ECLI:NL:RBLIM:2017:6836

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
5650918 CV EXPL 17-582
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon op basis van bemiddelingsovereenkomst en overeenkomst van opdracht tussen fabrikant en consultant

In deze zaak vorderde de vennootschap naar vreemd recht, Consulting ME, een betaling van € 19.837 van de besloten vennootschap Hose & Reel Products B.V. (HRP) op basis van een vermeende bemiddelingsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht. Consulting ME stelde dat zij als tussenpersoon had gefungeerd bij de totstandkoming van een overeenkomst tussen HRP en een derde partij, Control Contracting & Trading Co. (CCTC), en dat HRP haar een vergoeding verschuldigd was voor haar diensten. HRP betwistte echter dat er een overeenkomst tot stand was gekomen en voerde aan dat Consulting ME haar recht op loon had verspeeld door als lasthebber van CCTC op te treden, hetgeen in strijd was met artikel 7:417 BW.

De kantonrechter oordeelde dat Consulting ME niet had aangetoond dat er een overeenkomst was gesloten met HRP en dat haar vorderingen op basis van zowel de bemiddelingsovereenkomst als de overeenkomst van opdracht niet konden worden toegewezen. De rechter verwierp het verweer van HRP dat Consulting ME geen bestaande rechtspersoon was en dat de overeenkomst met een zustervennootschap was gesloten. De rechter concludeerde dat Consulting ME onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de vorderingen van Consulting ME moesten worden afgewezen. Tevens werd Consulting ME veroordeeld in de proceskosten van HRP, begroot op € 600.

In reconventie werd vastgesteld dat de voorwaarde waaronder de vorderingen waren ingesteld niet was vervuld, waardoor deze geen verdere beoordeling behoefden. Het vonnis werd uitgesproken door de kantonrechter op 12 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5650918 CV EXPL 17-582
Vonnis van de kantonrechter van 12 juli 2017
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
CONSULTING ME
gevestigd te Ras al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie
verder te noemen Consulting ME
gemachtigde mr. D. Xanthopoulos
tegen
de besloten vennootschap
HOSE & REEL PRODUCTS B.V.
gevestigd de Bunde en kantoor houdend te Maastricht
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie
verder te noemen HRP
gemachtigde mr. J.G.C. Scheurink.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding van 10 januari 2017 met producties 1 t/m 13
-de conclusie van antwoord en van voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 t/m 9
-het mondeling tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen
-de conclusie van antwoord in reconventie met producties 14 t/m 19
-de akte houdende uitlating over deze producties van HRP
-de akte met producties 20 en 21 van Consulting ME
-de akte houdende uitlating over deze producties van HRP
-het proces-verbaal van de comparitie op 19 juni 2017
-de aan het proces-verbaal gehechte brief van de gemachtigde van HRP van 8 juni 2017.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1
Consulting ME vordert de veroordeling van HRP om aan haar € 19.837 althans een redelijk c.q. gebruikelijk loon te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van HRP in de proceskosten. Aan de vordering legt Consulting ME ten grondslag dat partijen (een) overeenkomst(en) hebben gesloten als bedoeld in art. 7:425 en 7:400 BW, een bemiddelingsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht. Het voor die bemiddeling en verder verleende diensten overeengekomen althans in redelijkheid verschuldigde loon laat HRP ondanks sommatie onbetaald.
2.2
HRP voert verweer, waarop hierna bij de beoordeling wordt ingegaan. In reconventie vordert HRP, onder de voorwaarde dat de kantonrechter in conventie oordeelt dat tussen partijen een (bemiddelings)overeenkomst tot stand is gekomen, onder andere de veroordeling van Consulting ME tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van toerekenbare tekortkomingen door Consulting ME in de nakoming van haar verplichtingen.

