In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiser) en een gedaagde, die eerder als chauffeur voor eiser heeft gewerkt. De eiser vorderde schorsing van de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin eiser was veroordeeld om aan gedaagde inzage te verlenen in bepaalde documenten, waaronder loonstroken en tachograafschijven, die betrekking hebben op de arbeidsrelatie van 1 februari 2011 tot 31 juli 2015. Eiser stelde dat het vonnis van de kantonrechter op een juridische en feitelijke misslag berustte, omdat de gevraagde documenten niet meer beschikbaar waren. De kantonrechter had echter overwogen dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de documenten daadwerkelijk vernietigd waren, en dat er een fiscale bewaarplicht van zeven jaar geldt voor loonstroken.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen grond was voor schorsing van de executie, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een noodtoestand die onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar zou maken. De voorzieningenrechter benadrukte dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen het eerdere vonnis kunnen worden aangevoerd, en dat de juistheid van het eerdere oordeel van de kantonrechter alleen in hoger beroep kan worden aangevochten. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 894,00 werden begroot.