ECLI:NL:RBLIM:2017:7479

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
C/03/236550 / KG ZA 17-296
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige registratie van hypotheekadviseur in Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een hypotheekadviseur, aangeduid als [eiser], en de naamloze vennootschap Obvion N.V. De eiser vorderde de verwijdering van zijn gegevens uit het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (IR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR), waarin hij was geregistreerd na een aangifte van Obvion wegens valsheid in geschrift en poging tot oplichting. De eiser was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, maar Obvion weigerde de registratie te verwijderen, wat de eiser belette zijn beroep als hypotheekadviseur uit te oefenen.

De rechtbank oordeelde dat Obvion onrechtmatig had gehandeld door de registratie pas twee jaar na de aangifte te effectueren en deze niet te verwijderen na de vrijspraak. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen deugdelijke reden was voor de late registratie en dat Obvion onvoldoende had aangetoond dat de eiser een risico vormde voor de financiële sector. De vordering van de eiser om de registratie te verwijderen werd toegewezen, evenals een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,-. De rechtbank veroordeelde Obvion ook in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die financiële instellingen moeten betrachten bij het registreren van incidenten en de gevolgen die dit kan hebben voor de betrokkenen, in dit geval de hypotheekadviseur die zijn inkomen verloor door de registratie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/236550 / KG ZA 17-296
Vonnis in kort geding van 31 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.M. van Rongen te Heerenveen,
tegen
naamloze vennootschap
OBVION N.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. H.E.P. van Geelkerken te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Obvion genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juni 2016, met bijlagen 1 tot en met 7,
  • de akte vermeerdering van eis, met bijlagen 8 tot en met 20, van [eiser] , ontvangen op 5 juli 2017,
  • de brief van Obvion van 5 juli 2017, met bijlagen 1 tot en met 10,
  • de brief van [eiser] van 7 juli 2017, met bijlagen 21 tot en met 25,
  • de mondelinge behandeling op 10 juli 2017,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van Obvion,
  • de akte van Obvion van 12 juli 2017,
  • de antwoordakte van [eiser] van 17 juli 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is hypotheekadviseur. Sinds 2009 was hij onder de naam [handelsnaam] werkzaam voor Woonhuis Financieren B.V., in het noorden van het land.
2.2.
Op 20 december 2012 heeft [eiser] een aanvraag voor een hypothecaire lening ingediend bij Obvion ten behoeve van [hypotheeknemer] . Op de aanvraag is vermeld dat [hypotheeknemer] met ingang van 24 september 2012 in dienst was van Bouwbedrijf [naam bouwbedrijf] (hierna: [naam bouwbedrijf] ), met een vast jaarinkomen van € 80.080,- bruto. Op 25 maart 2013 heeft [naam bouwbedrijf] onder meer verklaard, kort gezegd, dat [hypotheeknemer] tot 28 januari 2013 via een uitzendbureau voor het bouwbedrijf werkzaam was geweest en vanaf die datum bij dat bouwbedrijf in dienst was. Op 28 maart 2013 heeft [eiser] een nieuwe aanvraag ten behoeve van [hypotheeknemer] bij Obvion ingediend, waarop is vermeld dat [hypotheeknemer] alleenstaande was, met ingang van 28 januari 2013 in dienst was van [naam bouwbedrijf] met een jaarinkomen van € 83.200,- bruto. In het kader van de aanvraag is een werkgeversverklaring van [naam bouwbedrijf] aan Obvion toegezonden, waarop eveneens is vermeld dat [hypotheeknemer] vanaf 28 januari 2013 in vaste dienst van [naam bouwbedrijf] was, met een bruto jaarinkomen van € 83.200,-.
2.3.
Obvion heeft wegens twijfel aan de juistheid van de verstrekte gegevens de aanvraag geweigerd en op 4 of 5 juni 2013 aangifte gedaan van valsheid in geschrift, poging tot oplichting en poging tot witwassen tegen [hypotheeknemer] . Obvion heeft tevens een melding over [hypotheeknemer] gedaan aan de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH).
2.4.