3.De beoordeling

In conventie
3.1
HRP voert als preliminair verweer dat niet vaststaat dat Consulting ME een bestaande rechtspersoon is, en waar deze dan gevestigd is, hetgeen niet-ontvankelijkverklaring van Consulting ME in haar vorderingen tot gevolg dient te hebben. Dit verweer wordt verworpen. Ter comparitie is gebleken dat Consulting ME zekerheid heeft gesteld voor de proceskosten, zodat HRP in dit verband geen belang heeft bij honorering van dit verweer. Dit belang is er ook niet in gelegen dat (zoals ter comparitie volgens de na afloop daarvan verzonden brief uitgelegd) een mogelijke toewijzing van de vordering van Consulting ME die in hoger beroep zou worden vernietigd, voor HRP een restitutierisico tot gevolg zou hebben. Die situatie zal zich niet voordoen, zoals volgt uit de overwegingen en beslissingen hierna.
3.2
Het verst strekkende verweer, waarvan de gegrondheid onmiddellijke afwijzing van de vordering tot gevolg zou hebben, luidt dat enige overeenkomst met Consulting ME, als die er al is, niet is gesloten met HRP maar met haar zustervennootschap Hose Reel Products & Steel Fabrication L.L.C. (verder te noemen: HRP Middle East of ME). Dit verweer wordt verworpen. Uit talrijke producties blijkt dat de correspondentie tussen betrokkenen voornamelijk heeft plaatsgevonden tussen enerzijds [bestuurder Consulting ME] , de bestuurder van Consulting ME en anderzijds [bestuurder HRP] of [commercieel manager HRP] , de bestuurder resp. commercieel manager van HRP. De laatsten hebben daarbij gebruik gemaakt van een
e-mailadres dat eindigt op
hosereel-products.comen ‘ondertekend’ met hun naam waar
Hose & Reel Products B.V.onder staat. Op grond hiervan mocht Consulting ME er redelijkerwijs op vertrouwen dat een overeenkomst - als die er is, waarover hierna - gesloten was of zou worden met HRP. Het feit dat de offerte aan en de overeenkomst met de koper van de te leveren zaken [Control Contracting & Trading Co. (Pvt.) W.L.L., verder te noemen: CCTC] HRP ME als aanbiedende en verkopenden partij noemen, is slechts van belang tussen die partijen. Het heeft niet tot gevolg dat ook Consulting ME geacht moet worden met HRP ME wilsovereenstemming te hebben bereikt. Als zij deze al heeft bereikt.
3.3
Voor toewijzing van de vordering op de grondslag van een bemiddelings-overeenkomst tussen partijen, is noodzakelijk dat komt vast te staan dat Consulting ME zich jegens HRP heeft verbonden als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van de overeenkomst tussen HRP en CCTC. Een dergelijke overeenkomst komt tot stand door een aanbod van de één en de aanvaarding daarvan door de ander.
3.3.1
Volgens Consulting ME blijkt die wilsovereenstemming hieruit dat zij HRP in contact heeft gebracht met (de latere koper) CCTC en vervolgens heeft bemiddeld bij de onderhandelingen tussen die twee, die hebben geresulteerd in een koopprijs van € 500.000. Van de juistheid van beide stellingen heeft Consulting ME geen bewijs geleverd en haar aanbod om dit te leveren (dagvaarding onder 47) is onvoldoende specifiek. Uit hetgeen wél vaststaat, volgt het tegendeel. Het contact tussen partijen is begonnen met de e-mail van Consulting ME aan HRP, gericht aan haar algemene e-mailadres info@hosereel-products.com, van 30 september 2015 (productie 8 van Consulting ME). Deze begint met “Hi there” en eindigt met “Bye”. Daaruit, en uit de verdere inhoud, blijkt dat partijen elkaar toen nog niet kenden. Consulting ME heeft slechts, namens een (onbekend gelaten) derde, aan HRP gevraagd of zij een offerte zou kunnen uitbrengen voor onderdelen van een koelingssysteem, via een vierde vennootschap (het Duitse Odesse) die de hoofdcontractant met die derde zou zijn. Van enig voorstel of aanbod om een overeenkomst aan te gaan