Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de rolbeschikking waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2017.
Rechtbank Limburg
In deze zaak vordert [eiseres] dat de bewindvoerder van [overledene] wordt veroordeeld tot betaling van € 11.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en onder compensatie van proceskosten. [eiseres] heeft van 2009 tot 2016 een affectieve relatie gehad met [overledene] en heeft in die periode geldbedragen aan hem overgemaakt voor verbouwingskosten en de aanschaf van een auto. De bewindvoerder voert verweer en stelt dat de vordering van [eiseres] is verjaard, omdat de verlengde verjaringstermijn van toepassing zou zijn op ex-samenwoners. [eiseres] betwist dit en stelt dat de verjaringstermijn is gestuit binnen de wettelijke termijn na het beëindigen van de relatie.
De kantonrechter oordeelt dat er geen termijn voor terugbetaling is overeengekomen, waardoor de vordering terstond opeisbaar was. De verjaringstermijn van vijf jaar is van toepassing, en de vordering is verjaard. De kantonrechter wijst de vordering af en compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen, gezien de aard van de procedure die verband houdt met hun voormalige relatie. Het vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.