In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee verloskundigen die een maatschapsovereenkomst zijn aangegaan. De eiseres, die de praktijk wenst voort te zetten, heeft de gedaagde in gebreke gesteld wegens een vermeende schending van het concurrentiebeding dat in de overeenkomst is opgenomen. De gedaagde heeft de maatschapsovereenkomst opgezegd en is in dienst getreden bij een ziekenhuis, wat volgens de eiseres in strijd zou zijn met het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gedaagde in strijd handelt met het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde niet in een soortgelijke praktijk werkzaam is, aangezien zij in de tweede lijn werkt en de zorg voor medisch geïndiceerde zwangerschappen verleent, wat niet onder de overeenkomst valt. De eiseres heeft niet voldaan aan de voorwaarden van de maatschapsovereenkomst om de praktijk voort te zetten en heeft nagelaten de gedaagde tijdig te informeren over haar intenties. De rechter heeft de eiseres in de proceskosten veroordeeld.