ECLI:NL:RBLIM:2017:7256

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
222731 / HA ZA 16-381
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een via internet afgesloten schadeverzekeringsovereenkomst met betrekking tot dekking bij niet-bewoning

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Limburg, een schadeverzekering afgesloten bij Achmea via de website van HEMA. De verzekeringsovereenkomst ging in op 1 juli 2011 en de dekking gold voor schade aan de inboedel, opstal en glas van de woning. Eiseres heeft de woning verlaten in november 2011, terwijl haar ex-echtgenoot er tot september 2014 bleef wonen. Na de verhuizing heeft eiseres de woning ter beschikking gesteld aan een derde, die daar een xtc-laboratorium heeft opgezet. Na de ontdekking van dit laboratorium heeft eiseres schade geclaimd bij Achmea, die echter weigerde dekking te verlenen, omdat de woning niet meer door eiseres werd bewoond ten tijde van het schadeveroorzakend voorval. De rechtbank moest beoordelen of de schade onder de verzekeringsovereenkomst viel, waarbij de bepalingen over bewoning en dekking centraal stonden. De rechtbank oordeelde dat de verzekering alleen dekking bood voor schade aan een woning die daadwerkelijk door de verzekeringnemer werd bewoond. Aangezien eiseres de woning niet meer bewoonde, werd de vordering afgewezen. Eiseres werd ook veroordeeld in de proceskosten van Achmea, die op € 3.717,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats
zaaknummer / rolnummer: C/03/222731 / HA ZA 16-381
Vonnis van 26 juli 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] (Limburg),
eiseres,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg (Limburg),
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. Mijnssen te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 januari 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 juni 2017 alsmede de schriftelijke reacties van partijen daarop bij brieven van 26 juni 2017 (mr. Horsch), 27 juni 2017 (mr. Mijnssen) en 29 juni 2017 (mr. Horsch).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft via de website van HEMA een schadeverzekering afgesloten bij Achmea met ingang van 1 juli 2011 (hierna: de verzekeringsovereenkomst). Op de website en in de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de verzekeringsovereenkomst wordt gebruik gemaakt van de naam HEMA en/of het HEMA-logo. HEMA is evenwel niet de verzekeraar. Achmea is de verzekeraar. De rechtbank zal hierna gemakshalve alleen nog de naam Achmea gebruiken ook waar feitelijk HEMA is gebruikt.
2.2.
De verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen via internet. De communicatie tussen de verzekerde en de verzekeraar verloopt via internet, wat ook met zoveel woorden in de algemene voorwaarden is bepaald (art. 3 set I).
2.3.
De verzekeringspolis merkt de verzekering aan als woonverzekering en deze dekt schade aan inboedel, opstal en glas van de woning aan de [adres/plaats woning] (hierna: de woning).
Op de verzekeringsovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing, namelijk:
I. De algemene voorwaarden die voor iedere verzekering van Achmea gelden (versie 1.0);
II. De bijzondere voorwaarden ten behoeve van de opstalverzekering (versie 1.0);
III. De bijzondere voorwaarden ten behoeve van de inboedelverzekering (versie 1.0).
Deze drie sets algemene voorwaarden zijn door [eiseres] in het geding gebracht (producties 2 tot en met 4) en worden in dit vonnis aangehaald als respectievelijk set I, set II en set III.
2.4.
Set II (opstal) geeft in artikel 1 (“
Begrippen”) een omschrijving van “
Uw woning”, namelijk: “
Het gebouw op uw woonadres dat op uw polis staat en alle zaken die daarbij horen. (….)”.
Artikel 5.1 van deze set meldt welke schade is verzekerd, namelijk:

U bent verzekerd voor de volgende schade aan uw woning.
* Schade die plotseling veroorzaakt werd door iets van buitenaf. U bent alleen verzekerd als u niet wist of kon weten dat dit ging gebeuren.
