ECLI:NL:RBLIM:2017:7303

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
5664629 cv 17-632
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen een vennootschap onder firma en een particulier

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen de vennootschap onder firma (vof) My Administratie-, Belasting & Consultancybureau en gedaagde sub 2, [gedaagde sub 2]. De vordering betreft een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst die eiser met de vof had gesloten. Eiser had de vof ingeschakeld voor hulp bij het indienen van een herzieningsverzoek bij de Belastingdienst, maar de vof heeft nagelaten dit verzoek in te dienen, ondanks dat eiser hiervoor een bedrag van € 740,00 had betaald. Eiser heeft de vof in gebreke gesteld en de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.

De vof heeft in haar verweer gesteld dat er geen sprake was van een tekortkoming, omdat eiser niet de benodigde bewijsstukken had aangeleverd voor het indienen van het herzieningsverzoek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad geen herzieningsverzoek is ingediend, maar dat de vof ook niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de overeenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op terugbetaling van een deel van het betaalde bedrag, maar dat er ook een bedrag aan de vof verschuldigd is voor reeds verrichte werkzaamheden. Uiteindelijk is aan eiser een bedrag van € 270,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

In reconventie heeft de vof een vordering ingesteld tegen eiser, maar deze is afgewezen omdat de vordering onvoldoende was onderbouwd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M.J.F. Piëtte op 26 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5664629 \ CV EXPL 17-632
Vonnis van de kantonrechter van 26 juli 2017
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres eiser]
,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. M.J.H. Verburg,
tegen:
1. de vennootschap onder firma in liquidatie
V.O.F. MY ADMINISTRATIE-, BELASTING & CONSULTANCYBUREAU,voorheen h.o.d.n. My Administratie & Belastingadviseurs,
gevestigd te Roermond,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J.H. Verburg,
2.
[gedaagde sub 2] ,
zowel als vennoot van gedaagde sub 1 als pro se,
wonend [adres 1]
,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederende in persoon, mede namens gedaagde sub 1,
3.
[gedaagde sub 3],
zowel als vennoot van gedaagde sub 1 als pro se,
wonend [adres 2]
,
gedaagde partij in conventie,
niet verschenen, niet geantwoord.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “ [eiser] ”, “de vof”, “ [gedaagde sub 2] ” (zowel [gedaagde sub 2] afzonderlijk als tezamen met de vof), “ [gedaagde sub 3] ” dan wel “gedaagden” (gedaagden in conventie gezamenlijk).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de vof en [gedaagde sub 2] , met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens vermeerdering van eis in reconventie van de vof en [gedaagde sub 2] , met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Begin 2014 heeft de Belastingdienst bij [eiser] onderzoek verricht naar zijn aanslagen en administratie. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn de aanslagen Inkomstenbelasting van [eiser] met betrekking tot de jaren 2005 tot en met 2008 gewijzigd. [eiser] werd hierdoor geconfronteerd met een hoge schuld aan de Belastingdienst. Omdat [eiser] van mening was dat het boekenonderzoek was gebaseerd op onjuiste gegevens, heeft hij zich vervolgens voor hulp en advies gewend tot de vof.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.1.
[eiser] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van in hoofdsom een bedrag van € 740,00, alsmede betaling van een bedrag van € 111,00 aan buitengerechtelijke invorderingskosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
3.1.2.
[eiser] legt aan zijn vordering - samengevat - het volgende ten grondslag.
[eiser] heeft zich tot de vof gewend met het verzoek namens hem een herzieningsverzoek in te dienen bij de Belastingdienst. Omdat de vof daarop aandrong heeft [eiser] ingestemd met een pré-onderzoek om te bezien of het indienen van een herzieningsverzoek zinvol zou zijn. [eiser] wilde echter dat hoe dan ook een herzieningsverzoek zou worden ingediend. [eiser] heeft voor het pré-onderzoek een vaste prijs van € 340,00 betaald. Het advies zelf bleek echter ondeugdelijk: het betrof een niet onderbouwd “vlees-noch-vis” advies.
Omdat de vof niet overging tot het indienen van een herzieningsverzoek heeft [eiser] enige tijd later de vof daartoe opnieuw benaderd. De vof heeft naar aanleiding daarvan bij e-mail van 28 augustus 2014 een offerte uitgebracht. [eiser] heeft per e-mail van 8 oktober 2014 de opdracht bevestigd en als voorschot een bedrag van € 400,00 betaald. Ondanks herhaald verzoek van [eiser] is de vof echter nooit overgegaan tot indiening van het herzieningsverzoek. [eiser] heeft de vof bij brief van 29 maart 2016 in gebreke gesteld. De vof is per 13 april 2016 in verzuim gekomen en [eiser] heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming. [eiser] vordert dan ook terugbetaling van het in totaal door hem betaalde bedrag van € 740,00.
3.2.
[gedaagde sub 2] voert - samengevat en mede namens de vof - de volgende verweren.
Van een “vlees-noch-vis” advies was geen sprake: de vof heeft [eiser] in een gesprek op 11 april 2014 geadviseerd niet verder te gaan met de zaak; de vof heeft daarbij [eiser] te verstaan gegeven dat een herzieningsverzoek niets zou opleveren zonder bewijsstukken, die [eiser] - zo begrijpt de kantonrechter - op dat moment niet kon aanleveren.
Verder wordt betwist dat partijen een vaste prijsafspraak hebben gemaakt. Gelet op het aantal uren, het overeengekomen tarief en de betalingen van [eiser] van € 170,00 (in plaats van € 350,00) en € 400,00 is [eiser] nog een bedrag van € 254,00 aan de vof verschuldigd. De vof vordert dit bedrag in reconventie van [eiser] .
3.3.
[eiser] voert verweer tegen de vordering in reconventie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

