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Materiële schade
De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van de posten medische kosten, daggeldvergoeding/verzorging en huishoudelijke hulp volledig toe, nu deze bedragen naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de post reis- en parkeerkosten volgt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw van verdachte. Nu de parkeerkosten van de partner van verdachte volgens ‘De Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding’ vallen onder de post daggeldvergoeding, dienen deze kosten te worden afgewezen. Ook de reiskosten naar de rechtbank in verband met getuigenverhoor dienen te worden afgewezen. Hiervoor heeft de verdachte reeds een vergoeding ontvangen. De overige reiskosten zullen door de rechtbank worden toegewezen.
Ook de vordering met betrekking tot de porto- en telefoonkosten zal de rechtbank volledig toewijzen. Zij ziet, anders dan de raadsvrouw, geen dubbeltelling met de daggeldvergoeding. De daggeldvergoeding ziet immers enkel op de kosten die zijn gemaakt tijdens de opname in een ziekenhuis volgens ‘De Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding’. De porto- en telefoonkosten die de benadeelde partij opvoert zien echter niet op de kosten die zijn gemaakt tijdens de opname in het ziekenhuis.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als voorschot op de vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij zich aldus ten aanzien van de immateriële schade voor een deel van zijn vordering (het voorschot) heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
Ook de post immateriële schade komt naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft voor de begroting van de post immateriële schade aansluiting gezocht bij de ANWB smartengeldgids. Zij acht de door het slachtoffer geleden schade vooralsnog het meest passen bij letselcategorie 2. Er is bij het slachtoffer namelijk sprake van:
  • een korte ziekenhuisopname;
  • een operatieve ingreep;
  • een aantal maanden arbeidsongeschiktheid;
  • enige tijd bedrust of onmogelijkheid zich normaal voort te bewegen;
  • enige tijd afhankelijk van de hulp van een verple(e)g(st)er of verzorg(st)er;
  • geen beperkingen bij uitoefening vroeger beroep, en;
  • een algeheel herstel, met uitzondering van littekens.
Voor deze letselcategorie wordt een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade passend geacht. De rechtbank sluit zich hierbij aan en zal, mede in aanmerking nemend dat van een medische eindtoestand op dit moment geen sprake is, dit bedrag toewijzen. Voor het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Algemeen
De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw in het licht van de door haar verzochte straf – detentie niet langer dan de reeds in voorarrest gezeten tijd – heeft verzocht bij de schadevergoedingsmaatregel te bepalen dat dit bedrag in termijnen mag worden voldaan.
Voor de rechtbank bestaat, ex artikel 36f vijfde lid juncto artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht, de mogelijkheid de schadevergoedingsmaatregel in termijnen op te leggen. De termijnen dienen echter wel zo te worden vastgesteld dat zij gezamenlijk niet langer duren dan twee jaren. De verdachte dient echter nog een groot deel van zijn opgelegde straf uit de zitten in de gevangenis. Omdat de rechtbank vermoedt dat de verdachte, nu hij dan niet kan werken, niet binnen twee jaren het toegewezen schadebedrag kan betalen, zal zij niet bepalen dat de verdachte de betaling van de schadevergoedingsmaatregel in termijnen mag voldoen.

8.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen ‘telescoopstok’ dient te worden terug gegeven aan de rechthebbende.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

  • veroordeelt de verdachte voor het primair tenlastegelegde tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende
bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Reclassering Nederland op het adres Heerderweg nr. 25 te Maastricht. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor persoonlijkheids – en agressieproblematiek bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek De Horst te Maastricht of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , [adres slachtoffer] , van een bedrag van
  • wijst een bedrag van € 30,12 af;
  • verklaart de benadeelde partij in haar vordering ter zake vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk, voor zover meer is gevorderd dan € 2.500,00 en bepaalt dat dat gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 3.868,08 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 48 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 februari 2017 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan [naam glazenwassersbedrijf] :
2017017574 1 1.00 STK Vlaggenstok, 901475.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2017.
Buiten staat:
Mr. F.L.G. Geisel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 01 februari 2017 in de gemeente Nuth, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een stalen stok, in elk geval een hard voorwerp op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of
die [slachtoffer] ten val gebracht en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen, althans eenmaal met (de punt van) die stok, in elk geval dat voorwerp op/tegen het hoofd, althans het lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 01 februari 2017 in de gemeente Nuth, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een scheur in de schedel en/of een of meerdere bloedproppen onder de schedel) heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een stalen stok, in elk geval een hard voorwerp (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of die [slachtoffer] ten val te brengen en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen, althans eenmaal met (de punt van) die stok, in elk geval dat voorwerp voornoemde [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer 2017017574, gesloten d.d. 17 maart 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 100.
2.Proces-verbaal aangifte, d.d. 13 februari 2017, pagina 17 tot en met 20.
3.Schriftelijk bescheid inhoudende een geneeskundige verklaring, d.d. 1 februari 2017, pagina 24.
4.Schriftelijk bescheid inhoudende een geneeskundige verklaring, d.d. 2 februari 2017, pagina 26.
5.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 februari 2017, pagina 68.
6.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 1 februari 2017, pagina 58 en 61.
7.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 juli 2017.