* Schade door brand.”
Artikel 4 van deze set geeft regels over de informatieplicht van de verzekerde.
Artikel 4.3 luidt: “
Bij het bouwen of verbouwen vergoeden wij minder”.
Artikel 4.3.1 luidt:

In de volgende situaties vergoeden we alleen schade door brand, blussen van brand, ontploffing, blikseminslag, luchtverkeer en storm.
* Als u niet meer in de woning woont.
* Als de woning leegstaat omdat u het gaat verbouwen.
* Als de woning wordt gebouwd of verbouwd.
* Als u de woning na de bouw of verbouwing nog niet gebruikt zoals staat op uw polis.”
2.5.
Set III (inboedel) geeft in artikel 1 (“
Begrippen”) een omschrijving van “
Uw woning”, namelijk: “
Het huis dat op uw polis staat en waarin u woont.(…)”.
Artikel 5.1 van deze set meldt welke schade is verzekerd, namelijk:

U bent verzekerd voor schade aan de spullen in uw woning. (…) U bent verzekerd voor de volgende schade.
* Schade die plotseling veroorzaakt werd door iets van buitenaf. U bent alleen verzekerd als u niet wist of kon weten dat dit ging gebeuren.
* Schade door brand.”
2.6.
[eiseres] was de (enig) eigenaar van de woning (vanaf 2005 tot de veiling van de woning in het najaar van 2016). Ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst bewoonde [eiseres] de woning samen met haar toenmalige echtgenoot (hierna: de ex-echtgenoot). [eiseres] heeft de woning verlaten in november 2011 (althans kort daarna). De ex-echtgenoot is in eerste instantie in de woning blijven wonen en heeft deze verlaten per 1 september 2014.
[eiseres] heeft de woning daarna (september/oktober 2014) ter beschikking gesteld aan de heer [X] (hierna: [X] ). [X] was voornemens de woning van [eiseres] te kopen, was bezig daartoe een hypotheek te verkrijgen en kreeg van [eiseres] toestemming om tussentijds te beginnen met het aanpassen van de woning naar zijn smaak. In dat kader verbleef [X] één tot enkele dagen per week in de (overigens nagenoeg lege) woning en heeft enkele werkzaamheden verricht, namelijk (in ieder geval) het verplaatsen van het keukenblok naar een andere ruimte in de woning. [X] heeft de woning uiteindelijk niet gekocht.
2.7.
In de periode dat zowel [eiseres] als haar ex-echtgenoot de woning hadden verlaten en dat deze ter beschikking was gesteld aan [X] is daarin door de politie een xtc- laboratorium ontdekt. Bij de inrichting en het gebruik daarvan is schade ontstaan aan kozijnen, muren, plafonds en vloeren van de woning, waaronder schade aan de marmeren vloer door olie en chemicaliën.
2.8.
[eiseres] heeft 27 mei 2015 een schademelding gedaan bij Achmea van inbraakschade en schade als gevolg van het vestigen dan wel in gebruik zijn van het xtc-laboratorium in de woning.
2.9.
Achmea heeft geweigerd tot uitkering over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert:
I. Te verklaren voor recht dat Achmea gehouden is om conform de woonverzekering dekking te verlenen voor de door [eiseres] geleden schade ingevolge de inbraak en het xtc-laboratorium;
II. Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot het verlenen van dekking door vergoeding van de schade die [eiseres] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van de inbraak en het xtc-laboratorium;
III. Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiseres] te voldoen, een bedrag van € 42.324,72, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiseres] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ad €1.198,25, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiseres] te voldoen de kosten van deze procedure en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiseres] te voldoen de nakosten, te begroten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken na de datum van het in dezen te wijzen vonnis en Achmea niet vrijwillig aan de veroordeling heeft voldaan.
3.2.