Op 16 augustus 2013 hebben [eiser] en [naam collega] van Woonhuis Financieren B.V. over de hypotheekaanvragen gesproken met drie medewerkers van de afdeling veiligheidszaken van Obvion. Van dat gesprek heeft [eiser] toen geen verslag ontvangen.
2.5.
Bij vonnis van 22 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vordering van [hypotheeknemer] tot verwijdering van de vermelding van [hypotheeknemer] in het Incidentenregister (IR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR) van SFH afgewezen. Blijkens het vonnis heeft Obvion onder meer aangevoerd dat [eiser] in het gesprek op 16 augustus 2013 tegenover de medewerkers van Obvion heeft verklaard dat hij op 20 december 2012 wist dat [hypotheeknemer] toen niet in dienst was van [naam bouwbedrijf] .
2.6.
Obvion is ook daarna doorgegaan met het behandelen van aanvragen voor hypothecaire leningen die door tussenkomst van [eiser] werden ingediend.
2.7.
Op 2 december 2013 heeft Obvion aangifte gedaan van valsheid in geschrift en poging tot oplichting tegen [eiser] . Op 14 februari 2014 heeft politiesepot plaatsgevonden.
2.8.
Bij brief van 23 juni 2015 heeft Obvion aan [eiser] onder meer meegedeeld, kort gezegd, dat zij een zwaarwegend vermoeden had dat [eiser] bij de aanvraag van [hypotheeknemer] heeft gepoogd Obvion op te lichten of te misleiden en dat zij zou overgaan tot het doen van aangifte en dat zij de gegevens van [eiser] had gemeld aan SFH. De gegevens zijn geregistreerd in zowel het IR als het EVR, voor de maximale duur van acht jaar. In verband hiermee heeft Woonhuis Financieren B.V. bij brief van 1 juli 2015 de samenwerking met [eiser] opgeschort.
2.9.
Obvion heeft op de voet van art. 12 Sv bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden erover geklaagd (wat zij kennelijk in de brief van 23 juni 2015 heeft aangeduid als het doen van aangifte) dat [eiser] niet was vervolgd. [eiser] heeft in verband hiermee kennis gekregen van de verklaringen van de drie medewerkers van de afdeling veiligheidszaken van Obvion, met wie [eiser] op 16 augustus 2013 had gesproken. De verklaringen zijn gedateerd op 20 november 2014 en luiden, kort gezegd, dat [eiser] in het gesprek op 16 augustus 2013 heeft verklaard dat hij ten tijde van de hypotheekaanvraag van 20 december 2012 wist dat [hypotheeknemer] toen niet in dienst was van [naam bouwbedrijf] . Het hof heeft de vervolging van [eiser] bevolen.
2.10.
Bij vonnis van 24 februari 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, na onder meer het horen van de drie onder 2.4 en 2.9 bedoelde medewerkers van Obvion als getuigen, overwogen dat zij er niet van overtuigd is dat [eiser] ten tijde van het indienen van beide hypotheekaanvragen op de hoogte was van de onjuistheid van de gegevens over de arbeidsverhouding tussen [hypotheeknemer] en [naam bouwbedrijf] . [eiser] is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste was gelegd.
2.11.
[eiser] heeft vervolgens Obvion verzocht om de registratie in het IR en EVR te verwijderen, maar Obvion heeft dat geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd,
I. Obvion zal bevelen zijn gegevens uit het IR en het EVR te verwijderen, althans de duur van de registratie in tijd te beperken, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
II. Obvion zal veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,-, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
III. Obvion zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Obvion voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
[eiser] wil met zijn vorderingen bewerkstelligen dat de registratie in het IR en het EVR wordt verwijderd, zodat hij zijn beroep als hypotheekadviseur weer kan uitoefenen. Bovendien verlangt hij een voorschot op schadevergoeding om belastingaanslagen te kunnen betalen. De vorderingen zijn naar hun aard spoedeisend. De omstandigheid dat [eiser] niet eerder een kort geding aanhangig heeft gemaakt, maakt de zaak niet minder spoedeisend, daargelaten dat [eiser] een toereikende verklaring voor het tijdsverloop heeft gegeven. Het is te begrijpen dat [eiser] de uitkomst van de strafvervolging, die Obvion in gang heeft gezet, heeft afgewacht en Obvion daarna de kans heeft gegeven om zelf de registratie te verwijderen, alvorens Obvion in kort geding te dagvaarden.
