ECLI:NL:RBLIM:2017:7400

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
02 5528227 CV EXPL 16-11100
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kredietovereenkomsten en betalingsregelingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LINDORFF B.V. (eisende partij) en een gedaagde partij die een doorlopend krediet had afgesloten bij Santander Consumer Finance Benelux BV. De gedaagde partij had twee kredietovereenkomsten, waarbij de eisende partij de vorderingen van Santander had overgenomen. De gedaagde partij was in gebreke gebleven met de betaling van meerdere termijnen, wat leidde tot de opeising van het gehele bedrag door de eisende partij. De gedaagde partij voerde aan dat er een betalingsregeling was getroffen die nog steeds van kracht was, maar de kantonrechter oordeelde dat deze regeling enkel betrekking had op de eerste kredietovereenkomst en niet op de tweede. De rechter concludeerde dat de gedaagde partij niet had aangetoond dat de betalingsregeling voor beide overeenkomsten gold en dat de vorderingen van de eisende partij terecht waren. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eisende partij toegewezen, met inachtneming van een verrekening van een bedrag dat de gedaagde partij op basis van het protectieplan had kunnen claimen. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.125,50, vermeerderd met vertragingsvergoeding, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5528227 \ CV EXPL 16-11100
Vonnis van de kantonrechter van 2 augustus 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LINDORFF B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eisende partij,
gemachtigde Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde]
,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.C. Frencken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte vermindering van eis
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens akte vermindering van eis en tevens houdende akte voorwaardelijke wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 oktober 2010 heeft gedaagde partij met Santander Consumer Finance Benelux BV een doorlopend krediet afgesloten tot een maximumbedrag van € 11.000,00 tegen een kredietvergoeding van 6,10% welke is geadministreerd onder nummer [nummer x] (kredietovereenkomst A). Op grond van deze kredietvergoeding diende gedaagde partij maandelijks een bedrag van € 165,00 te voldoen.
2.2.
Onderdeel van de hiervoor genoemde kredietovereenkomst is een protectieplan certificaat. Op basis hiervan genoot gedaagde partij de volgende bescherming:
arbeidsongeschiktheid en onvrijwillige werkloosheid
ziekenhuisopname en ernstige aandoeningen
overlijden en overlijden als gevolg van een ongeval.
Op grond van artikel 10 bedragen de kosten voor het protectieplan 0,35% over het uitstaande saldo per maand.
Gedaagde partij is vanaf 1 maart 2013 onvrijwillig werkloos.
2.3.
Op 22 oktober 2010 heeft gedaagde partij met Santander Consumer Finance Benelux BV een doorlopend krediet afgesloten tot een maximumbedrag van € 12.000,00, tegen een kredietgoeding van 10,9% per jaar, geadministreerd onder nummer [nummer y] (kredietovereenkomst B). Op grond van deze kredietovereenkomst diende gedaagde partij maandelijks een bedrag van € 120,00 te voldoen.
2.4.
De algemene voorwaarden van Santander zijn op voornoemde kredietovereenkomsten van toepassing.
2.5.
In beide kredietovereenkomsten is bepaald dat het ter zake verschuldigde onder meer ineens opeisbaar is wanneer de cliënt in gebreke blijft met betaling van twee of meer vervallen termijnen. Gedaagde partij is in gebreke gesteld en heeft de achterstallige termijnen niet alsnog voldaan, waarna eisende partij de vorderingen geheel heeft opgeëist.
De vordering van kredietovereenkomst A bedroeg op datum van het uit handen geven € 7.971,37, terwijl de vordering van kredietovereenkomst B op het moment van uit handen geven € 13.286,27, beide bedragen zonder de verschuldigde en reeds verstreken vertragingsvergoeding.
2.6.
Partijen hebben een betalingsregeling getroffen, inhoudende betaling van een bedrag van € 50,00 per maand vanaf 1 augustus 2015.
2.7.
Santander Consumer Finance Benelux BV heeft haar vorderingen verkocht aan eisende partij.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde partij te veroordelen tot betaling van:
€ 7.975,50, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding welke op grond van de bepalingen van de WCK ten hoogte is toegestaan (zijnde het overeengekomen percentage van 6,5% per jaar) vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde partij in de proceskosten en de nakosten.