Achmea voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat er een schadeveroorzakend voorval (hierna: het voorval) heeft plaatsgevonden in de woning, namelijk dat in die woning is ingebroken en dat daarin een xtc-laboratorium is opgericht (zie rov. 2.7.). Vaststaat ook dat tussen partijen een verzekeringsovereenkomst is gesloten als vermeld onder rov. 2.1 tot en met 2.5.
In geschil is onder andere of de door het voorval ontstane schade wordt gedekt. Achmea heeft in dat verband onder andere gesteld dat de schade ten tijde van het voorval niet meer verzekerd was, omdat [eiseres] niet meer in de woning woonde. Achmea heeft daartoe verwezen naar het bepaalde in de artikelen 1, 4.3.1 en 5.1 van set II (zie rov 2.4) en artikel 1 in verbinding met artikel 5.1 van set III (zie rov. 2.5).
[eiseres] heeft daartegen aangevoerd dat het Achmea al geruime tijd bekend was dat [eiseres] - en op een later moment ook haar ex-echtgenoot - niet meer in de woning woonde en dat Achmea (meteen) na ontdekking van de niet-bewoning de verzekering in beginsel had mogen stoppen of wijzigen, maar dat zij dit niet heeft gedaan. Daarnaast voert [eiseres] aan dat Achmea zich niet mag beroepen op de omstandigheid dat de niet-bewoning niet door [eiseres] is gemeld op de door de toepasselijke voorwaarden voorgeschreven wijze (via internet), omdat Achmea heeft verzuimd om - nadat zij op andere wijze van de niet-bewoning op de hoogte was gekomen - daarop binnen twee maanden een beroep te doen als bedoeld in artikel 7:929 BW. Volgens [eiseres] heeft Achmea door haar opstelling de niet-bewoning geaccepteerd. Verder heeft [eiseres] zich beroepen op de zogenaamde contra proferentem regel, dat wil zeggen dat de toepasselijke voorwaarden hier moeten worden uitgelegd op een voor haar voordelige wijze.
4.2.
Het onder rov. 4.1 geschetste geschil ziet naar het oordeel van de rechtbank op de uitleg van de primaire omschrijving van de dekking in een verzekeringsovereenkomst waarover niet is onderhandeld. Het gaat hier om de uitleg van polisvoorwaarden, die deel uitmaken van een polis van een via internet tot stand gekomen verzekeringsovereenkomst, waarover niet tussen partijen is onderhandeld. Uitgangspunt is dat de uitleg van de bepalingen van de verzekeringsovereenkomst geschiedt op basis van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Het komt daarbij aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu over de polisvoorwaarden niet tussen partijen is onderhandeld, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Verder is van belang dat in de polisvoorwaarden in geschil de primaire dekkingsomschrijving is gegeven, waarbij als uitgangspunt geldt, dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. De dekking bepaalt immers de omvang van het risico dat de verzekeraar loopt en dat risico is een bepalende factor bij de premiestelling.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen in geschil (van de onder rov. 4.1 genoemde artikelen) niet anders kunnen worden begrepen dan dat dekking wordt verleend voor schade aan een woning, die daadwerkelijk door de verzekeringnemer wordt bewoond.
Artikel 5.1 van set II (opstal) zegt immers met zoveel woorden dat schade is verzekerd aan “
uw woning” welke term nader is aangeduid in artikel 1 van set II, dat in dit verband spreekt van “
het gebouw op uw woonadres”.Ook de bewoordingen in artikel 4.3.1 van dezelfde set II zijn duidelijk: de daar gegeven beperking in de dekking is (onder de eerste bullet) gekoppeld aan de situatie “
als u niet meer in de woning woont”.
Ook artikel 5.1 van set III (inboedel) zegt uitdrukkelijk dat “
U bent verzekerd voor schade aan de spullen in uw woning.”, wat nader is aangeduid in artikel 1 van set III waarin de woning is omschreven als “
het huis (…) waarin u woont.”
Anders gezegd: de bewoordingen van de betrokken bepalingen zijn taalkundig duidelijk. Daar komt bij dat de achterliggende bedoeling van deze omschrijving van de dekking naar het oordeel van de rechtbank eveneens duidelijk is. Het is een feit van algemene bekendheid dat reguliere bewoning zorgt voor een substantieel hogere mate van toezicht dan onregelmatige (bijvoorbeeld tijdens een verbouwing) of geen bewoning en dat de mate van toezicht grote invloed heeft op het risico dat zich een schadeveroorzakend voorval voordoet, zoals bijvoorbeeld inbraak of vernieling. Dat dit verschil in risico gevolgen heeft voor de premie (dat wil zeggen: de prijs van de verzekering) is evident: hoe groter het risico, hoe hoger de premie. In dat verband kan worden gewezen op de overige bewoordingen van artikel 4.3.1 van set II waarin omstandigheden worden genoemd die van invloed zijn op de mate van toezicht (los van het feit dat daar ook omstandigheden worden genoemd die betrekking hebben op bouwwerkzaamheden die op zichzelf om andere redenen weer grotere risico’s met zich brengen).
Vorenstaande overwegingen in onderlinge samenhang bezien hebben de rechtbank tot het oordeel gebracht dat duidelijk is dat voor de voorliggende schade (niet zijnde schade als genoemd in artikel 4.3.1 van set II) geen dekking bestaat in geval van niet-bewoning van de verzekerde woning door de verzekeringnemer.
Aan dit oordeel doet niet af dat Achmea ter comparitie heeft verklaard dat met de genoemde voorwaarden over bewoning soepel wordt omgegaan in een situatie van relatiebeëindiging waarbij de verzekeringnemer de woning verlaat en de partner in de woning achterblijft. In een dergelijk geval wordt er van de niet-bewoning door de verzekeringnemer geen punt gemaakt. Die situatie is hier feitelijk niet aan de orde nu zowel [eiseres] als haar ex-echtgenoot de woning ten tijde van het voorval niet meer bewoonden en bovendien is bij de genoemde beleidslijn aan de orde dat Achmea in méér situaties dekking verleend dan waartoe zij bij letterlijke interpretatie van de voorwaarden wellicht gehouden zou zijn. Die beleidslijn kan evenwel niet van invloed zijn op de interpretatie van de primaire omschrijving van de dekking in de verzekeringsovereenkomst, al was het maar omdat de beleidslijn niet uit de voorwaarden zelf blijkt.
De bovengenoemde door [eiseres] aangevoerde stellingen op dit punt kunnen ook niet tot een ander oordeel leiden. De met die stellingen aangesneden vragen, of Achmea nu wel of niet op de hoogte was van de niet-bewoning en of die niet-bewoning op de juiste wijze was gemeld, zijn hier niet van belang. Het gaat hier immers om de primaire omschrijving van de dekking en niet om het al dan niet verspelen van rechten (uitgaande van dekking) door de verzekeringnemer. Voor de vraag of er dekking is, is hier bepalend of de verzekeringnemer de woning daadwerkelijk bewoonde en dat dit niet het geval is staat tussen partijen vast. Of, hoe en wanneer dit vaststaande feit bij Achmea bekend was, is daarbij niet relevant. Het beroep van [eiseres] op artikel 7:929 BW faalt reeds omdat dit artikel betrekking heeft op de mededelingsplicht bij het aangaan van de overeenkomst, wat hier niet aan de orde is. Van onduidelijkheid in de polis ter zake de dekkingsvraag is geen sprake zodat er ook geen aanleiding is voor de toepassing van de contra proferentem regel.
4.4.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] op grond van het vorenoverwogene integraal moeten worden afgewezen, omdat de door het voorval ontstane schade niet door de verzekeringsovereenkomst wordt gedekt. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht stuit af op al het voorgaande en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
4.5.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.717,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 3.717,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: RK