ECLI:NL:RBLIM:2017:7257

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
6091579 \ AZ VERZ 17-123
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding na woede-uitbarsting op de werkvloer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, [X] Ateliers B.V. De werknemer, die sinds 2000 in dienst was, werd op 24 april 2017 op staande voet ontslagen na een woede-uitbarsting op de werkvloer. De werknemer had zijn collega, de heer [de heer A], bedreigd en zich agressief gedragen. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en betaling van loon. De werkgever voerde verweer en vroeg om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2017 trok de werknemer zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag in, maar de kantonrechter moest nog wel oordelen over de vergoedingen die door beide partijen waren verzocht. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de omstandigheden van de werknemer, waaronder persoonlijke problemen, niet voldoende in aanmerking waren genomen door de werkgever. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding van € 4.252,50, een gefixeerde schadevergoeding van € 8.930,21 en een transitievergoeding van € 13.997,74. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de werknemer bij het opleggen van een ontslag op staande voet. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever een minder zware sanctie had moeten overwegen, gezien de persoonlijke situatie van de werknemer en de aard van de uitbarsting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6091579 \ AZ VERZ 17-123
Beschikking van de kantonrechter van 27 juli 2017
in de zaak van:
[de werknemer],
wonend [adres werknemer] ,
[woonplaats werknemer] ,
werknemer
gemachtigde mr. Y.J.P. Janssen,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] ATELIERS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats X Ateliers B.V.] ,
werkgever
gemachtigde mr. I. Ummels-Koks,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [de werknemer] en [X] Ateliers worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 22 juni 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv;
- het verweerschrift, tevens houdend een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
- de mondelinge behandeling d.d. 13 juli 2017.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de werknemer] , geboren op [geboortedag werknemer] 1982, is op 7 augustus 2000 bij (de rechtsvoorganger van) [X] Ateliers in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam in de functie van woningstoffeerder.
2.2.
In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
‘Met betrekking tot beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, geldt tevens het bepaalde in de CAO voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven met betrekking tot werknemers die een basisberoepsopleiding volgen.’
2.3.
Bij brief van 24 april 2017 is [de werknemer] op staande voet ontslagen. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
‘Op 24 april omstreeks 08.00 a 08.30 uur heeft u de heer [de heer A] ernstig bedreigd. Bij binnenkomst op uw werk was u erg gehaast en gaf u geen antwoord op herhaaldelijke vragen van de heer [de heer A] wat er aan de hand was. Vervolgens barste u uit in een woedeaanval. “Mijn schoonfamilie gaat eraan” en “Ik maak ze af” waren enkele uitlatingen van u. Uw collega’s die terplekke waren liepen weg, bang dat ze waren in deze situatie betrokken te raken. Vervolgens liep u weg en bent u meerdere malen verzocht door de heer [de heer A] om uw werkzaamheden te hervatten. Echter u gaf hieraan geen gehoor. Nog éénmaal keerde u terug naar de heer [de heer A] , dreigend met gebalde vuisten. De heer [de heer A] heeft u toen nogmaals verzocht uw werkzaamheden te hervatten. Echter u draaide zich om en vertrok zonder een verder woord te zeggen. Dit betreft tevens een werkweigering. (…)
Bovengenoemde bedreigingen waren dermate ernstig en beangstigend dat de heer [de heer A] heeft besloten een officiële aanklacht bij de politie in te dienen. Daarnaast hebben collega’s van u aangegeven dat zij niet meer willen werken bij uw werkgever, angstig dat ze zijn, indien u alsnog wordt toegelaten op uw werkplek.
Reeds eerder hebben er voorvallen plaatsgevonden en heeft u hiervoor waarschuwingen ontvangen. Zo heeft u op 12 november 2015 een officiële waarschuwingsbrief ontvangen wegens het veelvuldig te laatkomen. Zo ook bent u in het weekend van 15 en 16 oktober 2016 in hechtenis genomen door de politie naar aanleiding van een officiële aanklacht door u schoonfamilie op basis van huiselijk geweld, waardoor u de gehele week daaropvolgend niet uw werkzaamheden kon uitvoeren als gevolg hiervan. (…)’

3.Het geschil

3.1.
[de werknemer] heeft in het verzoekschrift primair verzocht om - kort weergegeven - vernietiging van het op 24 april 2017 gegeven ontslag op staande voet, wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon alsmede bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wedertewerkstelling en doorbetaling van loon en emolumenten voor de duur van de procedure.
3.2.
