In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tegen haar werkgever, de besloten vennootschap Accountants voor de Gezondheidszorg B.V. (AGZ). [verzoekster] verzocht om schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van haar arbeidsovereenkomst en om een billijke vergoeding. De procedure volgde op een ontslag dat AGZ had aangevraagd bij het UWV, dat toestemming verleende om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter oordeelde dat AGZ de opzegtermijn niet in acht had genomen, maar dat er geen grond was voor toekenning van een schadevergoeding. Dit kwam doordat [verzoekster] al sinds 14 februari 2011 geen loon meer ontving en er geen schade was geleden door de onregelmatige opzegging. De kantonrechter concludeerde dat [verzoekster] geen redelijk belang had bij een vergoeding, aangezien zij arbeidsongeschikt was en geen werkzaamheden kon verrichten.
Daarnaast verzocht [verzoekster] om een billijke vergoeding op basis van ernstig verwijtbaar handelen van AGZ. De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] onvoldoende had aangetoond dat AGZ ernstig verwijtbaar had gehandeld. De re-integratie-inspanningen van AGZ waren door het UWV als voldoende beoordeeld en er was geen bewijs dat AGZ haar verplichtingen had veronachtzaamd. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoekster] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.