7.3.De rechtbank stelt allereerst vast dat op de bij de aanvraag behorende situatietekening 28 parkeerplaatsen staan ingetekend. Hoe verweerder aan het aantal van 29 komt, is niet duidelijk. Daarnaast leidt de rechtbank uit de dossierstukken af dat verweerder ervan uitgaat dat er op het perceel ten behoeve van de groepsaccommodatie 11 parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat er 29 parkeerplaatsen worden vergund. Dit is in totaal 40 parkeerplaatsen, terwijl verweerder in het bestreden besluit heeft berekend dat er maximaal 20 parkeerplaatsen nodig zijn. De rechtbank acht deze redenering van verweerder onvoldoende draagkrachtig, zeker gezien de ligging van het perceel tussen de EHS en de POG en in de buurt van het Klavertje 4-gebied, wat gebieden zijn met hoge natuurwaarden. Verweerder heeft zich gelet hierop niet zo gemakkelijk op het standpunt kunnen stellen dat 29 parkeerplaatsen konden worden vergund terwijl voor het gebruik van de groepsaccommodatie voldoende zou zijn dat het bestaande aan aantal van 11 tot ongeveer 20 wordt uitgebreid. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder een deugdelijk onderzoek heeft verricht naar de planologische aanvaardbaarheid van een groter aantal dan 20 parkeerplaatsen ter plaatse. De conclusie is dan ook dat verweerder het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft genomen. Deze beroepsgrond treft daarom doel.
8. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het al dan niet toepassen van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2°, van de Wabo een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. De rechtbank ziet vanwege de uitkomst van en de samenhang met de beroepen die geregistreerd zijn onder zaaknummers ROE 15/3704, ROE 15/3756 en ROE 15/3813 evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen.
Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank ziet in dit stadium geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb een dwangsom op te leggen, zoals door [eiser 4] is verzocht.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).