ECLI:NL:RBLIM:2017:7471

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
C/03/238623 / KG ZA 17-393
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing executie in kort geding met betrekking tot arbeidsrelatie en documentafgifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiser) en een gedaagde, die eerder als chauffeur voor eiser heeft gewerkt. De eiser vorderde schorsing van de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin eiser was veroordeeld om aan gedaagde inzage te verlenen in bepaalde documenten, waaronder loonstroken en tachograafschijven, die betrekking hebben op de arbeidsrelatie van 1 februari 2011 tot 31 juli 2015. Eiser stelde dat het vonnis van de kantonrechter op een juridische en feitelijke misslag berustte, omdat de gevraagde documenten niet meer beschikbaar waren. De kantonrechter had echter overwogen dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de documenten daadwerkelijk vernietigd waren, en dat er een fiscale bewaarplicht van zeven jaar geldt voor loonstroken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen grond was voor schorsing van de executie, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een noodtoestand die onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar zou maken. De voorzieningenrechter benadrukte dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen het eerdere vonnis kunnen worden aangevoerd, en dat de juistheid van het eerdere oordeel van de kantonrechter alleen in hoger beroep kan worden aangevochten. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 894,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/238623 / KG ZA 17-393
Schriftelijke motivering van 31 juli 2017 van het vonnis in kort geding van 27 juli 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser] ,
eiseres,
advocaat mr. L.H. Toonen te Loenen (Gld),
tegen
[gedaagde],
wonende te [adresgegevens gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.P. Geelkerken te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald dat omwille van de spoedeisendheid al op 27 juli 2017 in aanwezigheid van partijen is uitgesproken. Dit vonnis bevat de schriftelijke motivering.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] heeft een arbeidsrelatie bestaan van 1 februari 2011 tot 31 juli 2015. [gedaagde] werkte als chauffeur. De arbeidsrelatie is geëindigd met wederzijds goedvinden.
2.2.
[gedaagde] heeft [eiser] in een procedure betrokken ter afgifte van een aantal documenten, waaronder loonstroken en tachograafschijven, vanwege een gestelde loonvordering. De kantonrechter van deze rechtbank, locatie Roermond, heeft bij vonnis van 12 juli 2017 overwogen:
“ [eiser] heeft nog aangevoerd dat zij niet aan een eventuele veroordeling tot afgifte van de gevraagde bescheiden zal kunnen voldoen omdat zij alle bescheiden heeft vernietigd. Dit is gebeurd nadat de bewaartermijn van het werknemersdossier was verstreken en omdat het kantoor zou worden verbouwd. De kantonrechter acht zich in het algemeen niet vrij om afgifte van bescheiden te gelasten die er niet meer zijn. Dat wordt [eiser] immers veroordeeld tot iets waaraan zij onmogelijk gevolg kan geven. Echter, de stelling van [eiser] dat zij in het geheel niet meer over bescheiden zou beschikken, komt de kantonrechter ongeloofwaardig voor. Daarbij moet bedacht worden dat er ten aanzien van de gegevens met betrekking tot het salaris een (fiscale) bewaarplicht van 7 jaar geldt. Gelet op de fiscale consequenties is het onwaarschijnlijk dat de loonstroken en de gegevens waarop die zijn gebaseerd - de gegevens uit de tachograaf - zijn vernietigd.
Bovendien is niet gebleken dat [eiser] die loonstroken niet alsnog of wederom kan verkrijgen via haar accountant, diens voorganger danwel de opsteller van de loonstroken.
Ten aanzien van de tachograafgegevens geldt dat deze digitaal zijn geadministreerd en opgeslagen. Een dergelijke opslag neemt geen fysieke plek in zodat er bij een “grote schoonmaak” geen noodzaak was om deze te vernietigen. Gelet op de fiscale bewaarplicht van 7 jaren is het dan ook niet aannemelijk dat deze gegevens zijn vernietigd.”
2.3.
Op grond van de hiervoor geciteerde overwegingen heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld om aan [gedaagde] inzage te verlenen en afschrift te verstrekken van:
  • (kopieën van) de tachograafschijven en
  • loonstroken over het dienstverband, voor zover betrekking hebbende op de periode vanaf 22 februari 2012 tot het einde van het dienstverband.
De kantonrechter heeft verder bepaald dat [eiser] voor elke dag dat zij dit vanaf 10 dagen na betekening van het vonnis nalaat, een dwangsom van € 250,00 per dag verbeurt en wel tot een maximum van € 10.000,=.
2.4.