Subsidiair heeft [de werknemer] verzocht [X] Ateliers - kort weergegeven - te veroordelen tot betaling van:
- een billijke vergoeding ter hoogte van € 15.000,00;
- de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 10.064,39 en
- de transitievergoeding ter hoogte van € 15.776,00
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2017.
3.3.
Daarnaast heeft [de werknemer] gevorderd [X] Ateliers te veroordelen tot betaling van achterstallig loon over de periode van 1 juli 2012 tot en met 24 april 2017, ter hoogte van
€ 9.599,37 te vermeerderen met het bruto-equivalent van € 200,00 netto en de wettelijke rente.
3.4.
[X] Ateliers heeft verweer gevoerd en voorwaardelijk, voor zover de arbeidsovereenkomst na 24 april 2017 nog mocht bestaan, bij wege van zelfstandig verzoek verzocht de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, g of h, BW.
3.5.
Daarnaast heeft [X] Ateliers verzocht [de werknemer] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 8.504,96 bruto.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2017 heeft [de werknemer] verklaard dat hij, gelet op (de inhoud van) het voorwaardelijk verzoekschrift van [X] Ateliers, alsnog wenst te berusten in het ontslag op staande voet en heeft hij zijn hiervoor onder 3.1. beschreven primaire verzoeken ingetrokken.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De kantonrechter stelt vast dat, nu [de werknemer] alsnog berust in het gegeven ontslag op staande voet, alleen nog haar oordeel wordt gevraagd over de door [de werknemer] en [X] Ateliers over en weer verzochte vergoedingen en over het door [de werknemer] gevorderde achterstallig loon. Nu vast staat dat het dienstverband tussen partijen op 24 april 2017 is geëindigd, doet de voorwaarde waaronder [X] Ateliers het ontbindingsverzoek heeft ingediend zich niet voor en komt de kantonrechter aan de beoordeling daarvan niet toe.
4.2.
[de werknemer] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [X] Ateliers is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
[X] Ateliers daarentegen heeft haar verzoek om gefixeerde schadevergoeding niet tijdig ingediend aangezien het verzoek eerst op 3 juli 2017 ter griffie is ontvangen, zijnde meer dan twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De kantonrechter zal [X] Ateliers dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Toepasselijke cao, functie-indeling en salaris
4.3.
Voordat de kantonrechter overgaat tot de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet zal zij eerst ingaan op het geschil tussen partijen met betrekking tot de toepasselijke cao, nu de uitkomst van dit geschil bepalend is voor de hoogte van het salaris waarop [de werknemer] aanspraak heeft en (dus) ook voor de hoogte van de verzochte vergoedingen en het gevorderde achterstallige salaris.
4.4.
[de werknemer] stelt zich op het standpunt dat op de arbeidsovereenkomst de cao voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven van toepassing is, welke cao volgens hem bij besluit van 24 april 2017 algemeen verbindend verklaard zou zijn. Daartoe heeft [de werknemer] samengevat gesteld dat de genoemde cao is geïncorporeerd in zijn arbeidsovereenkomst en dat er nooit een andere cao met hem is overeengekomen. [X] Ateliers valt volgens [de werknemer] ook niet onder de werkingssfeer van de cao voor de Fashion, Sport & Lifestyle module Wonen omdat [X] Ateliers geen detailhandel betreft maar een woninginrichtingszaak.
4.5.
[X] Ateliers stelt daarentegen dat zij zich in 2009 heeft aangesloten bij de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) en sindsdien de cao voor de Fashion, Sport & Lifestyle module Wonen toepast omdat de werkzaamheden van [X] Ateliers daar (meer) bij aansluiten. De werknemers van [X] Ateliers zijn daarover destijds uitvoerig geïnformeerd, aldus [X] Ateliers.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het beding in de arbeidsovereenkomst van [de werknemer] niet de betekenis toekomt die [de werknemer] daaraan geeft. De arbeidsovereenkomst bepaalt immers niets meer dan dat met betrekking tot
beëindigingvan de arbeidsovereenkomst tevens het bepaalde in de CAO voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven geldt met betrekking tot
werknemers die een basisberoepsopleiding volgen. Van een zuiver incorporatiebeding waarbij de gehele CAO voor de Meubelindustrie en Meubilerings-bedrijven van toepassing is verklaard op de arbeidsovereenkomst is dus geen sprake. Bovendien blijkt uit het overgelegde uittreksel uit het handelsregister dat [X] Ateliers valt onder SBI-code: 4753 - Winkels in vloerbedekking en gordijnen. De stelling van [de werknemer] dat geen sprake zou zijn van detailhandel treft derhalve eveneens geen doel. Tot slot heeft [X] Ateliers onweersproken gesteld dat de cao voor de Fashion, Sport & Lifestyle module Wonen algemeen verbindend is verklaard en dat zij [de werknemer] sinds 2009 conform die cao heeft uitbetaald. De kantonrechter komt dan ook op grond van het voorgaande tot de conclusie dat op de arbeidsovereenkomst de cao voor de Fashion, Sport & Lifestyle module Wonen van toepassing is.
4.7.
Subsidiair heeft [de werknemer] gesteld dat als de cao voor de Fashion, Sport & Lifestyle module Wonen wel van toepassing is, [de werknemer] in functieschaal E moet worden ingedeeld aangezien hij zelfstandig werkt en een beroepsopleiding heeft gevolgd.
[X] Ateliers heeft zich op het standpunt gesteld dat [de werknemer] op basis van zijn opleiding, werkzaamheden en ervaring hooguit in functieschaal D kan worden ingedeeld.
De kantonrechter stelt vast dat het onderscheid tussen de functieschalen D en E met name betreft het wel of niet beschikken over een specifieke vakopleiding en het wel of niet aansturen van collega’s. [de werknemer] heeft niet gesteld dat hij over een specifieke vakopleiding beschikt (hij is meteen na de LTS bij [X] Ateliers in dienst getreden) noch dat hij binnen zijn functie collega’s moest aansturen of instrueren. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [X] Ateliers terecht heeft gesteld dat [de werknemer] in functieschaal D thuishoort en nu het door [X] Ateliers uitbetaalde salaris van € 1.968,74 bruto per maand exclusief vakantiegeld meer bedraagt dan het cao-loon heeft [X] Ateliers aan haar verplichtingen op grond van de cao voldaan.
4.8.
Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter hierna uitgaan van een loon van € 1.968,74 bruto per maand exclusief vakantiegeld. De vordering van [de werknemer] tot betaling van achterstallig salaris zal worden afgewezen behoudens een bedrag van € 200,00 netto die door [X] Ateliers is ingehouden onder de titel schadevergoeding, terwijl van een vordering tot schadevergoeding van [X] Ateliers jegens [de werknemer] niet is gebleken.
Het ontslag op staande voet
4.9.
Het geschil van partijen spitst zich voorts toe op de vraag of het ontslag op staande voet van 24 april 2017 rechtsgeldig is gegeven.
4.10.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [X] Ateliers als dringende redenen als hiervoor bedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [de werknemer] , die ten gevolge hebben dat van [X] Ateliers redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [de werknemer] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.11.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 24 april 2017 dat [de werknemer] zich - kort gezegd - schuldig zou hebben gemaakt aan bedreiging van de heer [de heer A] en werkweigering.
4.12.
[de werknemer] - net 35 jaar oud en al 17 jaar in dienst bij [X] Ateliers - heeft onweersproken gesteld dat hij sinds zijn echtscheiding in 2015 met zijn ex-vrouw in een langslepende juridische strijd om zijn kinderen is verwikkeld. [de werknemer] woont intussen noodgedwongen bij zijn ouders, terwijl zijn vader ernstig ziek is. Op zaterdag 22 april 2017 vernam [de werknemer] dat het LBIO namens zijn ex-vrouw loonbeslag heeft laten leggen onder [X] Ateliers. [de werknemer] had zijn kinderen op dat moment al 7 maanden niet gezien. Vervolgens is op zondag 23 april 2017 de auto van [de werknemer] kapot gegaan waardoor hij op de bewuste maandagochtend 24 april 2017 lopend, te laat en in een slechte gemoedstoestand op het werk is gearriveerd.
4.13.