die HRP (later) tot betaling van bemiddelingsloon zou verplichten, blijkt hieruit niet, laat staan van een aanvaarding. Daarvan blijkt ook niet uit hetgeen partijen vervolgens over en weer hebben gedaan en verklaard. In elk geval blijkt het niet uit bemiddeling door Consulting ME bij de onderhandelingen over en het sluiten van de overeenkomst tussen CCTC en HRP. Consulting ME heeft namelijk (ook na de betwisting door HRP) in het midden gelaten waaruit haar bemiddelingsinspanningen bestonden en in hoeverre díe hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze overeenkomst. De stelling van Consulting ME dat zij HRP in contact heeft gebracht met CCTC en dat dankzij die inspanning de overeenkomst tussen de laatste twee is gesloten, wordt voorts weerlegd door de verklaring van Simon Innes van CCTC (productie 21 van Consulting ME) waar hij schrijft: “The Vendor [HRP] introduced the Client [CCTC] to Consulting ME as its agent”.
3.3.2
Ook uit het achterwege laten van een reactie door HRP op de door Consulting ME aan haar gezonden
referral agreement(productie 3 van Consulting ME), waarin zij zichzelf aanduidt als
referring partydie recht heeft op een
fee, volgt niet dat HRP met dat concept voor een overeenkomst instemde, laat staan met een loon als percentage van de met CCTC overeen te komen koopprijs. Instemming met het in de concept- overeenkomst genoemde loon van 8% van de koopprijs en verlaging daarvan op verzoek van HRP tot 6%, blijkt helemaal nergens uit.
3.4.
Voor toewijzing van de vordering op de grondslag van een (andere) overeenkomst van opdracht tussen partijen, is noodzakelijk dat komt vast te staan dat Consulting ME zich jegens HRP heeft verbonden werkzaamheden te verrichten en de laatste zich heeft verbonden daarvoor een loon te voldoen.
3.4.1
A priori voor het onderdeel van de vordering groot US$ 5.300 moet de vordering (ook) op deze grondslag worden afgewezen. Consulting ME heeft slechts gesteld, maar niet bewezen of (voldoende specifiek) aangeboden dat te doen, dat zij op verzoek en in het belang van HRP heeft bewerkstelligd dat het transport van de door HRP aan CCTC verkochte zaken niet door de lucht maar - goedkoper - over zee zou plaatsvinden. Consulting ME is vervolgens niet ingegaan op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door HRP, waarvan de juistheid hiermee vaststaat. HRP heeft gesteld dat zij een dergelijk verzoek aan Consulting ME nooit gedaan heeft, dat dit onzinnig zou zijn geweest omdat transport over zee reeds in de overeenkomst met CCTC als mogelijkheid is opgenomen, en dat uiteindelijk het transport door de lucht heeft plaatsgevonden, zodat een (volgens Consulting ME door haar inspanningen bewerkstelligde) kostenreductie niet is gerealiseerd.
3.4.2
De werkzaamheden van Consulting ME hebben er volgens haar eigen stellingen, samengevat, uit bestaan dat zij (1) HRP op de hoogte heeft gebracht van de propositie van CCTC, (2) haar bij CCTC heeft geïntroduceerd, (3) haar verder heeft ondersteund bij het opstellen en uitbrengen van de offerte en de onderhandelingen met CCTC, (4) afspraken in Abu Dhabi heeft gemaakt en het vervoer daarheen heeft geregeld, en tussenpersoon is geweest in de communicatie met CCTC, en tot slot (5) andere projecten in het Midden-Oosten aan HRP heeft aanbevolen en haar heeft in contact gebracht met andere potentiële opdrachtgevers. Al deze stellingen zijn onbewezen en de juistheid ervan vloeit niet voort uit hetgeen wél vaststaat. De stellingen 1, 2 en 3 zijn hiervoor onder 3.3.1 in ander verband reeds gewogen en te licht bevonden. Daaraan valt toe te voegen dat Consulting ME niet heeft uitgelegd waaruit haar ondersteuning bij het opstellen en uitbrengen van de offerte heeft bestaan. Te oordelen naar de in zoverre onbetwiste, door producties ondersteunde stellingen van HRP, was zij daartoe zelfstandig in staat. Wellicht heeft Consulting ME (4) enige inspanningen als zogenoemde
fixerverricht en heeft [bestuurder Consulting ME] [bestuurder HRP] enigszins wegwijs gemaakt in een voor hem onbekend deel van de wereld. Dat HRP daartoe voor haar rekening opdracht heeft gegeven, is onvoldoende specifiek gesteld. Aan het oordeel dat HRP hiervoor loon verschuldigd zou zijn, staat ook in de weg hetgeen hierna onder 3.5 nog zal worden overwogen en beslist. Stelling (5) kan, ook indien juist, niet leiden tot toewijzing van enig onderdeel van de vordering. De vordering heeft immers als grondslag dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten ter zake het sluiten van een overeenkomst tussen HRP en CCTC of andere diensten in dat kader, niet in het kader van mogelijke overeenkomsten met heel andere partijen. Dat HRP heeft voorgesteld visitekaartjes van haar bedrijf voor [bestuurder Consulting ME] te laten drukken, moet kennelijk ook in dit (in deze zaak niet relevante) andere kader worden gezien.
3.5
In zijn e-mails van 18 februari 2016 (productie 8 van HRP) schrijft [bestuurder Consulting ME] aan [bestuurder HRP] om 15:35:
“(…) CCTC now reserves the right to directly communicate with the control panel manufacturers and Odesse (…). This e-mail has been written on behalf of [medewerker CCTC] [van CCTC, ktr]”,
en om 23:42:
“I appreciate your comments but I have been asked from CCTC to coordinate and support (…). If you have any objections please contact [medewerker CCTC] ”,
en vervolgens op 19 februari 2016:
“Pls be aware that I support CCTC to keep the project up and running”.
Een andere conclusie dan dat Consulting ME zich hier tegen haar (veronderstelde) opdrachtgever keert, althans zonder overleg met haar ook de belangen van de derde-koper behartigt, is slecht denkbaar. De uitleg die Consulting ME aan deze e-mails ter comparitie heeft gegeven, dat zij slechts probeerde de kreukels in de relatie tussen HRP en CCTC glad te strijken, verdient zonder nadere uitleg - die niet is gegeven - geen geloof. Of Consulting ME hiervoor door CCTC is beloond, is irrelevant voor het oordeel dat zij hiermee in strijd met art. 7:417 lid 1 BW tevens als lasthebber van CCTC is opgetreden, en aldus op grond van lid 3 van dit artikel haar recht op loon heeft verspeeld. Voor zover HRP in haar e-mail aan Consulting ME van 5 november 2015 (productie 13 van Consulting ME), waar zij schrijft:
“Since we pay you a commission for rendering your services in supporting us in the order process with the customer, we trust that you will serve our interests fully (…)”
de aanspraak van Consulting ME op loon in beginsel heeft erkend, moet worden geoordeeld dat zij uit de verplichting tot betaling daarvan is ontslagen door de deze tekortkoming van Consulting ME.
3.6
De vorderingen worden afgewezen. Consulting ME, de in het ongelijk gestelde partij, wordt veroordeeld proceskosten van JRP. Deze worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600 aan salaris gemachtigde (1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 voor de comparitie van partijen; voor de akten houdende uitlating over de producties waarover HRP zich ter comparitie had kunnen en moeten uitlaten, wordt geen salaris gerekend).
In voorwaardelijke reconventie
3.7
De voorwaarde waaronder de vorderingen zijn ingesteld is niet vervuld, zodat deze geen beoordeling behoeven.

4.De beslissing

De kantonrechter,
in conventie:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2
veroordeelt Consulting ME in de proceskosten van HRP, begroot op € 600;
in reconventie:
4.3.
verstaat dat niet hoeft te worden beslist.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.