in conventie
4.1.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 3] niet in het geding is verschenen. Nu ten aanzien van [gedaagde sub 3] de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 140 Rv tegen hem verstek verleend en wordt, nu [gedaagde sub 2] en de vof in de procedure zijn verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
[eiser] heeft gesteld dat hem thans bij inzage in het Handelsregister is gebleken dat de vof op 14 juli 2014 is uitgeschreven, maar dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de door hem verleende opdracht was gegeven aan en geaccepteerd door de vof. [gedaagde sub 2] heeft dit niet weersproken. Verder heeft [eiser] er - naar het oordeel van de kantonrechter terecht - op gewezen dat, voor zover de vof inmiddels ontbonden zou zijn, te gelden heeft dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als gewezen vennoten op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de schulden van de vof. Dit alles maakt een hoofdelijke veroordeling toewijsbaar ingeval van gegrondheid van de vorderingen.
4.3.
De kantonrechter stelt bij de inhoudelijke beoordeling voorop dat, anders dan [eiser] doet voorkomen, naar zijn oordeel sprake is van twee afzonderlijke opdrachten. [gedaagde sub 2] heeft immers gesteld dat de vof eerst tot indiening van een herzieningsverzoek voor [eiser] wilde overgaan nadat aan de hand van het pré-onderzoek zou zijn gebleken dat het zinvol was een dergelijk verzoek in te dienen. [eiser] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Van aanvaarding van de opdracht tot het indienen van een herzieningsverzoek was ten tijde van het uitvoeren van het pré-onderzoek dan ook nog geen sprake. Dit leidt tot de conclusie dat er dus enerzijds sprake was van een overeenkomst van opdracht tot het verrichten van een pré-onderzoek, en anderzijds dat eerst op 8 oktober 2014 sprake was van een overeenkomst van opdracht tot het indienen van een herzieningsverzoek. Volgens [eiser] is de eerstgenoemde overeenkomst niet deugdelijk nagekomen en de laatstgenoemde in het geheel niet.
4.4.
[eiser] heeft de stelling van [gedaagde sub 2] , dat de vof hem op 11 april 2014 heeft geadviseerd in verband met het ontbreken van bewijsstukken af te zien van de zaak, niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarmee staat vast dat van een onderbouwd advies wel degelijk sprake was. Van enige tekortkoming in de nakoming is dan ook niet gebleken. Voor terugvordering van het in verband met deze opdracht betaalde bedrag bestaat dan ook geen grond, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
4.5.
Ten aanzien van de tweede overeenkomst geldt dat tussen partijen vast staat dat geen herzieningsverzoek is ingediend. [gedaagde sub 2] heeft voorts geen verweer gevoerd tegen de gestelde buitengerechtelijke ontbinding van die overeenkomst, zodat daarvan wordt uitgegaan. Voor zover aan de overeenkomst reeds uitvoering is gegeven, bestaan er over en weer verbintenissen tot ongedaanmaking daarvan. In dat kader vordert [eiser] terugbetaling van het bedrag van € 400,00. [gedaagde sub 2] wenst dit bedrag echter te verrekenen met hetgeen [eiser] aan de vof verschuldigd is wegens reeds verrichte werkzaamheden aangaande het pré-onderzoek, waarvoor volgens [gedaagde sub 2] afrekening op basis van een uurtarief is afgesproken. [gedaagde sub 2] verwijst in dit verband naar een door hem opgemaakte urenregistratie. Volgens [eiser] valt er echter niets te verrekenen, omdat voor die werkzaamheden een vaste prijs van € 340,00 overeengekomen.