Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
DIRECT PAY SERVICES B.V.
CassoB.V.” te Barendrecht aan Oslo 15
1.De procedure
2.Het geschil
Mobicross B.V. v.h.o.d.n. Euphony Nederland B.V.’ te Nieuwegein (verder aan te duiden als ‘Mobicross’ dan wel ‘Euphony’). Zij legde aan haar vordering ten grondslag dat zij zich door cessie zijdens Mobicross eigenaar acht van een vordering die voortkomt uit een (of meer) overeenkomst(en) tot verkoop en levering van diensten op het gebied van communicatie (telefonie, internet en/of televisie). [opposerende partij] is volgens Direct Pay in de hoedanigheid van consument de bewuste ‘overeenkomst(en)’ aangegaan via internet waarbij hij zich tevens ‘bekend en akkoord verklaard’ heeft met door Mobicross gehanteerde algemene voorwaarden. Deze voorwaarden zijn niet in het geding gebracht noch op relevant geachte onderdelen besproken en/of toegelicht. ‘De facturen’ zijn door Mobicross ‘aan gedaagde gezonden’ en door deze behouden. Het gaat hierbij volgens de opsomming bij inleidend exploot om facturen die het tijdvak van 9 januari 2014 tot en met 6 januari 2015 beslaan en die een totaal in rekening gebracht bedrag van € 3 343,88 vertegenwoordigen. De facturen bevatten ‘niet altijd’ een betaaltermijn, ‘zodat’ Direct Pay zich op het standpunt stelde dat dan ‘de wettelijke betaaltermijn van 30 dagen’ gehanteerd zou kunnen worden. Na het verstrijken van die 30 dagen achtte zij [opposerende partij] in betalingsverzuim. Zonder een berekening of specificatie over te leggen bepaalde Direct Pay - hierop voortbordurend - de tot en met de dag van dagvaarding vervallen rente op een bedrag van € 181,68. De toerekenbare tekortkoming van [opposerende partij] rechtvaardigde volgens Direct Pay verder dat zij er toe overging de overeenkomst ‘hierbij’ (bij dagvaarding) te ontbinden (primair vroeg zij een verklaring van recht ter zake; subsidiair vroeg zij de kantonrechter alsnog tot ontbinding op de voet van art. 6:267 lid 2 BW over te gaan). Datzelfde toerekenbare tekortschieten van [opposerende partij] gaf Direct Pay in om in rechte aanspraak te maken op vergoeding van incassokosten als bedoeld in art. 6:96 BW die zij (dan wel haar ‘rechtsvoorloper’) en/of de aan haar gelieerde onderneming WebCasso in 2014 dan wel in 2016 ter inning van de vordering gemaakt had(den). Zonder verdere toelichting bepaalde zij de gevorderde vergoeding op € 459,39.