Registratie
4.2.
[eiser] verwijt Obvion in hoofdzaak dat zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en handelt doordat zij pas twee jaar na de aangifte tegen hem tot registratie in het IR en EVR is overgegaan, dat die registratie onterecht was en dat zij ondanks sepot en vrijspraak de registratie niet heeft verwijderd. Voor Obvion is, mede blijkens haar verklaring ter zitting, doorslaggevend dat [eiser] bij de eerste hypotheekaanvraag volgens haar wist dat [hypotheeknemer] niet bij [naam bouwbedrijf] in dienst was. Obvion is het niet eens met het vonnis van de strafrechter, zo heeft zij verder verklaard.
4.3.
Het IR en het EVR maken deel uit van het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Opname in en raadpleging van het IR en het EVR zijn alleen toegestaan onder de voorwaarden van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen, met de daarbij behorende Annex (hierna: het Protocol). Het doel van het Incidentenwaarschuwingssysteem is de bescherming van de veiligheid, continuïteit en integriteit van de financiële sector (artikel 1.1-1.3 en 4.1.1 van het Protocol).
4.4.
Obvion heeft zich al in augustus 2013 op het standpunt gesteld dat [eiser] bij de eerste hypotheekaanvraag wist dat [hypotheeknemer] niet bij [naam bouwbedrijf] in dienst was. Dat blijkt uit het onder 2.5 genoemde kortgedingvonnis van 22 augustus 2013. Ook de verwijten die [hypotheeknemer] aan [eiser] maakte, zijn in dat kort geding aan de orde gekomen. Verder was het Obvion toen bekend dat op de hypotheekaanvraag was vermeld dat [hypotheeknemer] alleenstaande was, terwijl hij was gehuwd. Obvion heeft op dat moment, dus toen zich een (mogelijk) incident in de zin van art. 3.1.1 van het Protocol voordeed, geen aanleiding gezien om de gegevens van [eiser] in het IR en het EVR op te nemen. Integendeel, Obvion heeft ook daarna hypotheekaanvragen die door bemiddeling van [eiser] zijn ingediend, in behandeling genomen. Pas bijna twee jaar later is Obvion ertoe overgegaan om de gegevens van [eiser] te registreren in het IR en het EVR. Voor deze late registratie heeft Obvion geen goede verklaring gegeven. Obvion heeft gesproken van ‘zorgvuldig onderzoek’, maar niet duidelijk gemaakt waaruit dat onderzoek heeft bestaan en waarom dat zo lang heeft moeten duren.
4.5.
Obvion wist, dat staat vast, dat de registratie zou meebrengen dat [eiser] zijn beroep als hypotheekadviseur niet meer zou kunnen uitoefenen en daardoor zijn inkomen zou verliezen. Mede in aanmerking genomen dit ingrijpende gevolg en de tijd die Obvion sinds het voorjaar van 2013 had laten verstrijken, alsmede in het licht van het doel van het Incidentenwaarschuwingssysteem en de voorwaarden voor vastlegging van gegevens in het EVR (art. 5.2.1 van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen), mag uit een oogpunt van de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid worden verlangd dat Obvion een goede reden had om alsnog tot registratie over te gaan.
4.6.