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde sub 2] met de overlegging van de urenregistratie onvoldoende onderbouwd gesteld dat ten aanzien van de reeds verrichte werkzaamheden een uurtarief is overeengekomen; weliswaar vermeldt dit stuk een uurtarief, maar nergens blijkt uit dat [eiser] daarmee heeft ingestemd. Ook de offerte van 28 augustus 2014 kan niet als onderbouwing dienen, omdat deze ziet op het indienen van het herzieningsverzoek.
Het verweer van [gedaagde sub 2] , dat [eiser] maar een deel van het bedrag van € 340,00 heeft betaald, en dat hij het niet betaalde deel ad € 170,00 wenst te verrekenen, slaagt (in zoverre) wel. Naar aanleiding van dit verweer had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling, dat hij het gehele bedrag van € 340,00 heeft betaald, te onderbouwen met een betalingsbewijs. Nu hij dit niet heeft gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat hij het bedrag van € 170,00 niet heeft betaald. De enkele stelling dat de vof eerder in correspondentie heeft gemeld dat alles betaald was, is in dit verband onvoldoende, nu [gedaagde sub 2] heeft gesteld dat deze mededeling een omissie betrof.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verrekeningsverweer van [gedaagde sub 2] deels slaagt en dat aan [eiser] een bedrag wordt toegewezen van € 230,00.
4.6.
[gedaagde sub 2] heeft niet op aparte gronden verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 111,00. Gelet op de toe te wijzen hoofdsom acht de kantonrechter een bedrag van € 40,00 redelijk en toewijsbaar.
4.7.
[gedaagde sub 2] heeft evenmin op aparte gronden verweer gevoerd tegen de wettelijke rente en deze wordt toegewezen als gevorderd en wel over de toe te wijzen bedragen.
4.8.
In totaal wordt in conventie toegewezen een bedrag van € 270,00 (€ 230,00 + € 40,00).
in reconventie
4.9.
[eiser] voert primair het verweer dat nergens uit blijkt dat [gedaagde sub 2] bevoegd of gemachtigd is namens de vof deze vordering in te stellen. Wat van dit verweer ook zij: nu hiervoor onder punt 4.5 is geoordeeld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd (en subsidiair dit verweer ook in reconventie wordt gevoerd), is de vordering alleen al om die reden niet toewijsbaar.
in conventie en in reconventie
4.10.
In de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 270,00, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 230,00 vanaf 13 april 2016 en over een bedrag van € 40,00 vanaf 19 oktober 2016, telkens tot aan de voldoening,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.3.
wijst het gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: