In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij Stad Holland Zorgverzekeraar U.A. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten met de eisende partij, maar was in gebreke gebleven met de betaling van de premie. Ondanks een getroffen betalingsregeling, heeft de gedaagde partij deze niet nageleefd, wat leidde tot een vordering van de eisende partij tot betaling van € 477,08, vermeerderd met rente en kosten.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, een conclusie van repliek met een akte vermeerdering van eis, en een conclusie van dupliek. De kantonrechter heeft de stellingen van beide partijen in overweging genomen. De gedaagde partij voerde verweer, maar de kantonrechter achtte dit verweer ongeloofwaardig. De gedaagde had geen bewijs van betaling overgelegd en stelde dat hij niet op de hoogte was van de openstaande posten, terwijl uit zijn eigen antwoorden bleek dat hij wel degelijk op de hoogte was van de betalingsregeling.
De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij toegewezen en de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kosten aan de zijde van de eisende partij werden begroot op € 338,05. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.