Het vonnis is op 14 juli 2017 aan [eiser] betekend. [eiser] heeft de loonstroken inmiddels aan [gedaagde] verstrekt. Voor wat betreft de tachograafschijven is niet aan het vonnis voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat en bij wege van voorlopige voorziening:
de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter, rechtbank Limburg, locatie Roermond, afdeling kanton van 12 juli 2017 met kenmerk 5790209 \ CV EXPL 17-2246, op het punt van het overleggen van de tachograafgegevens onder verbeurte van (een) dwangsom(men) met onmiddellijke ingang te schorsen;
[gedaagde] de executie van het vonnis van de kantonrechter, rechtbank Limburg, locatie Roermond, afdeling kanton van 12 juli 2017 met kenmerk 5790209 \ CV EXPL 17-2246, te verbieden zolang de schorsing ervan voortduurt;
aan niet nakoming van de vordering onder II de eis tot verbeurte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom te verbinden;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De rechtsmacht en het toepasselijke recht

4.1.
Het onderhavige geding bevat internationale aspecten, nu [gedaagde] niet woonachtig is in Nederland, maar in Polen. Gelet daarop dient de voorzieningenrechter ambtshalve te beoordelen of er sprake is van rechtsmacht van de Nederlandse rechter en welk recht op de rechtsverhouding van partijen van toepassing is.
4.2.
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag, voor zover de plaats van tenuitvoerlegging van het vonnis in Nederland ligt, bevestigend.
4.3.
[eiser] vordert schorsing van executie van voormeld vonnis van 12 juli 2017, meer expliciet van de bij dit vonnis aan hem opgelegde dwangsommen, en heeft daarmee een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv opgeworpen.
4.4.
Volgens artikel 24 lid 5 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (“Brussel I”) zijn voor de tenuitvoerlegging van beslissingen bevoegd de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging. Voormeld artikel heeft betrekking op geschillen die kunnen ontstaan door het gebruikmaken van onder meer dwangmaatregelen om de materiële tenuitvoerlegging van beslissingen en akten te verzekeren, zodat dit artikel ook van toepassing is op het onderhavige geschil en de Nederlandse rechter, voor zover tenuitvoerlegging in Nederland zal plaatsvinden, exclusieve bevoegdheid toekomt.
4.5.
Nu tenuitvoerlegging in Nederland zal plaatsvinden is het Nederlandse recht van toepassing.
4.6.
Op grond van artikel 438 Rv is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd, ook indien het geschil een vonnis van de kantonrechter betreft.
De inhoudelijke beoordeling
4.7.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.8.
[eiser] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het vonnis van de kantonrechter op een feitelijke en een juridische misslag berust. Volgens [eiser] wordt door de kantonrechter een onjuiste oorzaak-gevolgrelatie gelegd, omdat uit het feit dat er een bewaarplicht is niet volgt, dat de gegevens ook daadwerkelijk zijn bewaard en dus nog bestaan. Zij heeft verder aangevoerd dat de gegevens zijn vernietigd, dat zij een aantal pogingen heeft gedaan om de vernietigde gegevens terug te halen, maar dat al die pogingen tevergeefs zijn geweest.
4.9.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.10.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat in het executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die, welke nopen tot het oordeel van sprake is van misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een kennelijke misslag in het te executeren vonnis. In een executiegeschil is dus geen plaats voor een herbeoordeling van die reeds in de bodemprocedure ingenomen stellingen en het oordeel van de rechter daarover; daarvoor is slechts plaats in een procedure in hoger beroep.
4.11.
Hetgeen door [eiser] aan haar vordering tot schorsing van de executie ten grondslag is gelegd, te weten het niet voorhanden zijn van de (informatie op de) tachograafschijven, heeft zij al in de bodemprocedure naar voren gebracht. Daarover heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 12 juli 2017 overwogen dat een partij in het algemeen niet wordt veroordeeld tot afgifte van bescheiden die er niet meer zijn, om dan vervolgens expliciet en uitdrukkelijk gemotiveerd te overwegen dat en waarom hij de stelling van [eiser] , dat de tachograafschijven vernietigd zijn, ongeloofwaardig acht en dat hij daarom aan die stelling - en daarmee dus ook aan de gevolgen daarvan - voorbijgaat. Dat [eiser]
- ondanks haar verweer - is veroordeeld tot afgifte van de tachograafschijven is dan ook geen misslag, maar gebaseerd op een door de kantonrechter in de bodemprocedure gegeven en afgewogen oordeel. De juistheid van dat oordeel kan slechts in het hoger beroep tegen die beslissing aan de orde worden gesteld en kan niet in een executiegeschil worden aangevochten.
4.12.
Overigens deelt de voorzieningenrechter de stelling van [eiser] dat er in het onderhavige geval sprake is van een duivelse bewijsvoering/negatief bewijs, namelijk het bewijs dat de tachograafschijven er niet meer zijn, niet; vast staat dat de (gegevens op de) tachograafschijven voorhanden zijn geweest, zodat [eiser] het verlies van die gegevens kan aantonen door concrete informatie te verstrekken over de feitelijke vernietiging daarvan.
4.13.
Op grond van het vorenstaande en nu is gesteld noch gebleken dat er sprake is van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die klaarblijkelijk aan de zijde van de [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan die onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar maakt, bestaat er geen grond voor schorsing van de executie van het vonnis van 12 juli 2017 en dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 78,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 894,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 894,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MvA