Van een dergelijke reden is niet gebleken. Uit hetgeen bij de hypotheekaanvraag was voorgevallen, was niet zonneklaar dat [eiser] had geprobeerd om Obvion op te lichten of te misleiden. Ook in dit kort geding heeft Obvion de voorzieningenrechter niet daarvan kunnen overtuigen. Het was alleszins denkbaar dat [eiser] al dan niet te lichtvaardig was afgegaan op mededelingen van [hypotheeknemer] en/of [naam bouwbedrijf] . In de ernst van wat was voorgevallen, kon daarom geen goede reden worden gevonden om pas na twee jaar alsnog tot registratie over te gaan. Obvion had bovendien, zo is namens haar ter zitting meegedeeld, buiten de hypotheekaanvragen ten behoeve van [hypotheeknemer] geen negatieve ervaringen met [eiser] . Het staat niet ter discussie dat [eiser] in het algemeen een goede reputatie had. Er zijn dus ook geen bijkomende omstandigheden die kunnen verklaren waarom is besloten alsnog tot registratie over te gaan. Kortom, het valt niet in te zien welke goede reden Obvion had om alsnog aan te nemen dat [eiser] een risico vormde voor de veiligheid, continuïteit en integriteit van de financiële sector. Onder deze omstandigheden is de voorlopige conclusie dat Obvion niet de jegens [eiser] vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen door hem alsnog in het IR en EVR te laten registreren en daardoor te bewerkstelligen dat [eiser] zijn adviespraktijk verloor.
4.7.
Voor de handhaving van de registratie, na het vonnis van de strafrechter, valt nog minder begrip op te brengen. Registratie dient ertoe om de veiligheid, continuïteit en integriteit van de financiële sector te beschermen. Het is Obvion geweest die vanwege haar vermoedens van valsheid in geschrift en oplichting heeft aangezet tot de strafvervolging van [eiser] . Het had in de rede gelegen dat Obvion in elk geval na het vonnis van de strafrechter onverwijld de registratie zou hebben verwijderd omdat blijkens het vonnis de vermoedens van Obvion, ondanks de getuigenverklaringen van haar eigen medewerkers, niet waren bewezen en er dus geen gegronde reden was om aan te nemen dat [eiser] een risico voor de veiligheid, continuïteit en integriteit van de financiële sector was. Voor het desondanks handhaven van de registratie is geen enkele deugdelijke reden gegeven. Ook in dit opzicht heeft Obvion naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] om Obvion te bevelen de registratie in het IR en EVR te verwijderen, moet worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal worden bepaald op een bedrag van € 500,00 per dag, met dien verstande dat boven een bedrag van € 50.000,00 geen dwangsom meer zal worden verbeurd.
Voorschot
4.10.
Het onrechtmatig handelen verplicht Obvion tot schadevergoeding. De schade van [eiser] is (onder meer) het verlies van het inkomen als hypotheekadviseur. Dat inkomen behoeft in dit kort geding niet nauwkeurig te worden begroot. De schade is ontstaan in 2015 en zal zich naar verwachting nog jaren doen gevoelen, omdat niet aannemelijk is dat [eiser] op korte termijn zijn adviespraktijk weer op het oude niveau zal kunnen brengen. Met de verklaring van [naam] van 29 juni 2017 (bijlage 9) heeft [eiser] verder voorshands voldoende aannemelijk gemaakt welke omzet hij derft door het verlies van zijn adviespraktijk. Het huidige inkomen van [eiser] blijkt voorshands voldoende uit de aangifte inkomstenbelasting 2016 (bijlage 8). Hetgeen Obvion over het een en ander heeft opgemerkt, is vooralsnog onvoldoende reden om aan te nemen dat de verstrekte gegevens ver bezijden de waarheid zijn. In aanmerking genomen de duur van de periode waarin [eiser] schade lijdt en hetgeen [eiser] omtrent het inkomen uit zijn adviespraktijk en zijn latere inkomen heeft aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat de schade in elk geval niet lager zal zijn dan het gevraagde voorschot. Dat voorschot is dus toewijsbaar.
4.11.
Aan de veroordeling tot betaling van een geldbedrag kan geen dwangsom worden verbonden.
Slotsom en proceskosten
4.12.
De vorderingen moeten worden toegewezen.
4.13.
Obvion zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht 883,00
- salaris advocaat
816,00
totaal € 1.796,31.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt Obvion om de gegevens van [eiser] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis uit het IR en EVR te verwijderen en vervolgens verwijderd te houden, onder gelijktijdige toezending aan [eiser] van een bewijs van verwijdering, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat Obvion hiermee nalatig is, met een maximum van € 50.000,00,
5.2.
veroordeelt Obvion om aan [eiser] te betalen een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,00,
5.3.
veroordeelt Obvion in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.796,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Obvion in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Obvion niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: WL