3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Op 9 februari 2017 rond 16.30-17.00 uur reed [slachtoffer 1] in een personenauto over de N276 binnen de gemeente Sittard-Geleen. Hij reed met een snelheid van 80 kilometer per uur onder een aldaar gelegen fiets- en voetgangersbrug door. Plotseling hoorde hij een harde klap op het dak van de auto. Door de klap werd de gehele achterruit vernield.
[slachtoffer 2] zat op dat moment op de bijrijdersstoel naast [slachtoffer 1] . Hij heeft verklaard dat hij ter hoogte van de voetgangersbrug een harde knal hoorde en hij zag dat er een deuk in het dak van de auto zat. Er vlogen glassplinters door de lucht. Hij zag een man op de brug staan.
Getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 3] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij zagen dat een man een (stoep-)tegel vanaf de brug naar beneden gooide. De tegel kwam op een auto terecht.
De verdachte heeft verklaard dat hij een tegel op de brug zag liggen en dat hij deze tegel omhoog heeft gegooid met de bedoeling deze kapot te maken. Hij wist dat zich onder die brug een weg bevond, waar altijd auto’s rijden. Ook heeft hij verklaard dat hij in een opwelling heeft gehandeld.Op de zitting heeft hij verklaard dat het op de weg rond de spits druk is.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het op het moment dat de steen werd gegooid erg druk was op de weg.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte de tegel op de Veeweg, vanaf het aldaar gelegen viaduct over de Middenweg, op die Middenweg heeft gegooid. De tegel is terechtgekomen op een auto rijdende op de Middenweg (N276).De stoeptegel werd later in twee delen in de buurt van het viaduct aangetroffen. Het betreft een stoeptegel van 30 cm bij 30 cm.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte de stoeptegel op de Westelijke Randweg heeft gegooid. Dit is onjuist. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de steen op de Middenweg werd gegooid. Hoewel door de aangevers en de getuigen ook wisselende straatbenamingen worden gebruikt voor deze locatie, staat vast dat de juiste benaming de Middenweg is, en er geen misverstand bestaat over de plaats waar het incident zich heeft voorgedaan.
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde verklaringen vast dat de verdachte een stoeptegel vanaf een brug heeft gegooid, die vervolgens terecht is gekomen op de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. Uit de verklaringen van [getuige 1] , [slachtoffer 3] en [getuige 2] leidt de rechtbank af dat de verdachte de stoeptegel bewust vanaf de brug naar beneden heeft gegooid.
Het feitencomplex is aan de verdachte ten laste gelegd als een poging tot moord/doodslag, dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte hij door zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het gooien van een stoeptegel een auto op de Middenweg zou raken en dat daarbij inzittenden van die auto het leven zouden kunnen laten dan wel ernstig gewond zouden kunnen raken.
De verdachte heeft een stoeptegel vanaf een brug naar beneden gegooid. Hij wist dat zich onder de brug een weg bevond, waarover altijd auto’s rijden. Op het moment dat de verdachte de tegel gooide was het bovendien erg druk op de weg. De verdachte heeft, door desondanks de tegel te gooien, naar het oordeel van de rechtbank dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gegooide tegel op een auto terecht zou komen.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat de tegel een gewicht had van 9,5 kilo. Het is een feit van algemene bekendheid dat de inslag van een dergelijk zware stoeptegel gegooid vanaf een brug op een met een snelheid van 80 kilometer per uur rijdende auto, kan resulteren in de dood van de inzittenden van die auto.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de inzittenden van de personenauto.
Voorbedachten rade?
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde moord overweegt de rechtbank nog het volgende over “voorbedachten rade”. In zijn uitspraak van 28 februari 2012 (LJN: BR2342) heeft de Hoge Raad overwogen dat voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij vormt, aldus de Hoge Raad, de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten raad is gehandeld, doch behoeft dit de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in een opwelling heeft gehandeld. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Nu hiervoor verder in het dossier ook geen aanwijzingen zijn te vinden, zal de verdachte worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord. Wel acht de rechtbank de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewezen (feit 1 subsidiair).
Feiten 2 en 3:
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 9 februari 2017 een man achtervolgde, die zojuist een stoeptegel vanaf een brug op een auto had gegooid. Bij de spoorwegovergang aan de Westelijke Randweg te Geleen sprak [slachtoffer 3] de man aan. Om te voorkomen dat de man weg zou gaan, heeft [slachtoffer 3] de man tegen een hek aangeduwd. [slachtoffer 3] voelde vervolgens meerdere steken in zijn rug en linkerzijde. Hij zag dat de man in zijn rechterhand een mes vasthield.
Als gevolg van het steken had [slachtoffer 3] drie steek- dan wel snijwondjes, te weten aan de linkerflank van zijn lichaam, zijn rechterhand en op zijn rug, ter hoogte van zijn rechter nier.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 3] de man onder controle probeerde te houden, toen de man plotseling een mes in zijn rechterhand had. Hiermee stak hij twee tot drie keer in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] werd hierbij geraakt, maar omdat hij een dubbele jas droeg, is het mes niet door zijn kleding gekomen. Wel was zijn jas gescheurd.
De verdachte heeft verklaard dat hij een aantal keren heeft gestoken. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij “in het wilde weg” heeft gestoken.
Het mes werd bij de aanhouding van de verdachte inbeslaggenomen. Het mesje had een lemmet van 4 cm.
[slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat hij het verzet van de man probeerde te breken. De man sloeg meerdere keren in het gezicht van [slachtoffer 2] . Ook schopte de man [slachtoffer 2] op zijn voet.Geconfronteerd met deze verklaring heeft de verdachte verklaard dat dit in de woede van het gevecht is gebeurd.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de man aan het zwaaien was met zijn vuisten.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met een mes met een lemmet van 4 cm heeft gestoken. Uit de letselbeschrijving van [slachtoffer 3] en de schade aan de kleding van [slachtoffer 2] blijkt dat zij beiden ook daadwerkelijk zijn geraakt met het mes. Dit is primair ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, door het ongecontroleerd steken met een mes met een lemmet van 4 cm, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] overal op het lichaam had kunnen raken. Niet valt uit te sluiten dat hierbij vitale lichaamsdelen geraakt zouden worden, met alle gevolgen van dien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en acht het primair tenlastegelegde daarom bewezen.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 2] en de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat hij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met het mes had gestoken, in gevecht is geraakt met [slachtoffer 2] . Hierbij heeft de verdachte [slachtoffer 2] geslagen en geschopt. De rechtbank acht feit 3 bewezen.