De kantonrechter stelt vast dat de lezingen van partijen over wat er precies is gebeurd nadat [de werknemer] op het werk is gearriveerd uiteenlopen, maar kennelijk is [de werknemer]
- nadat hij door [de heer A] werd aangesproken op zijn gedrag - in woede is ontstoken en heeft hij zich verbaal agressief uitgelaten over zijn ex-schoonfamilie en heeft hij daarbij met gebalde vuisten gestaan. [de heer A] en andere collega’s hebben zich daardoor ernstig bedreigd gevoeld. [de werknemer] heeft erkend dat hij de gewraakte uitlatingen heeft gedaan, maar ontkent dat een en ander gericht was tegen [de heer A] of enige andere collega. [de werknemer] stelt dat hij de uitlatingen heeft gedaan uit pure frustratie en heeft daarvoor zijn excuses aangeboden bij e-mail van 20 mei 2017.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren voornoemde feiten, gelet op alle omstandigheden van het geval, onvoldoende grond op voor een ontslag op staande voet. Weliswaar acht de kantonrechter het gedrag van [de werknemer] volstrekt onacceptabel, maar dat neemt niet weg dat [X] Ateliers - die op de hoogte was van de persoonlijke situatie van [de werknemer] zoals hiervoor onder 4.6. beschreven - onder de gegeven omstandigheden had moeten kiezen voor een minder zware sanctie dan een ontslag op staande voet. Het had naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand gelegen om [de werknemer] naar huis te sturen (op non-actief te stellen) om tot rust te komen en hem eventueel te laten oproepen door een bedrijfsarts, nu de uitbarsting van [de werknemer] vooral doet denken aan een hevig overspannen werknemer die het spoor volledig bijster is. Een ontslag op staande voet, met alle financiële en persoonlijke gevolgen van dien, doet geen recht aan een dergelijke situatie en is onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet rechtsgeldig. De door [X] Ateliers gestelde maar niet onderbouwde eerdere incidenten waarbij [de werknemer] zich onheus zou hebben uitgelaten, maken het voorgaande niet anders. Datzelfde geldt voor de in de ontslagbrief genoemde waarschuwingen uit 2015 en 2016 nu deze zien op heel andere gedragingen dan thans aan de orde.
Billijke vergoeding
4.15.
Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven komt aan [de werknemer] op grond van artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW een billijke vergoeding toe. Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding zal de kantonrechter rekening houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij indachtig het New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) tevens rekening wordt gehouden met het loon dat [de werknemer] nog zou hebben genoten bij [X] Ateliers als de opzegging zou zijn vernietigd. De kantonrechter zou in dat geval zijn toegekomen aan een beoordeling van het door [X] Ateliers voorwaardelijk ingediende verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en acht het aannemelijk dat dat verzoek van [X] Ateliers zou zijn toegewezen op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [X] Ateliers in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst zou alsdan zijn ontbonden met ingang van 1 december 2017 zijnde 6,2 maanden na het ontslag op staande voet over welke maanden [X] Ateliers het salaris van [de werknemer] had moeten doorbetalen. In die periode echter zit ook de periode van 4,2 maanden waarover [X] Ateliers aan [de werknemer] de schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 lid 10 BW moet betalen (zie hierna) zodat die op de billijke vergoeding in mindering zullen worden gebracht. Van (andere) omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere billijke vergoeding is de kantonrechter niet gebleken. De kantonrechter zal de billijke vergoeding derhalve vaststellen op € 4.252,50 bruto (zijnde 2 x € 1.968,74 x 1,08).
Gefixeerde schadevergoeding
4.16.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die de arbeidsovereenkomst opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven is [X] Ateliers deze vergoeding aan [de werknemer] verschuldigd. De tussen partijen geldende opzegtermijn bedraagt op grond van artikel 7:672 lid 2, aanhef en onder d, BW vier maanden zodat de gefixeerde schadevergoeding - rekening houdend met de dag waartegen mag worden opgezegd -
€ 8.930,21 bruto. Dit bedrag zal aan [de werknemer] worden toegewezen.
Transitievergoeding
4.17.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat [X] Ateliers B.V. aan [de werknemer] een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. De kantonrechter kent aan [de werknemer] indachtig het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW derhalve een transitievergoeding toe ten bedrage van € 13.997,74 (zijnde (20 x 1/6) + (13 x 1/4) x (€ 1.968,74 x 1,08)).
4.18.
De wettelijke rente over de transitievergoeding is, anders dan verzocht, op grond van artikel 7:686a lid 1 BW verschuldigd vanaf een maand nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Proceskosten
4.19.
[X] Ateliers B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [de werknemer] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht verzoek € 78,00
- salaris gemachtigde
€ 400,00(2.0 punten x € 200,00 tarief)
Totaal € 478,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [X] Ateliers tot betaling van het bruto-equivalent van € 200,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [X] Ateliers tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 4.252,50 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2017 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [X] Ateliers tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 8.930,21 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2017 tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [X] Ateliers tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 13.997,74 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot de voldoening;
5.5.
verklaart [X] Ateliers niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
5.6.
veroordeelt [X] Ateliers in de proceskosten, aan de zijde van [de werknemer] tot op heden begroot op € 478,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien na betekening van deze beschikking tot de voldoening;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: JA/JS
coll: