6.2.Verzoekster 1 heeft op 6 januari 2017 voorts een omgevingsvergunning aangevraagd ten behoeve van de verkoop van carnavalsartikelen in afwijking van het bestemmingsplan. Hoewel verzoekster 1 zich primair op het standpunt stelt dat de verkoop van carnavalsartikelen niet in strijd is met het bestemmingplan, heeft zij omwille van de duidelijkheid en (rechts)zekerheid toch voormelde aanvraag ingediend ter onderbouwing van de stelling dat er – indien wordt geoordeeld dat er sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan – een concreet zicht op legalisatie is op basis waarvan afgezien zou moeten worden van handhavend optreden.
7. Verzoeksters 2 hebben een aan verzoekster 1 tegengesteld belang. Verzoeksters 2 hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen en verzoekster 1 te gelasten de verkoop van carnavalsartikelen te staken. Volgens verzoeksters 2 had verweerder moeten overgaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in plaats van een last onder dwangsom. Bovendien vinden verzoeksters 2 de door verweerder bepaalde dwangsom te laag.
8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
9. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde te kennen gegeven het in het bestreden besluit neergelegde standpunt – te weten dat de verkoop van carnavalsartikelen op het adres van verzoekster 1 in strijd is met het bestemmingsplan – niet langer te handhaven. Verweerder en ook de raad van verweerders gemeente hebben, zo heeft zijn gemachtigde ter zitting gesteld, bij het opstellen van het bestemmingsplan altijd de bedoeling gehad om de verkoop van carnavalsartikelen op het perceel van verzoekster 1 toe te staan. Deze bedoeling komt echter onvoldoende tot uitdrukking in de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De intentie van verweerder om de verkoop van carnavalsartikelen ter plaatse wél toe te staan, volgt uit de door verzoekster 1 overgelegde e-mailcorrespondentie tussen haar en medewerkers van verweerders gemeente. Deze bedoeling alsmede het gerechtvaardigde vertrouwen dat verzoekster 1 aan de e-mails van gemeentemedewerkers kan ontlenen, is door verweerder bij het concipiëren van het bestreden besluit niet onderkend, zo stelt verweerders gemachtigde. Hoe een nieuw te nemen besluit precies gaat luiden, heeft verweerders gemachtigde nog niet kunnen aangeven. Verweerder zal zich hierover in bezwaar nader beraden, waarbij is meegedeeld dat daarbij zowel de belangen van verzoekster 1 als de belangen van verzoeksters 2 zullen worden betrokken.
10. Nu is gebleken dat verweerder in elk geval afstand neemt van het bestreden besluit en het hierin ingenomen standpunt niet langer handhaaft, komt het verzoek van verzoekster 1 reeds om die reden voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter komt in verband hiermee ook niet meer toe aan een verdere inhoudelijke bespreking van de tegen het bestreden besluit ingediende gronden. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op de bezwaren tegen dat besluit.
11. Het door verzoeksters 2 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, dat zich eveneens richt tegen het bestreden besluit, komt ook – onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen – voor toewijzing in aanmerking. Ook aan een inhoudelijke bespreking van de door verzoeksters 2 aangevoerde gronden tegen het bestreden besluit komt de voorzieningenrechter niet meer toe, nu verweerder niet langer achter zijn bestreden besluit staat maar evenmin nog kan aangeven welk standpunt in een nieuw te nemen besluit zal worden ingenomen. De voorzieningenrechter hecht eraan op te merken dat, door de schorsing van het bestreden besluit, het handhavingsverzoek van verzoeksters 2 opnieuw voorligt, waarop door verweerder beslist zal moeten worden.
12. Gelet op de omstandigheid dat de carnavalsperiode zich binnenkort aandient, maant de voorzieningenrechter verweerder om de behandeling van de tegen het bestreden besluit ingediende bezwaren door alle bezwaarmakers met voortvarendheid (verder) ter hand te nemen, mede gelet op de verschillende en uiteenlopende belangen.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster 1 en verzoeksters 2 gemaakte proceskosten, een en ander overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Verzoekster 1 en verzoeksters 2 komen, ieder afzonderlijk, in aanmerking voor een proceskostenvergoeding van in totaal € 990,= (1 punt voor het verzoekschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; een waarde per punt van € 496; wegingsfactor 1). Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder het door verzoekster 1 en verzoeksters 2 betaalde griffierecht dient te vergoeden. Dit betekent dat zij ieder recht hebben op terugbetaling van € 333,=.