€ 14.663,13, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding welke op grond van de bepalingen van de WCK ten hoogte is toegestaan (zijnde het overeengekomen percentage van 10,90% per jaar) vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde partij tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Bij akte heeft eisende partij haar vordering verminderd met € 200,00. In haar conclusie van repliek heeft eisende partij haar vordering ter zake kredietvergoeding A nogmaals verminderd met € 1.050,00, met inbegrip van eerdere vermindering van € 200,00. Verder heeft eisende partij het kredietvergoedingspercentage van 6,5% verminderd naar 6,1%. Subsidiair en voor het geval de gehanteerde rentepercentage als een oneerlijk rentebeding worden aangemerkt dan wel wordt geoordeeld dat eisende partij ten onrechte aanspraak maakt op de contractuele rente na opeising, vermindert eisende partij de daar haar gevorderde rentepercentages tot de wettelijke rente vanaf 19 december 2014 tot de dag der algehele voldoening.
3.3.
Gedaagde partij voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde partij heeft een aantal verweren gevoerd. Deze zullen hierna telkens afzonderlijk worden besproken.
Betalingsregeling
4.2.
Gedaagde partij voert aan voor beide kredietovereenkomsten een betalingsregeling te hebben getroffen die nog steeds wordt nagekomen, zodat de vorderingen niet opeisbaar zijn. De betalingsregelingen kunnen niet eenzijdig opgezegd worden.
4.3.
Eisende partij betwist dat de betalingsregeling voor beide overeenkomsten gold. De vorderingen van de afzonderlijke kredietovereenkomsten hebben beide een eigen dossiernummer. De vorderingen zijn ook niet gelijktijdig ingediend. De vordering van kredietovereenkomst A, dossiernummer [dossiernummer A] , is op 24 juni 2015 ter incasso aangeboden en de vordering van kredietovereenkomst B, dossiernummer [dossiernummer B] op 3 november 2015.
De op 22 juli 2015 getroffen betalingsregeling betreft het krediet met nummer [dossiernummer A] . Deze gold derhalve niet voor kredietovereenkomst B aangezien deze pas op 3 november 2015 ter incasso is aangeboden.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is aan gedaagde partij om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de betalingsregeling voor beide kredietovereenkomsten gold. Gedaagde partij is hierin naar het oordeel van de kantonrechter niet geslaagd.
De als productie 3 bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte bevestiging van de betalingsregeling vermeldt enkel het referentienummer van kredietovereenkomst A, terwijl ook als niet weersproken vast staat dat de vordering van kredietovereenkomst B eerst op 3 november 2015 ter incasso uit handen is gegeven. Gelet op het tijdsverloop is het daarom onmogelijk dat de betalingsregeling ook betrekking heeft op kredietovereenkomst B. Daar komt nog bij dat eisende partij bij brief van 27 november 2015 om inzage in de inkomsten en uitgaven heeft gevraagd, welk verzoek bij brief van 16 december 2015 is herhaald. Hieruit had gedaagde partij kunnen en moeten afleiden dat de getroffen regeling enkel betrekking had op kredietovereenkomst A en niet ook op kredietovereenkomst B. De handgeschreven notitie op de brief van 3 november 2015 (productie 4) maakt dit niet anders en hieruit kan geen overeenstemming voor een regeling voor beide kredietovereenkomsten worden afgeleid. De kantonrechter gaat daarom uit van een betalingsregeling voor enkel kredietovereenkomst A. Ter zake kredietovereenkomst B is daarom geen sprake van niet ontvankelijkheid vanwege een niet opeisbare vordering.
4.5.
De vraag die nog ter beantwoording ligt is of gedaagde partij de betalingsregeling correct is nagekomen en is voortgezet zodat de vordering van kredietovereenkomst A thans niet opeisbaar is. Uit de brief van 22 juli 2015 blijkt dat de regeling is aangegaan voor 4 termijnen. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat na ommekomst van de overeengekomen termijn de overeenkomst automatisch is beëindigd. Dat gedaagde partij na de overeengekomen 4 termijnen nog meerdere bedragen heeft betaald, brengt niet met zich de regeling is verlengd of nog steeds geldig is. Om dit te kunnen vaststellen is meer vereist dan de overlegging van eigen gemaakte gespreksnotities en de vermelding dat de persoon aan de telefoon van de zijde van eisende partij een en ander niet begreep. Meer bijzonder is vereist dat tussen partijen wilsovereenstemming bestond over de voortzetting of verlenging van de betalingsregeling. Hiervan is niet gebleken. Dat eisende partij extra aflossingen heeft geaccepteerd is onvoldoende, mede gezien in het licht van de opmerking in de brief van 22 juli 2015 dat extra aflossingen altijd mogelijk zijn.
4.6.
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat ten aanzien van beide kredietvergoedingen geen betalingsregeling meer geldt. Het verweer strekkende tot de niet ontvankelijk wordt daarom verworpen.
Achterstand van twee opeenvolgende maandtermijnen
4.7.
Eerst bij conclusie van dupliek betwist gedaagde partij dat er een achterstand is van twee opeenvolgende maandtermijnen, laat staan van drie maandtermijnen. Dit verweer is niet eerder gevoerd. Gelet op het vereiste concentratie van verweer wordt aan dit verweer voorbij gegaan.
Vertragingsvergoeding
4.8.
Gedaagde partij heeft verweer gevoerd tegen zowel de verschuldigdheid van de kredietvergoeding in beide kredietovereenkomsten als ook tegen het percentage van de kredietvergoeding van kredietovereenkomst A.
4.9.
In haar wijziging van eis heeft eisende partij het kredietvergoedingspercentage van kredietovereenkomst A gewijzigd in 6,1% zodat het op dit punt gevoerde verweer geen nadere bespreking behoeft.
4.10.
In haar conclusie van repliek heeft eisende partij aangegeven dat de verschuldigdheid van de vertragingsvergoeding is gebaseerd op artikel 3.6 onder f van de toepasselijke voorwaarden. Bij dupliek heeft gedaagde partij hierop niet meer gereageerd, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat gedaagde partij dit verweer niet langer wenst te handhaven.
De kantonrechter stelt vast dat de vertragingsvergoeding gebaseerd is op artikel 3.6 sub f van de algemene voorwaarden, zodat dit deel van de vordering kan worden toegewezen.
Beroep op protectieplan kredietovereenkomst A
4.11.
Als niet weersproken staat vast dat gedaagde partij vanaf 1 maart 2013 onvrijwillig werkloos is. Gedaagde partij voert aan Santander te hebben verzocht afstand te doen van haar aanspraak op aflossing van een of meerdere maandtermijnen. Op 5 april 2013 heeft Santander per brief het aanspraakformulier Onvrijwillige Werkloosheid aan gedaagde partij toegezonden. Gedaagde partij heeft dit formulier ingevuld en ondertekend verzonden, maar heeft niets meer mogen vernemen.
Op grond van het protectieplan heeft gedaagde partij recht op kwijtschelding van twaalf maandtermijnen, ad in totaal € 1.800,00. Gedaagde partij beroept zich op verrekening en betwist dat eisende partij de verzekering heeft beëindigd.
4.12.
Eisende partij stelt dat het protectieplan per 6 april 2013 is komen te vervallen vanwege een betalingsachterstand. Gedaagde partij had immers een achterstand van drie volle maandtermijnen. Gelet op artikel 5 lid 3 van de algemene voorwaarden had Santander het recht de verzekering te beëindigen. Van dit recht heeft Santander gebruik gemaakt.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij niet heeft aangetoond dat zij van haar recht om bij wanbetaling tot beëindiging van het protectieplan over te gaan ook gebruik heeft gemaakt. Schriftelijke stukken die dit zouden kunnen aantonen zijn niet in de procedure gebracht. Het verrekeningsverweer van gedaagde partij wordt daarom gehonoreerd en op de vordering betreffende kredietovereenkomst A wordt het niet betwiste bedrag van € 1.800,00 in mindering gebracht.
Toewijzing vorderingen
4.14.
Met inachtneming van voorgaande rechtsoverwegingen zal de vordering ter zake kredietovereenkomst A worden toegewezen tot een bedrag van € 5.125,50, vermeerderd de rente als gevorderd over dit bedrag. Voor toewijzing van rente over een hoger bedrag ziet de kantonrechter geen aanleiding, gelet op de toegestane verrekening en de vermindering van eis.
De vordering betreffende kredietovereenkomst B wordt toegewezen als gevorderd.
4.15.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig gedaagde partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.16.
Gedaagde partij zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 96,02
  • griffierecht 941,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.837,02
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.17.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen:
€ 5.125,50, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding welke op grond van de bepalingen van de WCK ten hoogte is toegestaan (zijnde het overeengekomen percentage van 6,5% per jaar) vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
€ 14.663,13, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding welke op grond van de bepalingen van de WCK ten hoogte is toegestaan (zijn het overeengekomen percentage van 10,90% per jaar) vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.837,02,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: