In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 juli 2017, vordert de eisende partij, een vennootschap onder firma, betaling van € 867,66 vermeerderd met rente en kosten van de gedaagde partij. De eisende partij stelt dat zij werkzaamheden heeft verricht en materialen heeft geleverd op verzoek van de gedaagde partij. De gedaagde partij betwist de vordering en voert aan dat er geen bewijs is van de werkzaamheden, omdat er geen facturen of opdrachtbevestigingen zijn overgelegd. De gedaagde partij stelt dat de moeder van gedaagde sub 1 mogelijk de opdracht heeft gegeven, maar zij is op 19 juni 2016 overleden en de gedaagde heeft na haar overlijden de woning verlaten.
De kantonrechter oordeelt dat het verweer van de gedaagde partij onvoldoende gemotiveerd is en verworpen moet worden. De eisende partij heeft haar vordering voldoende onderbouwd met facturen en aanmaningen. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde partij niet in staat is geweest om een onderbouwd verweer te voeren tegen de vordering. Daarom wordt de vordering van de eisende partij toegewezen, inclusief de gevorderde rente en kosten. De gedaagde partij wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 753,51. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.